Brennen Uquenyondo
Het was nog vroeg in de ochtend toen Brennen bezig was zijn spullen te pakken. Hij was van plan om weer voor enkele weken de wildernis in te trekken. Hij had van Aicanar gehoord dat in de richting van Dol Guldur vele orks gezien waren en Brennen vond het een goed plan om die groep orks eens uit te dunnen. Samen met Aicanar en nog enkele andere elven zouden ze daar heen gaan. Een groep vrienden op zoek naar wat vermaak, die weg wilden uit de rustige omgeving van hun thuisland, Lothlorien. Brennen voelde zich thuis tussen de elven, ondanks dat hij een mens was, en hij werd ook gewoon door iedereen geaccepteerd. Sommige bezoekers viel het niet eens op dat hij geen elf was, enkel als je goed keek, kon je het zien. Zijn oren verraadden hem altijd. Hoewel hij er eigenlijk bijna nooit problemen mee had, probeerde hij toch altijd zijn oren zo goed als mogelijk was achter zijn lange donkerbruine haar te verstoppen. De orkjacht was één van zijn favoriete bezigheden, omdat hij het vermoeden had dat zijn ouders door orks vermoord waren. Hoe zou hij anders als baby alleen in de wildernis terecht zijn gekomen? Verder wist hij ook niet echt waar hij vandaan kwam. Zijn donkere haar en grijze ogen verraadden echter wel dat hij van oorsprong of één van de Dúnedain of een man van Gondor was.
Zijn plan om op avontuur met zijn vrienden te gaan, werd echter gedwarsboomd toen een van de boodschappers van de vrouwe Galadriel naar hem toe kwam. Zij vroeg naar hem en hij kon weinig anders dan meegaan. Hij volgde de elf de trappen op naar de ontvangstzaal van de vrouwe. Het gebeurde niet vaak dat hij zo hoog kwam en de hoogte duizelde hem een beetje. Zijn 'ouders' leefden gewoon op de grond aan de rand van Caras Galadhon en als hij zich in de boomhuizen begaf, dan ging hij nooit hoog. Na een wandeling, die hem steeds hoger leidde, kwam hij uit bij het plateau waar de vrouwe Galadriel haar gasten ontving. Heer Celeborn en de vrouwe Arwen, haar kleindochter, waren ook aanwezig. Toen hij voor hen stond, maakte hij een diepe buiging voor de hoge elven.
'Mae govannen Brennen,' sprak de vrouwe Galadriel. 'Ik heb jou laten komen, omdat slecht nieuws ons bereikt heeft. Er is een draak die de landen in het noord-oosten teistert en er is ons gevraagd om hulp te sturen. In Isengard zal het genootschap verzamelen. Ik heb gehoord van jouw grote vaardigheid met het zwaard en de boog, ondanks je jonge leeftijd en je lijkt me een geschikt persoon om deel te nemen aan deze queeste.' Verbijsterd luisterde de jongeman naar de elvenvrouwe. Vroeg hij haar nou om op pad te gaan om een draak te verslaan? Ook al zouden ze waarschijnlijk met een groep zijn, toch twijfelde hij of hij in staat zou zijn tot zoiets. Wat betreft dat soort dingen twijfelde hij aan zijn eigen kunnen.
'Ik.. weet niet of ik dat wel aankan,' stamelde hij en direct voelde hij zijn hoofd rood worden. Wat stond hij nou zo onnozel te doen voor de heerseres van Lothlorien?
'In mijn spiegel heb ik je grote daden zien verrichten. Natuurlijk kan jij het aan.' Een grote glimlach verscheen op haar gezicht en ze deed een paar stappen naar Brennen toe, zodat ze voor hem stond. Voorzichtig legde ze haar hand tegen zijn wang. 'Je bent dapper en dat weet je. Je hebt alleen de moed nodig om dat te erkennen. Ik bewonder je bescheidenheid, maar het is tijd om eens wat meer van jezelf te laten zien.' Toen zij haar hand tegen zijn wang legde voelde hij een rilling door zich heen gaan en hij luisterde aandachtig naar haar woorden, wilde ze onthouden, want er zat waarheid in. Zijn 'ouders' hadden dat al vaker tegen hem gezegd. Hij moest niet zo bescheiden doen en meer van zichzelf laten zien. Toch wilde hij niet naar hen luisteren, hij wilde niet uit zijn beschermende schulp kruipen. Maar al zelfs de vrouwe Galadriel het zei, misschien moest hij het dan toch maar doen. Hij wilder er in ieder geval zijn best voor gaan doen.
'Ik zal daar aan denken. Bedankt dat u me deze kans geeft.' Zij haalde haar hand weer van zijn wang en deed een stap terug. Hij bewonderde haar waardigheid en grazieuze bewegingen. Hij had zich de manier van bewegen van de elven aardig eigen gemaakt, maar nooit zou hij de gracieusheid van de vrouwe Galadriel kunnen evenaren.
'Grijp deze kans om jezelf te ontwikkelen en een bijzonder avontuur te beleven. Ik heb trouwens ook vernomen dat mijn kleinzoon Elrohir ook mee gaat op deze queeste. Breng hem de groeten van mij als je wilt.'
'Natuurlijk, nín hiril.'
'Ga dan en neem mijn zege met je mee. Je bent een bijzonder mens, Brennen.' Hij maakte nog een diepe buiging voor de drie elven en verliet daarna de zaal. Toen hij de trappen afliep, merkte hij dat hij gevolgd werd. Hij draaide zich om en zag dat de vrouwe Arwen achter hem aangekomen was.
'Als je echt mijn broer Elrohir gaat zien, wil je dit dan namens mij aan hem geven?' In haar hand hield ze een broche in de vorm van een gouden blad.
'Natuurlijk, nín brennil,' antwoorde Brennen weer en Arwen spelde de broche op zijn reismantel die hij al om had voor zijn eerdere plannen.
'Stel dat je hem niet ziet, draag dit dan met trots voor het Gouden Woud.' Zij glimlachte vriendelijk naar hem en liep daarna de trap weer op. Verbaasd staarde hij haar na en streek toen over de broche die de elvenvrouwe hem opgespeld had. Hij was trots dat hij dat mooie sieraad mocht dragen, ookal zou het niet voor lang zijn, als hij haar broer zou tegenkomen.
Nadenkend over wat hem was overkomen, liep hij de trappen af weer naar beneden naar het huis van zijn 'ouders'. Hij wilde eerst nog even goed afscheid van hen nemen. Eigenlijk zou hij niet voor lang weggaan, maar hij had het vermoeden dat deze reis een stuk langer zou duren dan enkele weken. Ook had hij dan iets meer proviand nodig, dan voor de eerder geplande reis.
Toen hij zijn huis binnen liep, werd hij verbaasd aangekeken door Meldatar, zijn 'vader'. 'Ben je nu al terug of ben je wat vergeten?' grapte hij.
'Adar, ik heb van de vrouwe Galadriel een opdracht gekregen.' Dit liet Meldatar nog verbaasder kijken dan hij al keek.
'Wat voor een opdracht, nín ion.'
'Er wordt een genootschap gevormd om een draak te verslaan en zij vond mij daar geschikt voor. Ik twijfel nog steeds of ik dit wel aan kan.'
'Nín ion, natuurlijk kan jij dit. Onderschat jezelf niet. Het spijt me je voor een langere tijd te moeten missen, maar neem deze kans.' Hij omhelsde de jongeman om wie hij veel gaf, de jongeman die voor hem zijn zoon was. 'Ga op zoek naar Laurëa om afscheid te nemen, ik zal je vrienden wel inlichten dat je niet met ze meegaat. Vaarwel mijn jongen, moge je als een beter mens terugkomen.'
'Dank je, adar,' stamelde Brennen weer, aardig aangedaan door de woorden van Meldatar. Deze knikte hem bemoedigend toe. Niet veel later stond Brennen weer buiten bij zijn paard. De nodige extra dingen had hij bij zich en hij was klaar om te gaan, klaar voor zijn grote avontuur.
{Woeps, megapost, was enthousiast }