Silas Underwood | Clanleader.
Toen hij bovengronds kwam, begon hij enkele steegjes af te snuffelen. Welk prooi kon zijn dorst lessen, zodat hij dat verschrikkelijke mormel in hem tot stilte kon bedaren? Het was in feite ook lang geleden dat hij bloed verkregen had, hij had het te druk met andere zaken gehad, waaronder voor zijn clan zorgen. Misschien dat het beest nu erger was dan de laatste paar jaren, echter wilde hij absoluut niet terug zakken in die oude-staat. Silas herinnerde zich de onheil tijden helaas nog heel goed, als de dag van gisteren. In die periode had hij zelfs meerdere personen dood gebeten, leeg gedronken alsof het een drankje was voor een mens. Hij schaamde zich, herinnerde hoe hij zowat een gehele poos schuil had gehouden, omdat hij niet gezien wilde worden. Het vampier ras was toen in gevaar gebracht door hem, hij wilde dat niet op zijn geweten hebben.
Tot nog toe had hij het veracht, en alles wat erbij hoorde. Dit zal niet meer terug normaal kunnen worden, hij zou geen mensenvoedsel meer binnen krijgen, nooit. Daarom zal hij ook niet de gedachte in zijn hoofd kunnen laten om ook maar iemand, wie dan ook, een vampier te maken. Behalve zijn broer dan. Zou hij nog woedend op hem zijn, ergens binnenin? In een donker hoekje misschien wel, bedacht Silas zich, terwijl de stegen nog altijd afstruinden.
Geef nu even toe aan het beest, had hij gezegd, zijn broer. Hoewel de clanleider wist dat hij gelijk had, wilde hij het niet – hij had er zo’n afschuwelijke hekel aan dat hij een paar keer zelfs op het punt stond zichzelf tot een einde te brengen.
Als je eerst de zang van Rae wilt afwachten richt je mogelijk alleen maar schade aan. Ook daar had zijn broer gelijk in, en daarbij vond hij het moedig van hem – hem voor te laten gaan. Silas had namelijk wel opgemerkt hoe ook Idwallon weer moest voeden, zo nu en dan voelde hij die enorme jaloezie weer naar boven kabbelen. Steeds sterker, tot een enorme, wilde rivier hem overmande van de groene steek. Hij kon tenminste wel het beest temmen, zonder de zang van iemand, Silas had niet anders gekund, anders verviel hij in zijn oude gewoontes. En die waren alles behalve prettig.
Met een grom liep de man verder, die ondertussen zijn handen tot vuisten gebald had, om zo het laatste beetje zelfbeheersing te behouden. Het hielp niet veel, alleen wel een beetje en dat was genoeg voor hem om niet al die geuren te volgen – en elk beetje persoon van hun bloed te ontdoen. Inhouden, vertelde hij zichzelf, houdt jezelf nog in, Silas!
Hij zag een man strompelen van het feestgedruis, terwijl de vampier zichzelf nog in de schaduw van de steeg hield. Zijn neus rimpelde iets door de drukte, aangezien hij er nooit zo van had gehouden. Wat was er mis met je tijd alleen verdoen? Het door brengen met een goed boek of zachte muziek? Hijzelf hield wel van instrumentale muziek, vooral de tonen van cello en piano bij elkaar. Hoewel hij zelf wel wat bespeelde, was dat jaren geleden, hij was ermee gestopt vanwege dit hele gedoe. Abrupt stokte zijn adem, het was bijna ironisch. De donkere kijkers van de man volgden de bewegingen van de ander, die duidelijk dronken was. Had hij zoveel gedronken, zich vergenoegd met de drank? Zo stil als de nacht liep hij hem achterna, en toen hij zeker wist dat iemand hen niet meer kon opmerken, trok hij de man mee. Bij een ander donker steegje, waarvan hij zeker wist dat het feestgedruis niet zou komen, drukte hij de desbetreffende knaap ruw tegen de barse, bakstenen muur. De smacht naar bloed leek hem dit keer wel degelijk ten val te brengen, aangezien het in zijn neusgaten begon te dringen, terwijl hij nergens bloedde. Toch?
Tijd om hem te bestuderen had hij ook verder niet, hij wist enkel dat het een man was en ergens in zijn bewustzijn, in een donker plekje, had hij ook liever een heer. Vrouwen smaken anders, hun bloed is minder genoegend voor hem. Zijn ene hand lag om zijn nek, de ander hardhandig tegen zijn schouder, om tegelijkertijd zijn lijf tegen dat van hem aan te drukken. Hoewel de man al geen schijn van kans had om te ontsnappen, wilde Silas toch zekerheid hebben. Bovendien was hij ook nog eens dronken, hij kwam niet snel weg, tenzij iemand hen betrapte, dan moest hij maken dat hij weg kwam. De scherpe tanden vonden hun weg al naar het zachte stukje van zijn nek, die hij doorboorden en eindelijk – na een hele poos – proefde hij de aangename, zoetige, doch ietwat bittere vloeistof door zijn keel stromen. Hij werd er niet eens ontoepasselijk van, al zal dat nog wel gebeuren, maar voor nu verstevigden hij zijn greep. Zijn eens zo donkere kijkers hadden nu een felrode kleur, de gloed ervan deed hem altijd denken aan bloed.
Hij stopte niet. Hoe meer hij dronk, hij meer hij wilde. De rode, stroperige vloeistof sijpelde langs zijn nek als een mooi lint, langs de mond en nek van Silas alsof het zo hoorde. Desondanks was het niet waar, zo hoorde het volkomen niet. De onverbiddelijke Silas was verdwenen, het mormel had alsnog gewonnen, al liet hij de witte vlag niet zien.
Straks zou de vampier, clanleider voor nota bena, deze man in koelen bloede vermoord hebben. Alweer een mens die het onderspit moest delven voor hem. Stopte het dan nooit? En na een paar minuten was hij nog bezig – hij wilde stoppen, echt waar, alleen het beest nam hem toch weer over. Met de seconde werd hij banger, waar was Idwallon om hem dit keer te stoppen? Zijn broer paste beneden op, dit keer was hij niet te redden. Eveneens voor de jongeman die in zijn greep vast zat. De schaamte kwam de kop weer op, zelfs dat stopte hem niet. Een luide grauw klonk, en hij schrok ervan toen hij erachter kwam dat hij dat geluid had geproduceerd. Hij was in herhaling vervallen, hij wist niet zeker of het te stoppen was.
Uiteindelijk dwong hij zichzelf om zich van hem los te maken, want hij voelde de man zijn houding in elkaar zakken, hij had bijna geen bloed meer over. Direct toen hij hem losliet, zakte hij (Mitchell) richting de grond, vanwege het vele bloedverlies. Het stroomde nog door, zijn hele nek was rood en nu pas merkte Silas bij zichzelf op hoe hij stond. Helemaal tegen de andere muur aan gedrukt, met een hevige, hese ademhaling en zijn neusvleugels open, aangezien die roestige geur nog bij hem binnendrong. Het bedwelmde hem, echter hij was angstig, en vol spanning wachtte hij af.
Ondertussen werd het langzaamaan dag. Een snelle blik op zijn ring was het enige dat hij nodig had, hij zou het wel redden. Alleen…
‘Sta op,’ gebiedt hij, een barse stem en een lijf vol onrust. Hij bewoog echter niet, Silas werd met de seconde onrustiger – hij begon in paniek te raken. ‘Sta op!’ schreeuwde hij zowat, niet eens denkend aan de andere mensen, die misschien wel langs zouden kunnen lopen op het moment. Nee, hij dacht alleen terug aan die verschrikkelijke tijd, dat hij nu weer een persoon vermoordt zou hebben. De mist in zijn hoofd werd nog meer gedicht, waardoor hij niet eens de mogelijkheid helder na te denken. Bloed drupte van zijn kin op de grond en langs zijn hals, maar hij lette er niet op. Volgens mij lag er zelfs een enorme angst in zijn ogen, die blik zou niet meer hetzelfde zijn. Totdat hij zich wat wist te bedaren, hij mocht niet doodgaan!
Met een haastige pas liep hij richting de persoon op de grond, pakte hem op, wankelde iets door de geur die hem weer bedwelmde en probeerde zich te bedenken waar hij vandaan kwam. Zonder nog op of om te kijken, rende hij terug, zo snel als hij kon. Natuurlijk deerde het hem wel als iemand hem zou zien, enkel momenteel was hij met iets belangrijkers bezig. Nu het gevoed was, die verdomde steek schaamte weer, besloot hij voor deze persoon te zorgen. Geen doden meer, hield hij zichzelf voor, nooit en te nimmer weer. Hij kon zich echter niet goed genoeg concentreren, waardoor het te lang voor hem duurde voor hij enigszins de doorgang weer bereikt had. Die angst was immers niet direct over, dat behield hij wel voor een poosje.
Wanneer hij weer ondergronds was, probeerde hij de andere te vermijden, die de geur vast wel zouden ruiken. Stom waren ze niet, absoluut niet. Hierom sloot hij zich op in zijn kamer, hij wilde niet gestoord worden. De mannelijke persoon legde hij op zijn bed en Silas merkte op hoe hij weer wat beter na kon denken, zo handelde hij ook handiger toen hij zijn nek begon schoon te maken en zijn nek te verbinden. Wat was handig? Deze man lag dood te gaan, hij had bloed nodig. Hij wist dat hij zijn verantwoordelijkheid moest nemen; Idwallon moest hiervan afweten, dus besloot hij hem te verwittigen. Gauw haalde hij zijn hand langs zijn mond, waardoor het rood wat weggeveegd was. Toch nam hij zich voor om zijn pols met touw aan het bed te verbinden, je wist maar nooit of hij wel kon ontsnappen en hier was het geen goed idee om als mens – en zeker in zo’n staat – rond te dwalen.
Als de bliksem stapte hij naar Idwallon, bij hem aangekomen, keek hij hem met dodelijke ernst aan.
‘Het is weer begonnen,’ vertelde hij hem, een lichte toon van angst er nog doorheen, maar voornamelijk ernstig, zodat hij wist dat het menens was. ‘Volg mij, Idwallon, er is iets wat je moet zien.’ Hij liep al weg voor zijn broer antwoord kon geven, toen hij echter voor zijn eigen deur stond, draaide hij nog eens naar hem om.
‘Houdt het beest van je binnen, hij ligt al op het randje van heengaan.’ En dat is mijn schuld, voegde hij in zijn gedachtegang toe voor hij de deur opende en zijn broer het resultaat liet zijn. Wel sloot hij de deur gelijk toen Idwallon de kamer betrad. Hij was klaar om een tirade naar zijn hoofd geworpen te krijgen, dus sloot hij schuldbeladen zijn ogen.
Quiet the mind, and the soul will speak.