Onyx
Onyx vroeg zich af of die plotse kou die zich om zijn voeten en enkels slingerde óók bij Tony vandaan kwam. Nee, dat kon hij toch niet? Was Dezi terug? Of –
Opeens verstomden zijn gedachten, kwam er een herinnering omhoog, met volle kracht, alsof het zich losgebeukt had uit een driedubbele kluis.
~
Het was twee uur geweest toen hij bij een van de drie jongensgebouwen aankwam. Het was een andere dan die van Onyx en hoewel hij wist dat Kris hier ergens sliep, had hij geen flauw idee waar precies. Er was een oranje puntje op de veranda te zien en toen hij dichterbij kwam, zag hij dat het Kris’ sigaret was. De jongen leek van hem te schrikken.
‘Onyx?’
‘Waarom zit je hier?’ vroeg hij nors. ‘Ik dacht dat ze je gepakt hadden.’
Kris staarde hem een paar tellen aan, toen haalde hij zijn schouders op. ‘Ik had toch meer zin om in m’n eentje de avond door te brengen.’
‘Had je dat niet kunnen zeggen?’ viel Onyx uit.
Nonchalant leunde de jongen naar achteren. Toen grinnikte hij. ‘Nee – zien hoe ver je zou gaan was veel leuker. Maar je bent zélfs helemaal hierheen gekomen. Dan moet je toch best wanhopig zijn.’
Het was alsof iemand een bak ijskoud water over hem heen kieperde. Onyx voelde een steek in zijn borst, die zo plots en zo scherp was dat hij helemaal niets kon uitbrengen. Hij snapte het niet. ‘Was het – was het een grap?’
‘Natuurlijk was het grap,’ klonk het hard. ‘Zo veel was er een paar dagen terug niet aan.’
Onyx dacht aan Kris’ pink die over de zijne was gegleden, aan hoe hij zich gevoeld had toen hun gezichten dichter bij elkaar waren gekomen. Was dat… allemaal een spelletje?
~
Er waren vijf weken verstreken sinds de leerlingen in Houses waren verdeeld. Onyx moest er nog erg aan wennen. Het afgelopen anderhalf jaar had hij steevast naast zijn maatje gezeten en nu waren de klassen ineens een stuk kleiner en zat hij de helft van de tijd alleen. Hij deed alsof dat hem niets kon schelen, maar dat was niet waar.
Gelukkig waren de pauzes er nog.
Onyx had net zijn dienblad opgehaald en liep naar de tafel waar hij altijd at. Hij merkte wel dat er naar hem gekeken en over hem gefluisterd werd. Hij trok zich er niets van aan. Er werd hier op school nou eenmaal veel geroddeld.
Hij was nog een paar stappen van zijn stoel verwijderd toen hij een glimp van Maaya’s rode haar opving. Ze zat aan een andere tafel, met een paar van haar nieuwe afdelingsgenoten. Hij snapte het wel. Ze moesten toch allebei opnieuw beginnen. Er was nog een lege stoel naast haar vrij. Die had ze vast voor hem vrijgehouden.
Hij herkende Zebediah en Romeo, en ook Melissa en Moacir.
Niet echt mensen met de gezelligste gaven – maar daar paste hij met zijn nachtmerries ook wel bij. Hij voelde zich daar meer thuis dan bij de heilige boontjes van zijn eigen afdeling. Hij knikte naar de Rhino’s, zette zijn dienblad neer.
Voor hij kon gaan zitten, zette Maaya haar tas op de lege plek naast haar.
O-kee…
Een beetje opgelaten wreef hij in zijn nek. Had ze niet gezien dat hij het was?
‘Wat kom je doen, smeerlap?’ hoonde Melissa. ‘Zie je niet dat ze je niet moet?’
Verward fronste Onyx zijn wenkbrauwen.
Maaya deed net alsof hij niet bestond, ze praatte geanimeerd tegen Moacir.
Whatever. Hij pakte zijn dienblad op en besloot alleen te gaan eten. Hij zou later wel vragen wat er aan de hand was. Misschien had Maaya weer per ongeluk een hallucinatie voor zichzelf gecreëerd, dat zou niet de eerste keer zijn. Soms raakte ze opeens in een eigen angstbeeld verstrikt en kostte het hem de nodige moeite om dat aan haar uit te leggen.
Toch waren er deze keer wel héél veel vuile blikken die zijn kant op werden geworpen. Stoïcijns at hij door, maar het eten viel hem toch niet zo goed. Vooral niet toen er een grote, breedgeschouderde kerel tegenover hem kwam zitten.
‘Ik heb je altijd al een creep gevonden, met je nachtmerries.’
Onyx trok zijn wenkbrauwen op. Dat vinden was één ding, maar waarom dacht hij dat zijn mening hardop verkondigen hem iets kon schelen?
‘Iemand nachtmerries sturen waarin je je handen niet kan thuishouden is één ding. Maar het ook écht doen? Dat is ziek man. Denk maar niet dat wij zo’n smeerlap als jij hier op school tolereren.’
Onyx staarde de ander verbluft aan. ‘Wat de hel lul jij nou?’
‘Ja, doe maar alsof je neus bloedt.’
Met een klap veegde de jongen het dienblad van tafel.
Onyx voelde alle blikken op zich branden. Zijn ogen schoten naar Maaya. Hun blikken kruisten, maar zodra dat gebeurde keek ze weg. Hij balde zijn handen tot vuisten. Wie dacht deze blaaskaak wel dat ie was?!
Hij vloog over tafel, greep die jongen bij zijn kraag en tilde hem op.
‘Ja, sla me maar,’ zei hij met een grijns. ‘Laat maar zien dat je behalve een aanrander ook een agressieve klootzak bent.’
Onyx duwde hem met een grom van zich af.
Hij wilde zich niet laten kennen, hij wilde niet laten zien dat hij schrok van de beschuldigingen en dat Maaya hem van het ene op het andere moment links liet liggen.
Het ging als een lopend vuurtje door de school. Dat hij iemand had aangerand. Dat hij zijn beste vriendin had aangerand. Onyx begreep er geen zak van. Ze moest zichzelf per ongeluk een hallucinatie hebben gegeven. Zelfs die gedachte deed pijn. Was dat echt een angst van haar? Dat hij zoiets zou doen? Hij had helemaal niet zulke behoeften – en al helemaal niet met haar.
Na de lessen zocht hij haar op. Hoewel twee van haar klasgenoten als waakhonden naast haar stonden, liep ze toch een paar stappen bij hem vandaan.
‘Wat de fuck is er aan de hand?’
‘Niets.’
‘Bullshit. Iedereen praat over me.’
De blik in haar ogen was hard. ‘Laat het gaan, Onyx. We zitten nu in andere afdelingen. We kunnen geen vrienden zijn.’
Het kwam zó onverwacht dat hij naar adem hapte. Ze had hem net zo goed een knietje in zijn maag kunnen geven. ‘Hoezo kunnen we geen vrienden meer zijn? Waar slaat dat op?’
‘We zijn te verschillend. Anders waren we wel in dezelfde afdeling neergezet.’
‘Tief toch op man. Je hebt je nooit wat van de voorschriften van de school aangetrokken.’
Er flitste iets in haar ogen. Spijt? Verdriet? Boosheid? Hij wist het niet.
‘Ik heb betere vrienden gevonden. Nu blij? Met mensen die werkelijk een gave hebben, in plaats van wat dromen rond te sturen. Daar heeft toch niemand wat aan?’
Onyx wilde zich niet laten afschepen. Niet om zo’n stompzinnige reden. Dat kon de echte reden niet zijn. Hij stapte dichterbij, staarde haar in de ogen. ‘Zeg me gewoon wat er werkelijk aan de hand is.’
‘Je verveelt me, Onyx. Dat is er aan de hand. Al anderhalf jaar ben jij de enige met wie ik optrek. Zodra ik met iemand anders omga word je onredelijk.’
Dat sloeg nergens op. Ze was nooit met iemand anders omgegaan, ze waren altijd een eenheid geweest.
‘Je verzint nu dingen.’
‘Ik heb dingen verzonnen ja. Zoals dat je me hebt aangerand. Aangezien je toch lak hebt aan wat ík wil, heb ik je maar een reden gegeven om me te haten. Nu denkt iedereen dat je een smeerlap bent. Ooit zul je me dankbaar zijn. Op een dag staan we tegenover elkaar, is het jij of ik. Dan zul je blij zijn dat we geen vrienden meer zijn. Dat je geen vrienden meer hebt.’ Ze deed ook een stapje naar voren, hun schoenen raakten elkaar net. ‘Op een plek als deze zijn vrienden zwaktes. Jíj bent mijn zwakte, ik ben jóúw zwakte. En ik wil geen zwaktes. Ik wil jou niet meer.’
En met die woorden draaide ze zich om, Onyx verslagen achterlatend.
Ze had zichzelf van hem weggesneden.
En met het verspreiden van haar leugen, had ze ervoor gezorgd dat niemand ooit haar plaats zou innemen. Het was verraad van het hoogste niveau; hij voelde de pijn in elke vezel van zijn lichaam. En daar, op dat moment, nam hij zich voor dat het hem nooit meer zou overkomen. Hij zou zich nooit meer aan iemand hechten, nooit meer iemand in zijn hart laten, nooit meer verstoten worden.
[ bericht aangepast op 4 sep 2020 - 17:18 ]
Every villain is a hero in his own mind.