Jaime Conneely
Al een tijdje is het muisstil in de auto, maar het voelt niet onaangenaam. Nee, spannend is een beter woord. Ik staar door het raampje en tel de bomen die we passeren. Tenminste, dat probeer ik, maar we rijden net iets te snel. Om te vermijden dat ik hoofdpijn krijg, richt ik mijn blik ergens anders op. Ik laat mijn ogen de auto rond dwalen, op zoek naar iets interessants om naar te kijken. Een kleine glimlach kruipt op mijn lippen als ik zie hoe de hand van mijn moeder op de versnellingspook ligt, die van mijn vader erbovenop. Dat wil ik ook. Normaal zijn, zoiets met een vrouw kunnen delen, een gezin stichten, graag gezien worden door God.
Een zachte zucht rolt uit mijn mond, terwijl we langzaam tot stilstand komen.
"Kom op, kleine," plaagt Tiernan die me praktisch de auto uit duwt. "Ga fietsen."
Ik werp hem een blik toe, die zou moeten duidelijk maken dat ik niet onder de indruk ben, maar daar ben ik plots zelf niet meer zo zeker van. Ergens kwam die opmerking wel hard aan.
"Laat je broer met rust, Tiernan. Het is een belangrijke dag voor hem," snelt mijn moeder ter verdediging. Wanneer ik haar aankijk, zie ik nog net hoe ze naar me knipoogt. Mijn moeder is zo'n fantastische vrouw, altijd kan ik op haar rekenen. Meestal altijd.
Ik maak mijn gordel los en stap uit de auto. Bijna onmiddellijk hoor ik de andere drie deuren ook open en dicht gaan. Een klein geluidje laat me weten dat mijn vader de koffer geopend heeft, maar voor ik mijn koffer kan nemen is Tiernan er al mee bezig. Ik voel mijn vader's hand op mijn schouder en kijk hem wat onzeker aan.
"We zijn trots op je, zoon, je moeder en ik. Het zelf willen is al een hele goede stap naar genezing. Het is alleen jammer dat je geen contact met ons mag opnemen, want we willen je graag steunen."
"Geef het hem nou gewoon!" roept Tiernan die met mijn koffer aan het sjouwen is.
Een mama-blik van mijn moeder legt hem echter weer meteen het zwijgen op. Vragend kijk ik ze aan, waarop mijn moeder een pakje uit haar tas haalt. Ze stopt het in mijn handen en net wanneer ze wil gaan uitleggen wat dit te betekenen heeft, barst ze in snikken uit. Automatisch sla ik mijn armen om haar heen, terwijl ik de blik van mijn vader zoek om te weten te komen wat er aan de hand is.
"Nou, zoon. Het zijn brieven. We hebben een brief geschreven, voor elke twee dagen van je kamp, om je aan te moedigen en je te helpen je doel voor ogen te houden."
Ik knik zachtjes en voel mijn ogen nat worden. Dat is zo ongelofelijk lief van ze. Ik weet dat ze het moeilijk hebben met mijn geaardheid, en ik had het gewoon helemaal niet verwacht. Mijn moeder neemt mijn gezicht in haar handen en drukt een kus op mijn voorhoofd. Zelfs mijn vader geeft me nog een knuffel. En tot mijn uiterste verbazing toont Tiernan dat hij ook een menselijke kant heeft.
"Als ik het kon, kan jij het ook," fluistert hij me toe. Maar er is iets aan de blik in zijn ogen waardoor ik plots medelijden met hem krijg. Zo snel als de blik er was, is hij echter weer verdwenen en krijg ik de tijd niet meer om er verder over na te denken. De wind wordt uit mijn longen geslagen wanneer Tiernan mijn koffer met brute kracht in mijn armen gooit.
"Ik ben je slaaf nou eenmaal niet, uk," lacht hij, en deze keer moet ik ook even grinniken.
Ik kijk toe hoe mijn ouders terug in de wagen stappen, mijn moeder huilend zoals ik haar haast nooit gezien heb. Ikzelf haal diep adem zodat ik zelf niet ga huilen als een baby, en na een laatste keer gezwaaid te hebben, wandel ik vol goede moed het kamp in. Vandaag is de dag dat ik ga beginnen genezen.
Om me heen wandelen nog mensen, maar ik hou mijn blik op de grond gericht. Ze zien er allemaal zo kwaad uit dat ik ze niet durf aanspreken. Zoals mijn brief me heeft opgedragen, ga ik op zoek naar de begeleiders. In de verte zie ik een lichtje branden, en ik volg het pad dat er naartoe leidt. Niet veel later kom ik bij een gebouw aan, waarvan ik vermoed dat het de eetzaal is. Ietwat aarzelend stap ik binnen, om vervolgens wat onwennig om me heen te kijken. Er zitten een vrouw en een man, en ik heb geen flauw idee naar welke ik moet gaan. Bijna automatisch zet ik een voet richting de man, maar dan herinner ik mezelf er aan dat ik hier ben om dat af te leren. Ik stop en draai me naar de vrouw toe. Langzaam stap ik op haar af.
"Jaime Conneely," zeg ik zachtjes terwijl ik mijn hand naar haar uitsteek.
[Sionnach komt later, moet gaan nu ]
I've no idea of the future, but I can see the past quite well. And the present, if the weather's clear.