Het onweert. :'D Ik kan trouwens niet wachten tot dit stuk in No Need To Cry komt Het is super lief en spannend.
Abby (Abigail Rosaline Valence.)
'Snel, verder het ruim in,' zei Ace op zachte toon en trok me ruw mee, helaas voor ons kwamen we niet heel ver. Voor ons stonden drie beren van mannen, ze torenden hoog boven me uit. 'Krijg nu wat. Nooit gedacht jou hier aan te treffen,' zei hij terwijl hij naar me keek. Ik slikte en voelde me plots weer heel klein en weerloos. De woorden van de reus raakten me, maar ik was te verbaasd en nog te geschrokken om er iets tegenin te brengen. Al had ik, als ik het had willen doen, toch de tijd niet voor gehad, want al gauw trok hij zijn zwaard. Tot mijn grote verbazing trok Ace zijn zwaard, was hij serieus van plan die mannen te bevechten? Dat was onbegonnen werk! Voorzichtig zette ik een paar stappen naar achteren. Al die tijd had ik gezwegen, maar toen Ace bijna geraakt werd riep ik geschrokken zijn naam. Al gauw waren ze verwikkeld in een hevige strijd, als Ace wat overkwam zou ik me nog vreselijk lang schuldig voelen. Ik had hem moeten tegenhouden toen hij dit schip op wilde of ik had gewoon niet mee moeten gaan. Ik knipperde even met mijn ogen terwijl ik toekeek. "Verdomme, laat hem met rust! Hij heeft hier niks mee te maken!" Ze leken er niet erg van onder de indruk en plots doemde een van de reuzen voor mijn neus op. Oh God.. "Jij deelt de bevelen hier niet uit, juffie," zei hij grijnzend, al gauw was ook ik verwikkeld in een strijd. Eentje waarvan ik zeker wist dat ik hem ging verliezen, hij was groter, breder, gespierder.. Hoe moest ik dit in Godsnaam winnen? Ineens hoorde ik Ace gillen, even bleef ik versteend staan toen ik zag dat hij gewond op de grond lag. "Ace!" riep ik bezorgd, even de mannen vergetend. 'Laat haar leven, ze gaan samen ten onder,' zei een van de mannen, ik vermoede dat hij een beetje de leiding had over het stel. "Wat..?" fluisterde ik gechoqueerd. Plots pakte de man waar ik zonet nog mee had gevochten me op en alsof ik niks woog gooit hij me over zijn schouder. "Hé! Zet me neer!" Door alle gebeurtenissen gierde de adrenaline weer door mijn lichaam, het zorgde ervoor dat ik mijn grote mond weer terughad. Maar al gauw zonk de moed me in de schoenen en maakte de adrenaline plaats voor angst toen ik de man zijn stem hoorde. 'Maar nadat we jullie eerst kennis hebben laten maken met onze martelkelder.' Niet weer...
Ze hadden ons samen in de martelkelder gezet en waren vervolgens vertrokken. Ze hadden me vastgebonden aan een paal, mijn handen zaten bij elkaar en dan vast aan de paal en mijn voeten ook, ik kon me amper bewegen. Ik kon mijn benen strekken en daar hield het ook op. Het was behoorlijk donker, maar er was net genoeg licht om silhouetten van verschillende martelwerktuigen te kunnen onderscheiden en om te zien dat ze tegenover me Ace op dezelfde manier hadden vastgebonden. “Hé Ace,” fluisterde ik, ik strekte mijn benen en tikte zachtjes met mijn voet tegen die van hem aan. “het spijt me dat je hier door mij ook in verzeild geraakt bent,” voegde ik er zachtjes aan toe, ik meende elk woord van wat ik zei. Als we niet gegaan waren, zaten we hier nu niet. Dan stonden we niet op het punt om gemarteld en vermoord te worden. Het mocht zo niet eindigen! Ik blies een lok haar voor mijn ogen weg, maar hij viel weer koppig terug op zijn plaats, voor mijn ogen. Ik wist dat ik mijn energie beter kon gebruiken en dus niet moest verspillen aan zoiets, haren voor mijn ogen wegblazen. “Ace, ben je ernstig gewond?” vroeg ik na een poosje stilte, mijn stem klonk bezorgd en dat was ik ook. Het schuldgevoel bleef en ik kon het maar niet uit mijn hoofd krijgen. Opeens ging de deur open, eerst op een kiertje, er viel een zwak lichtschijnsel naar binnen. Vervolgens vloog hij helemaal open en zag ik al één van de mannen staan. "Laten we eens beginnen," zei hij terwijl hij grijnzend in zijn handen wreef. Hij stapte met zware, trage passen naar binnen en het leek extra hard te klinken door de doodse stilte die er in de kamer hing.
[ bericht aangepast op 5 juni 2011 - 12:56 ]
In the end the only person we love is ourselves, that's why we choose to love someone who can please us the most.