• Survival of the Fittest
    Het jaar 3120, het jaar waarin de mensheid zichzelf voor goed van de aarde vervaagde… Dácht men.

    Rampen zoals hongersnood en tsunami’s waren niet meer het ergste wat men zich kon voorstellen. Oorlogen werden de gewoonste zaak van de wereld, overal ter wereld slachtten mensen elkaar af en lieten straten verlaten achter. Huizen kwamen leeg, winkels werden gesloten, mensen vluchtten… Maar uiteindelijk kon niet ontsnappen aan de verwoesting van de mens.

    Er was één ding dat iedereen was vergeten. In het jaar 3082 was er namelijk een doorbraak, het zou voortaan mogelijk zijn je in te laten vriezen. Het was te vergelijken met een kunstmatige coma van een aantal jaren, waarna je weer zou ontwaken alsof je enkel een paar uur had liggen slapen.
    Alleen stond niet iedereen te popelen om zich in te laten vriezen, het was de eerste keer dat het mogelijk was en de mensen wisten niet wat ze er van moesten denken. Was het wel veilig?

    Hier verzon de regering iets op. Op er voor te zorgen dat er mensen zouden komen die het wilden testen loonden ze een flinke som geld uit aan diegene die zich aanboden als ‘proefpersoon’. Verscheidene mensen meldden zich aan, ieder met zijn eigen reden. Het geld voor hun arme familie, het avontuur, omdat ze hun eigen leven zat waren.. Toch hadden ze één ding gemeen, al wisten ze dat niet voordat ze instapten en hun eigen, veilige, rustige en bijna saaie leventje voorgoed gedag zeiden.

    De lichamen werden bewaard in de grote stad New York City, het was toen groots, prachtig en vol leven, maar in 3120 was het totaal uitgestorven en deels verwoest. De omgeving om de stad was totaal weggevaagd waardoor de stad in de middle of nowehere gekomen was.
    Eén jaar nadat de gehele mensheid verwoest was werden de ingevroren mensen wakker en het enige wat ze hadden was een grote sporttas die ze voordat ze ingevroren werden zelf hadden mogen inpakken naar hun wensen.

    Het jaar 3121, het jaar waarin de ooit ingevroren mensen ontwaakten in een wereld die ze niet kennen met geen andere keus dan een manier te vinden om te overleven. Doen ze dit alleen, of zoeken ze bondgenoten? Bedriegen ze hun eigen vrienden om alles voor zichzelf te houden, of doen ze er geen moeite voor hun heblust naar al het kostbare dat nog over is te verbergen. Of nog erger, zullen ze de rest uitroeien, enkel om hun eigen hachje te redden?


    Verhaallijn in het kort.
    Het is het jaar 4033 en de mensen die ooit ingevroren waren zijn sinds een twee weken weer ontwaakt. Er zijn mensen die al gauw bondgenoten vonden en zo werden er twee groepen gevormd, ieder met een eigen leider. Deze twee groepen raakten al gauw verwikkelt in een strijd om leven en dood. Het voedsel is immers schaars, net zoals het drinken, en dat terwijl het gevaar continue op de loer ligt. Een aantal dieren blijken de verwoestingen te hebben overleefd, doordat ze bijvoorbeeld onder de grond leefden, en zijn langzaamaan gemuteerd tot wezens die nieuw zijn voor de ooit ingevroren mensen. Hoe redden ze zich hieruit?

    Meedoen.
    Je kan mee doen als je:
    1) Graag langere stukken schrijven (zeker min. 15) en bereidt zijn dit te doen.
    2) Graag meedoen aan RPG's die beter uitgewerkt zijn, dus niet 'het gaat over 4 vrienden die op vakantie gaan', maar een dieper verhaal.
    3) Liever geen Mary Sue's hebben in RPG's en die zelf ook niet spelen.
    4) Graag meedoen aan RPG's waarbij het topic niet na één dag alweer vol zit, waardoor als je het wat drukker met school hebt, ook gewoon nog mee kan doen, omdat er simpelweg minder vaak gepost wordt (maar wel langer geschreven natuurlijk)..
    5) Het prettig vinden dat het gemeld wordt als iemand wilt stoppen met de RPG en als ze dit zelf ook doen.

    Als je het eens bent met alle bovenstaande punten, maak je hier een personage.

    Personages:
    Groep A – Chase
    Lexus; Chase Armedi - 22
    Iyatiku; Clyve Qwynn Lovell - 22
    SUMMERx; Luca Keegan Fanning - 21
    Cyberlord; Donovan Nickolas - 21

    Yuffie; Desirae Amelia Brown - 24
    General; Olivia Lanee Peterson - 26


    Groep X – Elisabeth
    Keegan; Elisabeth Romy Hirsch - 23
    Cocon; Roxanne (Roxy) Veronica Barlow – Lolita - 22
    Ebola; Natalya Krupin - 21

    Roden; Prescott Elias Whittemore - 24
    Aotearoa; Lucien Nicola Castellan - 19


    Loners:
    Endure; Alison Jade Skyler - 23
    Sid; Richard Hirsch - 25

    [ bericht aangepast op 13 sep 2012 - 15:31 ]


    In the end the only person we love is ourselves, that's why we choose to love someone who can please us the most.

    Richard Hirsch - Loner.

    Ik knipper even met mijn ogen tegen het felle koude licht in de kamer. Het duurt maar enkele tellen voor ik me herinner waar ik ben: in een diepvrieskist in New York, in het jaar 3121. Ik frons, zou het dan toch gelukt zijn? Laten we dat eens gaan ontdekken. Maar zo gauw ik rechtkom, knal ik pijnlijk hard met mijn hoofd tegen het glazen deksel van de kist.
    ‘Auw, godverdomme!’ vloek ik, terwijl ik me laat terugvallen. Als ik net wakker ben, ben ik sowieso al in een prikkelbare bui en dit maakt het er niet beter op. Fantastisch begin in de toekomst… Met mijn vuist duw ik het knopje naast me in om het deksel te laten opengaan en vol ongeduld wacht ik tot het ver genoeg geopend is. Wanneer dat het geval is, aarzel ik niet om er uit te klimmen. Ik ben een beetje stijf, merk ik. Maar als dat het enige is, ben ik meer dan te vrede.
    Ik kijk de kamer rond en een onbehaaglijk gevoel bekruipt me. Er staan nog veel meer kisten, maar ze zijn allemaal al geopend... Wat als ik veel later dan de rest wakker ben geworden? Maar echt véél later, als in een jaar of meer? Ik zucht neerslachtig, maar schud dan mijn hoofd. Dat zijn zorgen voor morgen, Rick. Nieuwsgierig begin ik rond de kisten te lopen, om de namen te lezen die erop staan. Alison Jade Skyler. Lucien Nicola Castellan. Chase Armedi. Desirae Emilia Brown. Donovan Nickolas. Niemand die ik ken dus. Dat maakt ze al een stuk minder boeiend en ik besluit de andere kisten te laten voor wat ze zijn. Wat heb ik trouwens aan namen alleen?
    Ik loop terug naar mijn kist, vis er mijn goedgevulde sportzak uit en loop naar de deur, ondanks mijn slechte humeur een beetje grijzend. Adventure is out there.

    Wow, is de eerste gedachte die door mijn hoofd schiet als ik buitenkom. Het lijkt alsof ik op de set van één of andere Hollywoodfilm, zoals Cloverfield, terecht ben gekomen: New York ligt compleet in puin. Ik had dit beeld wel verwacht, maar het is toch confronterend om het écht te zien. Ik verbied mezelf om er over te beginnen nadenken, ik moet eerst een schuilplaats vinden. Met mijn tas in mijn linkerhand, begin ik te stappen, in de richting van de buurt waar vroeger mijn appartement was. Het kan zeker geen kwaad om in een iets of wat bekende buurt te gaan rondhangen. Ik hou er een stevig tempo op na, want ik voel me niet op mijn gemak. Wie weet wie of wat me in de gaten houdt. Een plotse windvlaag doet me huiveren en trek de kap van mijn tui over mijn hoofd. Ik heb wel een jas in mijn sportzak zitten, maar ik heb geen zin om hem er nu uit te halen, dat doe ik wel als ik op een veilige plaats ben.
    Om zo min mogelijk gehinderd te worden, zwier ik mijn sporttas op mijn rug. Da’s al een stuk makkelijker.
    Het landschap blijft ongeveer de hele tijd hetzelfde: halfingestorte gebouwen, puin, puin en nog meer puin. Niet alleen steengruis, maar ook omgevallen reclameborden, autowrakken en meubels. Ik ben ongelofelijk blij dat er geen lijken liggen.
    Op een bepaald moment moet ik beginnen klauteren en door overblijfselen van gebouwen lopen, omdat de weg te zeer versperd is met rommel of gewoon kapot is.. Voor zover ik plaatsen juist kan herkennen, is het niet meer ver. Nog één ingestort gebouw overklauteren en dan zou ik op de vroeger drukke straat achter mijn hoek moeten zijn. Vol goede moed begin ik er weer aan, mijn kleren zijn ondertussen al grijs en grauw van het vuil. Eenmaal boven blijf ik even staan om te zien of ik misschien iets herken, maar helaas. Of toch niet. Een beetje verder hangt het ooit rode gevelbord van mijn favoriete Italiaanse restaurant scheef tegen de gevel. De herinnering aan de beste pizza’s en pastas van heel New York City doet mijn maag rommelen en het lijkt me geen slecht idee om te gaan kijken wat er daar nog voor lekkers (of op z’n minst: eetbaars) nog in de keuken ligt.
    Ik begin naar beneden te klimmen, maar halverwege schiet er iets los onder mijn voeten en begin ik in een helse vaart naar beneden te glijden. Fuck! Mijn vingers zoeken nog naar een houvast, maar tevergeefs. Het enige wat ik te pakken krijg is een puntige ijzeren staaf, die alleen maar een diepe snee in mijn handpalm maakt en vervolgens mee naar beneden schiet. Dan, op het moment dat ik normaal hard op de grond zou moeten belanden, zie ik het straatniveau voorbijflitsen en val ik nog verder, in een trapgat van de New Yorkse metro. Ik heb wel een beetje pijn, maar dat valt mee omdat mijn sporttas mijn val gebroken heeft. Ik begin terug naar boven te lopen, maar al na 2 treden blijf ik staan en kijk ik naar de onheilspellende metro-opening. Hier beneden aan de trap is het perfect geruisloos en het enige wat je kan zien is het pikdonker. Toch heb ik er een goed gevoel bij, dergelijke plaatsen hebben altijd al een speciale plek in mijn hart kunnen veroveren. Als klein kind al verstopte ik me graag urenlang in de kast, bijvoorbeeld. En ik had ook nooit een nachtlampje.
    Snel vis ik een zaklamp uit mijn tas en begin de trap af te lopen. De deur hoef ik gelukkig niet te forceren, want het glas dat er vroeger in zat, is er uit gebarsten. De scherven knarsen onder mijn voeten wanneer ik het donker instap en ik knip mijn zaklamp aan. Ik volg een stilstaande roltrap naar beneden, spring over de toegangspoortjes en beland dan op het perron. Vocht drupt van de muren, maar afgezien van dat is het compleet stil. Ik moet eventjes een klik maken in mijn hoofd ‘de metro rijdt niet meer’ en spring dan op de sporen, om die te volgen. Een verlaten wagon lijkt me een perfecte thuisbasis. In het licht van mijn zaklamp zie ik duizenden kabels los hangen, sommigen zelfs tot op het spoor en na 10 minuten is het zover: midden in een tunnel staat er een wagon op een dubbel spoor langs de kant. Waarschijnlijk was het een reserve, eentje die enkel werd ingezet tijdens de spits. Hij hangt een beetje schuin, alsof iets hem tegen de muur heeft geblazen. Ik loop naar voren, aan het deurtje van de conducteur zit meestal een klink. Ook in dit geval, gelukkig. Ik heis mezelf naar binnen en dump mijn tas op de eerste bank die ik zie. Dan begin ik te grijnzen: ik voel me hier nu al thuis.


    Home is now behind you. The world is ahead!

    Chase Armedi ~ [leider team A]


    Natuurlijk verwachtte hij niet 1,2,3 antwoord. Ze zou niet zomaar op al zijn vragen antwoorden zonder goed na te denken, daar was hij van overtuigd. Ze was op hem overkomen als iemand die alleen zijn mond open deed als hij daar zin in had. Zo was hij zelf ook ingesteld, al had hij dat niet altijd even door. Hij rechtte zijn rug en zag vanuit zijn ooghoeken iemand in de deuropening staan. Hij knipperde even met zijn ogen en zag dat het Olivia was. Zijn blik was echter nog steeds gericht op het meisje wat zichzelf Lolita had genoemd. Al zou dat ook best een leugen kunnen zijn. Wat hij allemaal van haar zou kunnen geloven en wat niet, dat wist hij niet. Maar een poging om haar uit te horen liet hij niet voorbij schieten. Al zou het natuurlijk wel een beetje subtiel moeten doen, en niet gelijk honderden vragen op haar moeten afvuren. Geduldig wachtte hij terwijl hij toekeek hoe het glas water steeds leger begon te worden. Door haar te zien drinken, kreeg hij zelf ook dorst. Maar hij mocht niet te veel drinken van zichzelf, anders zou hun voorraad veel te snel op raken. En hij kon wel tegen een tijd lang niets drinken. En eten. Al werd dat laatste steeds meer een probleem. Hij had de laatste tijd weinig tot helemaal niets gegeten. Hun voorraad was zo goed als op en daar zou hij vandaag nog een oplossing voor willen vinden. Al hield dat in dat ze met zijn allen de vuilnisbelt zouden doorzoeken voor eten. Iets was beter dan niets.

    Zijn gedachten neigden af te dwalen naar iets anders dan het meisje, doordat deze zijn vraag niet beantwoordde. Hij dacht aan de straten en aan de verwoeste voorzieningen waar eventueel nog wat te halen zou vallen. Daarna ging zijn blik door de ruimte en keek hij heel kort naar ieder persoon in de kamer. Hij verroerde zich niet en vond dat ook niet nodig. Hij vond het best zitten op de half beschimmelde grond. Aan zijn gezicht was nog steeds niets af te lezen en dat probeerde hij ook zo te houden. Daar had hij niet veel moeite voor nodig, omdat het zo in zijn systeem zat. Hij bedacht zich dat hij vergif had moeten doen in haar beker. Dan zouden ze haar als een lappenpop op een stoel kunnen zetten en haar verhoren. Dan zou ze veel sneller praten dan nu, al water drinkend zonder enkele vorm van bedreiging. Uit haar gezicht was nu ook weinig af te leiden. Maar hij bleef wachten, geduldig als hij was. Hij was echter niet zo geduldig van aard. Diep van binnen irriteerde hij zich dood aan haar, zoals ze daar zat als een emotieloos kind voor zich uit starend, nietsvermoedend hun watervoorraad aan het op maken. Ze wist best wat hij haar gevraagd maar ze vertikte gewoonweg om te antwoorden. Omdat ze niet wilde, ze wilde hem niets vertellen. Omdat hij niets te doen had, waar hij absoluut niet tegen kon, begon hij zachtjes met zijn vingers te tikken. De stilte borduurde voort.

    In een paar luttele seconden was hij alweer opgestaan en liep hij naar het raam toe. Hij besloot dat ze hem geen antwoord zou geven en als ze dat zou doen, het niet een nuttig antwoord zou zijn. Zo even had hij besloten om van tactiek te veranderen. Hij zou niet het niet meer vriendelijk spelen, daar was hij ook meer dan zat van. Alsof dat iets zou uitmaken bij haar, nee, daar was hij niet van overtuigd. Zonder iets te zeggen liep hij weer richting de sofa. Donovan zat naast haar, een uiterst handige positie. Aan zijn gezicht was niet te zien wat hij ging doen. In een flits stapte hij op haar af, behendig als een lenige lynx die op zijn prooi afschoot, en haalde vlug zijn dolk tevoorschijn. Het was een ding waar hij zeer op gesteld was geraakt en ook zeer gehecht. Hij had er eerst veel mee moeten oefenen, voordat hij het ding als zijn eigen kon beschouwen. Het had een scherpe kromming en de punt ervan was uiterst scherp. Niet net geslepen, maar nog steeds in uiterst goede staat. Hij drukte het zo tegen haar keel aan, alsof dit een vanzelfsprekendheid was. Misschien was te zien dat hij dit eerder had gedaan. Hij vergrootte de druk door hem steviger tegen haar keel aan te drukken en keek haar recht aan. Met zijn andere hand hield hij haar arm stevig vast, zodat als ze zich ging verzetten, ze zich niet kon bevrijden van zijn greep. Hij wilde de schrik zien in haar ogen, die ze toch wel moest krijgen, anders beschouwde hij haar als onmenselijk. ‘Wil je nu wel praten?’ vroeg hij, met een vriendelijke stem, die neigde naar de zoetsappige kant.


    Aan niets denken is ook denken.

    Luc groep X
    ‘Zo gaan we nooit overleven,’ hoor ik vanaf de slaapruimte. Reageren doe ik niet, nee ik speel lekker verder. Dat we zo niet gaan overleven kon ik ook nog vertellen, daar hoefde je geen genie voor te zijn.
    ‘We moeten drinken zien te vinden," zeg ik wanneer ik naast Scott ga zitten. Ik staar voor me uit. Het is al een heel geluk dat we voedsel hebben, maar zonder drank zijn we verloren,’ gaat ze verder. Waar wou ze dat vinden, de hele stad is verwoest! Onderweg had ik nergens water gezien en mooi niet dat ik nog eens ga zoeken.
    ‘We kunnen kijken of er nog water in de rivieren is en dat eventueel koken. Wel op eigen risico natuurlijk, maar daar wil ik me wel voor aanbieden,’ zei de jongen, ik had nog geen moeite te doen om alle namen te gaan leren. Als ze die van mij wisten, mij best, die van hen kwamen ook nog wel.
    ‘Ik bied mezelf aan,’ zei een ander meisje. Laat die twee maar lekker gaan, denk ik. Voor een tijdje was het enige geluid mijn gitaar, waar ik op een gegeven moment mee stopte en hem weer opborg. Gemakkelijk sprong ik van de kast en met een klap landen mijn kisten op de betonnen vloer. Rustig liep ik een beetje naar de rest toe.
    ‘Dat lijkt me dan duidelijk. Onze twee vrijwilligers hier gaan kijken voor water,’ begon ik. ‘Ik zal hier blijven en uitkijken voor als er iemand komt. En jij,’ ik wees naar het meisje dat zich niet aangeboden had. ‘hebt de keuze om te blijven of om mee te gaan.’ Zo dat was ook weer geregeld, mensen moesten gewoon niet te moeilijk denken. Rustig ging mijn hand langs mijn hanenkam en ik keek iedereen even aan voordat ik weer terug liep naar de kast waar ik net op zat. Mijn tas stond er nog en ik klom er weer gemakkelijk op. Mijn hoofd legde ik tegen de muur en sloot mijn ogen. Ik dacht terug aan de tijd voor het experiment. Nooit was ik een goed familie mens geweest of kon ik goed in een groep functioneren, behalve mijn band dan, maar dat was anders. Nu nog steeds niet. Mateloos kon ik me ergeren aan andere mensen, gewoon omdat ze mens waren. Ik dacht terug aan mijn familie, echt afscheid had ik niet van hen genomen, iets waar ik nu lichtelijk spijt van had. Ik had niemand gezegd dat ze een goede familie waren.


    Do it scared, but do it anyway.

    [Wilt iemand een kijkje nemen in de bibliotheek, waar Loup op dit moment zit?]

    [Ik wil best met Marty afkomen aangezien ik nog niet echt iets heb.]


    “If you can smile when things go wrong, you have someone in mind to blame.”

    [Dat lijkt me leuk, graag!]

    Roxy, Lolita – Groep X.
    De zwartharige jongen zat naast me. Ik had geen enkel idee waarom hij toestemde in mijn eis, zo had het in elk geval iets geklonken, maar Chase en deze jongen vertrouwde mij blijkbaar niet. Misschien was de jongen wel versterking, hadden ze zonder woorden en alleen hun ogen overlegd. Ook al wist ik niet wat ik nu kon verwachten, het deerde mij niet, ik zou het wel aankijken en op het moment handelen. Het had geen zin om nu al weg te rennen of plannen te gaan maken, sowieso had ik die wel, maar wie weet wat ze wilden doen. Ik moest juist nu mijn hoofd koel houden, niet te veel nadenken erover. In haar ooghoeken had ze wel degelijk gezien dat er iemand stond, een meisje dat ze eerder ook had gezien, maar ze gaf haar helemaal geen aandacht en gunde haar geen blik.
          De donkere beker was bijna leeg, maar het laatste beetje water bewaarde ik nog even. Mijn gedachten waren er toch nog niet bij. Na een klein tijdje hoorde ik de stem van de jongen naast me tot me doordringen. “Wil je niet antwoorden?” Mijn ogen waren eerst neergeslagen, maar hierna richtte ik deze op de jongen met een sluw grijnsje, echter schitterde er in mijn donkere, chocoladebruine ogen een speelse glinstering. Ze zouden het vast beide niet leuk vinden dat ik geen antwoord wilde geven op de leider zijn kostbare vragen, evenmin voor het sarcastische antwoord die ik klaar had liggen. Het vermaakte me dat hun beide zich aan mij irriteerde, aan mijn gedrag.
          Chase had de gehele tijd nog niets gezegd, niet eens een vinger bewogen, totdat hij met zijn vingers begon te tikken. Ik vond het vermakelijk dat zijn blik uit niets meer bestond dan geduld, kalmte, want mijn echte – en neppe – karakter wisten beide dat er onder deze kalmte misschien ook wel een vulkaan op uitbarsten stond. Niemand hield het zo lang tevreden en kalm voort met haar in de buurt, niemand. Daar was ik het levende bewijs voor en ik zou dan ook alles eraan doen om hem even lekker op de proef te zetten. Eens kijken hoe lang hij het dan uit zou houden, want hier geloofde ik bijna helemaal niets meer van. Verbaasd, niet dat ik het probeerde te laten merken, keek ik dan ook op toen hij alweer opgestaan was en richting het raam liep. Dat sarcastische antwoord zou ze maar inslikken, dan zou de vulkaan eerder barsten dan dat ik gewild had.
          Ik kuchte, volgde zijn handelingen weer toen hij richting de sofa terug liep nauwlettend. Hij liet niets op zijn gezicht aflezen, weer niet, waardoor ik mijn ogen vernauwde en afwachtte. Bliksemsnel stapte hij vervolgens op mij af, behendig en vlug haalde hij zijn dolk tevoorschijn. Ik deed niets, ook al zag ik wat hij deed op het laatste ogenblik, ik deed niets, bleef gewoonweg zitten. De dolk drukte hij tegen mijn keel aan, waardoor ik automatisch toch de beker uit mijn hand liet vallen. Doelloos en met mijn mond halfopen keek ik toe hoe de beker op de grond viel, het overige kleine beetje water eruit spatte. De beker was niet kapot gevallen, maar er was wel een stuk uitgebroken. Hij drukte de dolk steviger tegen mijn keel en keek me recht aan, terwijl hij met zijn andere hand mijn arm stevig vasthield. Mijn andere arm was nog vrij, waar ik blij mee was.
          Er was een klein moment geweest dat ik was geschrokken, misschien door de gedachten die ik de hele tijd had, maar het moment was er. Het was echter niet vanwege de dolk die nu tegen mijn keel aandrukt, maar meer dat het automatisch was dat ik zo reageerde. Of dat hij het toch had gedurfd en ik te veel op de uitgebarsten vulkaan had gelet, hem wilde uitproberen en het uiteindelijk kreeg. “Wil je nu wel praten?” vroeg hij, met een vriendelijke stem, eentje die neigde naar de zoetsappige kant. Hij mocht die toon wel weglaten van mij, dat was te veel van het goede en ik juichte die kleffe toon nu niet echt toe. In tegen stelling zelfs, helemaal niet. Dat was niet aan mij besteed… maar om hem toch enigszins het gevoel te geven die hij hierbij wilde krijgen, liet ik de schrik iets langer in mijn ogen houden om vervolgens doodleuk mijn eigen emotieloze blik terug te krijgen. Mijn donkerbruine ogen blikte direct terug in die van hem en ik wist dat als ik nu iets zou proberen, die jongen naast me Chase zou helpen. Om nog maar niet te beginnen over die meid bij de deur. Maar dat zou ik dan maar voor lief moeten nemen, want hier stom blijven zitten en niets doen, was dus niets voor mij.
          “Liefje,” besloot ik toen honingzoet te zeggen, expres, met een vermakelijke blik in mijn ogen. Een sluw doch verlokkelijk grijnsje krulden mijn volle lippen iets omhoog. “Het spijt me…” Ik meende er natuurlijk geen flikker van, iets dat ze duidelijk konden horen. “Waar zijn mijn manieren gebleven?” Zijn greep om mijn arm was sterk, dus besloot ik om die arm niet te gebruiken of zo min mogelijk, terwijl mijn andere nog vrij was. Ik liet een zacht, kort, maar vermakelijk lachje horen, waarbij hij hopelijk iets afgeleid was door mijn gedrag en ik mijn kans nam. Razendsnel en hardhandig duwde ik zijn arm, diegene met de dolk, naar achter op hetzelfde moment dat mijn andere hand ook zijn arm vastpakte en ik vervolgens hem via de grond drukte zodat ik op hem kon zitten. Hij was sterk, maar ik kon er zelf ook nog wel wat van. Hierna reikte ik naar mijn laars, haalde mijn zakmes tevoorschijn die ik tegen zijn keel aanhield en trok me los uit zijn greep zodat ik zijn pols vast kon houden die de dolk vasthad. “Of eerder… jouw manieren. Sinds wanneer zijn dit de nieuwe versiertrucjes?” Grinnikte ik en keek hem vermakelijk recht in zijn ogen aan, terwijl ik nog steeds bovenop hem zat. In mijn ooghoeken hield ik echter wel de andere in de gaten.

    (Oké, de laatste paar zinnen zijn sorta crappy, omdat ik niet wist hoe ik dat precies op moest schrijven. Hoop dat jullie het snappen. 8D)


    [Omg, ik wil reageren. Mag ik reageren? Alsjeblieft. Ik moet reageren!]


    I hope you drown in all the cum you fucking swallow, to get yourself to the top.

    CyberLord schreef:
    [Omg, ik wil reageren. Mag ik reageren? Alsjeblieft. Ik moet reageren!]


    Haha, go ahead. Maar btw iedereen hier niet praten hè.


    Aan niets denken is ook denken.

    Donovan Nickolas ~ Groep A

    Lolita had naar me gegrijnsd, maar ik had haar genegeerd en er niet verder op gereageerd. Waarom zou ik? Ik zou haar niks extra's geven. Chase was opgestaan en liep naar het raam toe. Ik vroeg me af hoe lang het zou duren voordat hij zou flippen tegenover haar. Ik had ook een gevecht met hem gehad om op genomen te worden in de groep. Het was een geweldig gevecht geweest en ik had er zeker van genoten. Zo had ik zijn sterktes en zwaktes leren kennen en hij die van mij. Dat schept toch een soort van bond. Je moet elkaar vertrouwen, omdat men elkaars zwakten kende.
    Zonder dat Chase nog iets zei liep hij in de richting van de sofa. Opeens stapte op haar af en haalde vlug zijn dolk te voorschijn. Er verscheen een glimlach op mijn gezicht, die ik snel weer liet verdwijnen. Ik had niks anders verwacht van hem. Hij was altijd al snel geweest, iets waarop ik jaloers was. Ik was sterk en behendig, maar niet zo snel als hem. Dat gaf hem een aanzienlijk voordeel.
    Hij drukte het de dolk tegen haar keel aan. Met zijn andere hand hield hij haar arm stevig vast. "Wil je nu wel praten?" vroeg hij, met een vriendelijke iets wat zoetsappige stem. Ik stond op en ging buiten bereik van beiden staan terwijl ik mijn armen over elkaar sloeg. Ze zou me niet te pakken kunnen krijgen zonder dat ik een tegen reactie zou kunnen uitvoeren.
    Ze leek geschrokken toen Chase boven op haar zat, met zijn dolk tegen haar nek en ik genoot er met volle teugen van. Uiteindelijk kreeg ik alsnog wat ik wilde. Uiteindelijk veranderde haar blik weer naar emotieloos. 'Helaas' dacht ik bij mezelf.
    "Liefje", begon ze met een honingzoete stem, die mij helemaal niet beviel, wat was ze van plan. Een sluwe grijns kwam er op haar volle lippen en toen zag ik het. Chase was vergeten een deel van zichzelf te beschermen.. "Het spijt me… Waar zijn mijn manieren gebleven?" Ze lachte kort en vermakelijk. En nog voordat ik verder kon reageren duwde ze zijn arm naar achter waarna ze snel zijn andere arm vastpakt en hem op de grond drukt. Zij was ook snel, niet zo snel als Chase en niet sneller dan mij, maar alsnog, ze was snel.
    Ze ging boven op hem zitten, waarna ze uit haar laars een zakmes te voorschijn haalde. Die drukte ze tegen zijn keel.
    "Of eerder… jouw manieren. Sinds wanneer zijn dit de nieuwe versiertrucjes?" grinnikte ze en keek vermakelijk naar hem.
    Ik haalde mijn mes te voorschijn en ging achter haar staan zodat ze me niet kon zien aankomen. Ze lette op dat moment op Olivia die bij de deur stond. Ik liep zachtjes naar Lolita toe en liet een rechte op haar gezicht neerkomen waardoor haar greep op Chase voor een moment los liet. Die gebruikte ik om het zakmes uit haar hand te rukken en mijn andere arm rond haar keel te slaan. Nog steeds verdoofd trok ik haar omhoog waarna ik haar weer op de grond gooide en haar in een houdgreep vast hield. Mijn mes prikte in haar zij en als ze zich zou bewegen zou deze in haar vlees boren. Een niet erg fijne positie om in te liggen al zou ik het zelf zeggen.
    "Schatje, wil je niet zo opdringerig doen. Wij bepalen hier wat je doet en niet andersom." zei ik terwijl er pretlichtjes fonkelden in mijn ogen. Ik genoot hiervan, eindelijk kon ik haar te pakken nemen.

    [Like it?]

    [ bericht aangepast op 22 sep 2012 - 21:50 ]


    I hope you drown in all the cum you fucking swallow, to get yourself to the top.

    Chase Armedi ~ [leider groep A]

    Hij had gehoopt dat hij zijn mes om haar keel kon blijven omklemmen, om haar dan vervolgens meteen weer wat te vragen. Maar dat was te mooi om waar te zijn geweest. Dat wist hij eigenlijk ook wel. Ze verzette zich niet zoals hij dacht dat ze zou doen. De meeste meisjes, ook al waren het ‘stoere’ meisjes, zouden gaan spartelen. Misschien zouden ze daarvoor een gilletje slagen, om met grote ogen naar hem te kijken. Ze zouden om zich heen gaan slaan, als een kip zonder kop, zonder zich te beseffen dat ze hier alleen maar energie mee verspilden. Maar op een gegeven moment zouden ze beseffen dat het nutteloos zou zijn. Dat ze zich niet tegen zijn kracht konden verzetten. Als ze uitgeput waren zouden ze grote wanhopige ogen naar hem opzetten, en dan zouden ze als een lappenpop in zijn armen hangen. Dat was het scenario wat hij gewend was van buitenlandse meisjes, waarmee hij de meisjes buiten New York bedoelde. Maar dit was niet zo’n meisje, en dat had hij ook al wel verwacht. Ze gaf niet blijk van enig spoortje angst, wat zowel een kleine bewondering als irritatie bij hem opleverde. Maar geen van alles was te lezen op zijn gezicht. Ze bleef gewoon rustig zetten. Het leek wel op een schaakspel. Hij had zojuist de eerste zet gedaan en zij nam rustig haar tijd om over haar volgende zet na te denken. Hij had gehoord dat de beker op de grond was gevallen, maar keek niet op of om. Zijn aandacht was volledig op haar gericht, want hij wist dat hij haar niet kon vertrouwen. In haar ogen kon hij niet veel aflezen, behalve schrik, die voor zijn gevoel toch net iets té lang in haar ogen bleef hangen.

    Haar stem klonk als een zoemende mug in zijn oren, heel irritant. Je wilde het negeren, maar hoe erg je dat ook probeerde, het lukt je niet. Liefje, wat een akelig woord vond hij dat. Die honingzoete stem van haar stond hem ook niet aan, maar dat liet hij niet merken. Dat lachje was het misschien, dat hem een enkele seconde afleidde. Of het was het feit dat hij te lang niets meer had gegeten, waardoor hij toch nét iets zwakker was en minder fit dan normaal. Waarschijnlijk was het dat laatste. Die paar enkele seconden gaven haar de kans om terug te vechten. Ze duwde zijn arm naar achteren, en hij voelde de kracht die ze daarbij gebruikte. Die kracht nam hij even in zich op, zo wist hij hoe sterk ze was. En ze was niet zwak , zoals hij al had gedacht, maar best sterk. Voor een meisje natuurlijk. Hij wilde haar andere arm wegslaan, maar voordat hij dat kon doen drukte ze hem op de grond. Deze voelde koel aan. Iets wat hij echt niet had verwacht was dat dat ze zomaar een zakmes tevoorschijn kon halen. Uit haar schoen. Dat deed hem even grijnzen. Hij was niet bang voor haar, hij was voor weinig dingen bang. Nu waren de rollen omgedraaid en had zij haar zakmes tegen zijn keel gedrukt. Niet dat het heel bedreigend of scherp aanvoelde, maar daar kon hij zich in vergissen. Nog steeds had hij zijn dolk in zijn hand, die hij van plan was om meteen te gebruiken als ze hem nog wat zou flikken. Hij had echter de tijd. Hoewel ze zijn pols vasthield, kon hij hem nog wel bewegen. Hij stak de punt van de dolk recht haar kant uit. Hij hield niet van dat spelletje, dat praatspelletje, waarmee mensen elkaar een soort van pestten en tegen elkaar aan katten. Dus reageerde hij ook niet op de voorgaande manieren. Op die laatste gaf hij echter wel een antwoord. ‘Oh, ik hou gewoon van women on top’ zei hij, met een klein grijnsje en een uitdagende blik in zijn ogen. Als zij hem wilde uitlokken, best, maar hij kon ook proberen om hetzelfde bij haar te doen. Hij wilde al snel haar van zich afdrukken, maar dat was niet nodig. Donovan kwam hem al te hulp. Chase zijn positie was op dat moment crappy, maar hij kon wel zien wat Donovan deed, wat weer een voordeel was. Hoewel hij het niet snel had hoeven doen, zat het toch in zijn systeem om snel weg te rollen en overeind te komen. Hij keek nu neer op Donovan, die Lolita in de houdgreep vasthield. Hij vertrouwde hem daar wel in, maar voor de zekerheid ging hij nog wel naast het stel staan met zijn mes in zijn handen. ‘Je zult maar eens moeten praten’ zei hij tegen Lolita en hij keek haar aan. Hij ging door zijn knieën om op gelijke hoogte met hen te komen. Hij liet zijn mes even over haar gezicht glijden, maar verwondde haar niet. Hij was niet zo iemand die het leuk vond om anderen te verwonden, nee zo was hij nooit geweest, en zo zou hij ook nooit zijn. ‘Anders gaat je gezicht eraan’ zei hij simpelweg.

    [omdat ik van flashbacks hou]
    Hij liep verder in een waas. Een waas die hem van de werkelijkheid af zette en ervoor zorgde dat hij door bleef lopen. Hoe lang hij precies had gelopen wist hij niet, maar het was lang. Heel lang. Het was niet zo dat hij als een zombie de hele tijd door bleef lopen, zonder zich wat van de omgeving aan te trekken. Hij stopte af en toe even om ergens, op een puinhoop, te gaan zitten en weer wat drugs te spuiten. Hij was nog wel zo verstandig om die lege spuiten niet zomaar weg te gooien maar in zijn tas te stoppen. Stel je voor dat iemand ze zou vinden. Dat zou hij niet moeten hebben. Al zou het hem verbazen als hij mensen zou tegenkomen. Alles was verwoest. Op zijn voeten ontstonden misschien blaren, maar daar trok hij zich niets van aan. Hij was helemaal in de ban van de drugs, die hem een heerlijk gevoel gaven. Een heerlijk gevoel dat in zo’n puinhoop misplaatst was. Maar hoe heerlijk dat gevoel ook was, het was maar tijdelijk. Na een aantal uur, of misschien was het wel een dag?, voelde hij de werkelijkheid weer en die kwam op hem neer als in duizenden messteken op zijn lichaam. Enig gevoel van tijdsbesef had hij niet meer. Misschien was het zomer, misschien was het winter, herfst of lente. Misschien was het dag, misschien was het nacht. Het deerde hem niet. De wind die zijn haren door de war blies leek hij niet op te merken, zo ongevoelloos doolde hij rond. Hij knipperde met zijn ogen toen hij zich eindelijk leek te beseffen dat hij moest gaan zitten. Zijn ogen flitsten snel om zich heen, zoals ze altijd deden als hij onder invloed van iets was, maar zagen in die paar seconden geen [hele] gebouwen. Hij zag in de verte iets wat op een vuilnishoop leek. Daar liep hij, of eerder wankelde hij, heen. Daar aangekomen ging hij zitten op wat puin en staarde hij voor zich uit. Hij zat niet op iets wat vuilnis was, maar iets heel anders… Zelfs op dat moment kon hij zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen om te kijken wat voor onheilspellend iets onder hem lag…


    [ bericht aangepast op 23 sep 2012 - 11:13 ]


    Aan niets denken is ook denken.

    Scott Whittemore - X
    Mijn ogen bleef ik gericht houden op de dame voor me, heel even wendde ik af naar Romy die zich opvallend stil hield en voor zich uit bleef staren. Zoekend naar een geschikte oplossing.
          De jongedame waarvan ik haar naam allang weer vergeten was, kuchte even en vernauwde haar ogen.
          “Ik bied mezelf aan,” zei ze uiteindelijk. Haar stem klonk zacht, nauwelijks hoorbaar, maar ik was tevreden met wat ze zei. Dat ik er dus niet alleen voor stond, dat ik meerdere mensen achter me had staan. Het accent dat weerklonk, deed me er tevens niet aan denken dat ze hier vandaan kwam – uit New York, maar veel maakte dit niet uit. De stad was in al die jaren dat wij onze ogen gesloten hadden teveel veranderd om er ook nog maar iets uit doen te herkennen.
          Het bleef stil. Ik zei niets terug, het meisje hield haar mond, Romy hield zich koest en enkel het gitaarspel van Luc was nog hoorbaar. Het zachte getokkel dat hij met zijn vingers speelden, echode door de kamer. Abrupt hield het op, waarvan ik opkeek en mijn gepriemde ogen hem deden volgen. Iets dichter kwam hij bij de groep zitten.
          “Dat lijkt me dan duidelijk,” zei hij uit het niets. Eén van zijn eerste woorden sinds aankomst. Niemand was echt spraakzaam hier. Misschien dat als het een leuke reünie was of kerstfeest, dat de kamer meer gevuld zou zijn geweest met onderwerpen. “Onze twee vrijwilligers hier gaan kijken voor water.” En wees ondertussen zowel naar mij als het meisje met het accent. Wat was het? Pools, Russisch misschien?
          “Ik zal hier blijven en uitkijken voor dat er iemand komt en jij hebt de keuze om te blijven of mee te gaan.” Zijn dominante ondertoon beviel me niet, de manier waarop hij sprak en de baas leek te spelen over ons. Ik fronste mijn wenkbrauwen, balde mijn vuisten en haalde diepe tuigen adem. Zo plotseling als hij het woord hield, liep hij ook weer terug naar zijn plek en sprong moeiteloos op de kast waar hij zijn ogen sloot en leek op te gaan in zijn gedachten.
          Zonder enige moeite stond ik op en focuste me op het meisje. Ik pakte mijn tas, bekeek kort de inhoud en propte het vieze mottenkleed erbij in. Aanstekers, wat blikken voedsel die ik hier al had gevonden, een dikkere trui voor wanneer dat nodig moest zijn, hét geweer. Nog heel even keek ik naar Romy en draaide me daarna om.
          “Als je er klaar voor bent, dan gaan we.” zei ik star.


    Her heart was a secret garden and the walls were very high.

    Natalya Krupin

    Na mijn woorden blijft het een tijdje stil. Ik irriteer me mateloos aan het gitaarspel van Luc, de echo klinkt voor mij veel te erg door in deze ruimte. Mijn lippen trekken hierdoor samen tot een smalle, bleke streep op mijn lieflijke gezichtje. Dat is niet het enige dat mij irriteert, dat gewoon niemand meer iets zegt is veel erger. Ik ben nogal ongeduldig, ik wil nu iets ondernemen, niet morgen. Als het ophoud, kijk ik dan ook iets tevredener vooruit. Tot dat hij dichterbij komt, dat staat mij maar niets aan.
    "Dat lijkt me dan duidelijk." zegt hij dan plotseling, hij volgt duidelijk het gesprek, hoewel hij zich er niet eerder in gemengd heeft. "Onze twee vrijwilligers hier gaan kijken voor water." Hierdoor werp ik een blik op de andere jongen en dan weer terug naar de irritante Luc. Wat denkt hij wel niet, dat hij de baas hier is? Ik had al moeite genoeg gehad om Elisabeth als leider te accepteren, van hem zou ik dan ook nooit iets opvolgen. Ik kijk hem geïrriteerd aan als hij verder begint te praten.
    "Ik zal hier blijven en uitkijken voor dat er iemand komt en jij hebt de keuze om te blijven of mee te gaan." Ik ben blijkbaar niet de enige die er moeite mee heeft, de andere jongen, de mede-vrijwilliger, reageert ook al op hem, op een slechte manier. Hij probeert duidelijk kalm te blijven. Het verbaasd me dan ook behoorlijk dat Luc plotseling en moeiteloos op de kast springt waar hij meestal zit. Hij sluit zijn ogen en zegt niets meer. Rare gast is dat, ik besluit dat ik niets met hem te maken wil hebben.
    Hij staat op en lijkt naar mij te kijken, waarna hij zijn tas pakt. Ik knik kort, pak mijn bruine leren schoudertas, waar al mijn spullen toch al inzitten en sta vervolgens ook op. Ik laat mijn spullen amper ergens achter, mijn kleding, extra eten en deken zitter er in. Het kostbaar voor mij. Hij pakt allerlei spullen in vanaf zijn plek, ik volg zijn bewegingen. Ergens ben ik opgelucht dat hij meegaat, hij neemt de juiste spullen met zich mee. Warme dingen, eten. Wapens. Ik heb geen wapens, behalve mezelf en dat vind ik prima. Daarna draait hij zich om.
    "Als je er klaar voor bent, dan gaan we." zegt hij, nogal star. Ik knik alleen opnieuw, ik heb maar weinig zin om mijn mond open te trekken. Ik heb weinig zin om ruzie te krijgen of iets dergelijks als wij er alleen op uit zijn, wat zo gaat zijn als ik mijn mond open doe. Er komen meestal niet al te leuke dingen uit. Ik loop richting de deur, onderweg erheen pak ik een paar plastic flessen. Een daarvan is nog half gevuld met water, maar dat gaan wij nodig hebben onderweg. Toestemming hiervoor vraag ik niet, ze moeten maar blij zijn dat wij water gaan zoeken voor de rest.


    I wish you good luck, and may God rest the souls of those who died in eternal peace.

    Martin Murray Miller - Marty

    Geen idee hoe het mogelijk was geweest, maar Marty was nog altijd in leven en zowaar nog redelijk gezond ook. Zijn begrijpertje was niet snel, maar het besef was toch wel aanwezig dat er iets goeds mis was met de wereld. Op goed geluk strompelde hij dan ook met zijn looprek door de straten, aangezien hij er geen idee van had waar hij zich nu eigenlijk bevond. Zo nu en dan wist hij een vuilzak een zwieper te geven aangezien hij het verrekte om ook maar een millimeter te wijken ervoor. Natuurlijk was hij niet sterk genoeg om de zware zakken daadwerkelijk aan de kant te helpen, waardoor hij er uiteindelijk toch om heen moest, met daarbij een blauwe teen aangezien hij stom genoeg er nog een schop achteraan gaf, terwijl hij enkel maar zijn sandalen droeg. Niet bepaald het slimste wat hij kon doen, maar Marty legde alle schuld dan ook bij die verrekte vuilzak. Omdat die in zijn weg lag en die zijn teen had gestoten in plaats van andersom.
    Vol gevloek en gemopper maakte Marty zijn weg verder door de verlaten straten. Ieder ander was hoogstwaarschijnlijk op zijn hoede geweest, aangezien het gevaar overal wel op de loer kon liggen, maar Marty was dan weer niet voor zover mee met de realiteit dat hij daar rekening mee hield. Marty was nog altijd misnoegd over het feit dat hij niet in Alaska zat, maar ergens wist hij veel waar en er was ook nog eens niemand om de weg te vragen waardoor hij doelloos in rondjes liep en al zeker zo’n drie keer dezelfde straat zag. Mede doordat hij gewoon geen richtingsgevoel had en teveel aan van alles zijn aandacht besteedde, behalve waaraan hij dit moest doen.
    Uiteindelijk was Marty het moe. Letterlijk, want hij was nagenoeg uitgeput van het lopen achter zijn looprek aan. Zijn ademhaling was verzwaard omdat hij natuurlijk niet een van de fitste was en het weer leek er steeds kouder op te worden waardoor zijn oude botten steeds strammer aanvoelden.
    ‘God moet me wel haten,’ mopperde hij nadat hij zijn mondhoeken met de vettige mouw van zijn jas schoonveegde doordat hij niet al te fatsoenlijk kon drinken en de helft van het water dus naast kapte. ‘Geen Alaska, geen Gracie, geen granny nanny Rosa, geen warmte, geen fatsoenlijk voedsel.’ Al betreurde Marty dat laatste niet helemaal aangezien hetgeen wat voor eten doorging wat hij hier en daar vond, toch beter smaakte dan het varkensvoer dat hem in het tehuis werd voorgeschoteld. ‘Mijn fles water nu ook nog eens leeg,’ mokte hij verder, terwijl hij het lege flesje met toegeknepen ogen bekeek, in de hoop dat er op miraculeuze wijs opeens water in zou zitten. Dit gebeurde natuurlijk niet en met een zure trek rond zijn lippen stopte hij het flesje terug in de rugzak die hij meegenomen had uit de kamer waar hij uit de diepvries was gekomen. Er zaten nu eenmaal nuttigere spullen in dan in zijn eigen tas – wat moest hij in hemelsnaam ook met meerdere onderbroeken en een extra schoon paar sokken? – dus hij had haastig de twee tassen omgewisseld en die van een ander meegenomen.

    Het werd tijd voor een rustpauze in te lasten, besloot Marty. Hij was nu al zeker een heel uur aan de wandel, wat dus betekende dat hij zo’n vijf tot zes uur moest uitrusten wilde hij weer verder gaan. Zoals hij de afgelopen dagen had gedaan, bekeek hij nu ook weer de gebouwen die de straat opvulden, in de hoop zo een redelijk en ietwat beschutte plek te vinden. Hij was gelukkig niet zo labiel dat hij van de koude straat zijn rustplek zou maken. Wel verwachtend dat hij ergens een opgefleurd welkomstbordje zou tegenkomen of een grote lichtreclame bord met ‘Welkom meneer Miller’ erop, vond hij enkel iets wat aanduidde dat het een bibliotheek betrof.
    ‘Goed genoeg,’ mompelde Marty, waarna hij zijn looprek pakte en het grote gebouw binnenstapte. Ondanks dat er totaal geen verwarming was, voelde Marty weldegelijk het temperatuursverschil en ook al was het hem niet aan te zien, toch verblijde dit hem.
    Geen idee wat Marty ging aantreffen, liep hij de akelig grote, lege ruimte door alsof hij zojuist het allerbeste vakantieoord had getroffen. Zonder echt moeite te doen om verder te zoeken, zette Marty zich ergens plompverloren neer, haalde een foeilelijk fleecedeken uit de tas die duidelijk voor een kind bedoeld was en sloeg deze rond zijn schouders. De kinderachtige print stak fel af tegen zijn gerimpelde, grijzige huid en eigenlijk was het een veel te belachelijk gezicht zoals hij erbij zat, met het extra kunstgebit in zijn hand – wat hij telkens in het luchtledige liet happen.
    Opeens hoorde hij een stem die hol en echoënd klonk door het geluidloze gebouw en ondanks dat Marty blij zou moeten zijn dat het de eerste levensvorm was die hij tegenkwam, was hij meer dan misnoegd.
    ‘Heb ik weer,’ mopperde hij, terwijl hij absoluut niet van plan was om uit te zoeken wie of wat het was en waar het vandaan kwam. Wist hij veel, misschien was het wel een achtergebleven buitenaards wezen omdat er een invasie had plaatsgevonden terwijl hij in de diepvries had gelegen en zo dus de aarde een beetje weggevaagd was.
    ‘To bee or not to bee,’ hoorde hij echter voor een tweede maal. Hij had zich neergelegd en probeerde iets van slaap te vatten. Natuurlijk lukte dit niet en het irriteerde hem mateloos. Hij kwam daarom overeind en snoof.
    ‘Mens of buitenaards wezen,’ zei hij toen humeurig. ‘Het moet gaan zwijgen of ik zorg dat het zwijgt.’ Hij was chagrijnig en greep dan ook met een behoorlijke ruk zijn looprek vast. Hij zou die gast of wat het ook zou zijn met een simpele klap doodmeppen. To bee or not to bee, hij zou ervoor zorgen dat er geen woord meer gerept ging worden over irritant zoemende bijen. Jezus, wie hield zich in hemelsnaam nu bezig met bijen?

    Na niet lang te zoeken, had Marty de oorzaak gevonden waardoor hij niet kon slapen. Vanuit een beschutte positie van omgevallen kasten, bekeek hij de knaap die hem bijster krankzinnig leek te zijn.
    ‘En dan durven ze te zeggen dat ik gek ben,’ mompelde hij, terwijl hij gadesloeg hoe de gast knap gestoord tegen zijn mes praatte. Zijn greep rond de stang van zijn looprek verstevigde zich aangezien hij het er niet op wilde wagen om opgescheept te zitten met een psychopaat. In het tehuis hadden er genoeg gezeten en toen was hij zijn leven al niet zeker geweest. Al die bejaarden, hoe ouder je werd, hoe gestoorder je was. Dit sloeg natuurlijk niet op Marty – vond hij zelf – want hij achtte zichzelf meer dan normaal.
    Toen de gast al zijn aandacht focuste op het snijden van een verrekte boon, rende Marty – wat dus meer weg wat van een stuiptrekkend huppelen – luid schreeuwend op de jongen af.
    ‘STERF!’ riep hij, terwijl hij zijn looprek in de lucht hief en dus de jongen voor zijn kop wilde slaan. Natuurlijk struikelde hij over een boek, nog voordat hij goed en wel bij de jongen geraakt was, waardoor hij languit gestrekt op zijn snufferd ging. Het looprek ging wel de kant van de gast uit, maar Marty zag niet of hij geraakt werd of niet aangezien hijzelf languit gevloerd lag. Tot zover zijn geweldige actie en waarschijnlijk was hij nu degene die zou sterven. Hoe ironisch, gezien hij het luidop had geroepen, doelend voor de ander.

    OOC: Eindelijk een post voor Loup :3


    “If you can smile when things go wrong, you have someone in mind to blame.”

    Loup Leroy Pelletier.
    Was dat een geluid? Echt of niet echt? De laatste dagen kon ik mezelf niet meer vertrouwen.
    Ik klemde mijn hand steviger om het mes, niet dat ik in staat zou zijn om het geluid te doden, ik klemde me er meer aan vast omdat ik bang was. Mijn hart was de weg kwijt, langzaam was het naar mijn hoofd gekropen waar het nu luidruchtig klopte. Ik vroeg me of iemand het kon horen, behalve ik. Boem boem. Boem boem.
    Ik was zo erg bezig met het constante geklop dat ik niet gemerkt had dat iemand ondertussen ontdekt had waar ik me schuilhield.

    "En dan durven ze te zeggen dat ik gek ben." Klonk het. Een oude man staarde mij aan, of keek hij langs me? Voorzichtig keek ik achter me, maar daar vond ik niks anders dan nog meer boeken.
    Ik draaide me vlug weer om, enigszins gegeneerd, ook al zou deze man nooit geweten kunnen hebben wat er in in hoofd om ging. Toch? Hallo? Hallo? Nee, nee.
    Zijn huid bestond uit rimpels, sommige dieper dan andere. Er waren ook wat pigmentvlekjes te vinden, alhoewel hij er ondanks al die oneffenheden er behoorlijk goed uit zag voor een man van.. Zeventig? Zoals altijd probeerde ik me bezig te houden, dit deed ik nu door het tellen van de verouderingsvlekjes langs zijn voorhoofd. Één, twee, drie, vier. Zijn blik veranderde.
    "Sterf!" Riep hij uit, waarbij zijn stem leek te breken. Mijn gezicht vertrok van het pijnlijke geluid, maar veel tijd om me hier over druk te maken had ik niet; de man wierp zijn looprek in de lucht en kwam - voor een oude man - behoorlijk snel op me af. Nog voor ik kon beslissen of ik moest wegrennen was hij al over het bijenboek gestruikeld. Zijn looprek landde zachtjes op mijn tenen, waar ik niks van voelde maar slechts iets van zag.
    Ik wist niet of het gebruikelijk was om te lachen in deze situatie, dus liet ik de vreugde - die ik voor het eerst in twee weken en een heleboel maanden of misschien wel jaren gevoeld had.
    Op zijn kruin vond ik nog een paar vlekken. Vijf, zes, zeven, acht.
    "Het spijt me meneer, of, misschien moet ik dat niet zeggen aangezien u me net heeft geprobeerd te vermoorden. Doet het pijn? Ik bedoel, of u nog leeft." Ik zag zo voor me hoe de oude man nu waarschijnlijk naar de grond gelachen had. Wat voor een sul had hij nu weer ontmoet. Of, of nou ja, als hij inderdaad dood was had hij natuurlijk niet kunnen lachen..
    "Zeg alstublieft dat u nog leeft." Er brak wat paniek door in mijn stem bij de gedachte dat ik misschien net iemand om het leven had gebracht, hoewel het natuurlijk zijn eigen schuld was. Of was het mijn schuld omdat hij op mij doelde? Hoe lang zou je daar voor in de gevangenis zitten?
    Nog een vlekje op zijn oor. Twee zelfs. Negen, tien.
    "Oké, rustig. Rustig Loup." Ik probeerde langzaam te ademen en te denken aan stripfiguren en katten, maar telkens weer popte er een pigmentvlekje op. Ook bedankte ik mijn moeder voor de yoga oefeningen waar ik nu gebruik van probeerde te maken, hoewel mijn armen niet wilde bewegen leek het toch te helpen.
    "Sshsshsh." Mompelde ik. Ik opende een oog waarmee ik nog een aantal vlekjes op zijn hand vond.

    Elf, twaalf, dertien, veertien, vijftien, zestien.

    [Wat een super rol heb je gemaakt _O_]

    [ bericht aangepast op 23 sep 2012 - 21:32 ]