Jaime Conneely
Wanneer ze mijn hand aanneemt, schud ik zachtjes ter kennismaking.
“Hey, Jaime. Mijn naam is Daria Nassir. En ik zal jullie samen met Sionnach begeleiden deze zomer.” Ik knik zachtjes en glimlach naar haar. Ze komt heel spontaan en vlotjes over. Vriendelijk, zelfs.
Nieuwsgierig kijk ik toe hoe ze, na mijn hand los gelaten te hebben, een papier begint te bestuderen. Ik kan mijn curiositeit niet onderdrukken en leun wat naar voor om mee te kunnen lezen, maar dat blijkt nog een hele opgave om het ondersteboven en tegelijk subtiel proberen te doen. Ik concentreer me zodanig dat ik schrik en me een beetje betrapt voel wanneer Daria weer spreekt. Met een verlegen glimlach wend ik mijn blik af.
“Je slaapt vanaf nu in zaal…” Veel verder komt ze echter niet, gezien een meisje zich op een brute manier in het gesprek mengt. Ik kijk haar met gefronste wenkbrauwen aan maar besluit haar verder niet veel aandacht te geven. Ik ga niet graag om met onbeschofte personen, ze brengen het slechtste in me naar boven en mijn moeder heeft me altijd geleerd dat ik de best mogelijke versie van mezelf moet zijn. En daarmee bedoelt ze niet dingen zoals de beste resultaten halen op school, of beter gekleed gaan dan een ander, maar je op je menselijkst gedragen en proberen aardig te zijn tegen iedereen. Helaas heb ik volgens mij een korter lontje dan mijn moeder. Ik vlieg dan wel niet snel uit tegen iemand, maar ik kan het niet verstoppen als ik kwaad ben. Dat kan ook moeilijk, als je plots blauw aanloopt en tegen de vlakte gaat.
“Zaal drie. Daar kan je alles in orde maken. De zaal is al open. Ik zie je zo bij de eerste samenkomst, succes.”
Ik knik zachtjes, maar de kans om de vele vragen die door mijn hoofd spoken te stellen krijg ik niet, gezien Daria al meteen naar het brutale meisje toe gaat. Ik voel me een beetje in de steek gelaten, en kijk even om me heen. Zonder dat ik het kan tegenhouden, glijdt mijn blik naar de richting waaruit ik ogen op mijn lijf voel branden. Het is een jongen, een niet onaantrekkelijke jongen. En ik wil niet dat hij naar me kijkt. Ik richt mijn blik op de mannelijke begeleider en vang nog net op hoe hij vraagt onze mobieltjes in een zak te doen. Dat hij mijn koffer later zal controleren deert me niet, ik heb niks te verbergen. Gehoorzaam haal ik mijn mobiel uit mijn broekzak, schakel hem uit, haal mijn simkaart er uit en stop die in mijn portefeuille. Ik steek mijn mobiel weer in elkaar en doe hem in de zak. Het is niet dat ik van plan ben mijn simkaart in een andere mobiel te steken, maar ik zou gewoon niet graag al mijn contactgegevens kwijt raken mocht er wat met mijn telefoon gebeuren. Met een zucht draai ik me vervolgens om. Nou, dan moest ik maar eens op zoek gaan naar mijn hut. Ik loop terug naar de plaats waar ik mijn koffer heb achtergelaten, en waar Daria mij op mijn beurt achterliet om met het welgebekte meisje te gaan praten. Ik til hem op en verlaat rustig de cafetaria. Zodra ik buiten ben, geef ik mijn ogen goed de kost. Het is hier prachtig. Het lijkt alsof het kamp een cirkel van licht is, gevangen tussen het donker van de bomen eromheen. En ik kan de bomen ruiken. Genietend van mijn omgeving, begeef ik me naar de hutten toe.
"Jaime!" Ik schrik me rot en kijk om me heen om Tiernan als een gek op me af te zien stormen. Hij heeft mijn gitaar in zijn handen. Die moet ik in de auto vergeten zijn. Voor hij het ding in mijn handen stopt, neemt hij me stevig in zijn armen.
"Je bent sterk genoeg om dit aan te kunnen, broertje. In dit kamp zul je met twee kanten te maken krijgen, kies alsjeblieft voor degene die het best aanvoelt," fluistert hij in mijn oor, voor hij me los laat. Opnieuw heeft hij die vreemde blik in zijn ogen van eerder. Het feit dat hij me broertje noemde jaagt me een beetje angst aan. Tiernan is nooit zo zachtaardig tegen me. Ik knik zachtjes, teveel in de war om tot een zinnige zin te komen. Nadat mijn broer me een kus op het voorhoofd gegeven heeft, blijf ik verbaasd even staan. Uiteindelijk vind ik dan toch de kracht om mijn ledematen weer in beweging te krijgen, en zet ik mijn zoektocht naar mijn voorlopige onderkomen verder.
Ik moet even zoeken, maar uiteindelijk heb ik toch de juiste gevonden. Een zucht van opluchting rolt over mijn lippen, voor er een glimlach op verschijnt. Het is de hut met zicht op het meer. Dat hij in het midden van het kamp staat, vind ik ook alleen maar een voordeel; overal dichtbij. Wanneer ik echter de deur open doe, voel ik me een beetje teleurgesteld. Stapelbedden. Ik hoop maar dat er niemand boven mij komt liggen. Want als ik bovenaan zou slapen, zou ik met mijn slaperige kop zeker weten tegen het plafond aan botsen.
Ik laat mijn blik even rond gaan, en kies dan voor een bed in de hoek van de kamer. Ik leg mijn koffer onder mijn bed en ga even zitten, uitpakken doe ik later wel. De woorden van Tiernan spoken door mijn hoofd, en ik kan er kop noch staart aan krijgen. Hij zag er zo breekbaar uit.
I've no idea of the future, but I can see the past quite well. And the present, if the weather's clear.