Xavier Hush Gray, wetenschapper.
Vragend kijkt hij mij aan, waarna ik zeg dat hij altijd bij Willow te vinden is. Verbaasd knippert hij met zijn ogen. “Vind je het gek, jij jaagt me weg met je gedrag.” Antwoord hij wat bits terug, waarop ik mijn mond iets beledigd open wilde laten vallen. Direct begin ik dan ook met terugpraten, want ik snap niet dat ik de hele tijd mijn mond heb gehouden voor hen. Zij deden dat duidelijk niet voor mij, zeiden ook telkens wat ze kwijt wilden. Nu was ik aan de beurt. “Ik jaag je helemaal niet weg met mijn gedrag. Dat gedrag komt, omdat je me niet serieus neemt en Willow en jij alles op me afschuiven.” Sis ik terug, iets harder dan überhaupt normaal is. Hoe durft hij het op mij af te schuiven?
Hierna had ik me mijn rug naar hem toegekeerd, maar hij had me tegen zijn borstkas aan gedrukt door zijn armen over mijn middel te slaan. Toen liet hij los, begon ik weer te knarsetanden, waardoor hij wat stilletjes en verslagen de andere woorden begon uit te spreken. Dan vraag ik hem of hij wil weten wat ik denk, waarop hij stilletjes knikt. Ik ga verder met praten, maar dat komt meer op roepen uit. Er verschijnt gelijk een gekwetste en trieste uitdrukking op zijn gezicht, maar nog steeds laat ik me er niet invallen. Toch vraag ik me af waarom er dan een knagend gevoel in mijn buik komt, een soort schuldgevoel. Fijn, heeft hij dat ook weer voor elkaar gekregen. Ik ga gewoon door met praten en maak de knoopjes van mijn blouse dicht, terwijl ik doorheb hoe zijn blik er af en toe toch vluchtig naartoe glijd. Niet doen, niet doen, niet doen, speel ik als een soort mantra in mijn hoofd af, omdat ik weet dat ik heel wat anders kan doen.
Mijn laatste woorden zeg ik en zijn blik is donkerder geworden, eveneens verdrietiger. Alsof het hem überhaupt kan schelen wat er met mij gebeurd. Hij heeft je leven gered, Xavier. Hij kon je ook laten sterven. zegt het stemmetje in mijn hoofd weer. Ik wil er echter niet naar luisteren, het is het stemmetje dat zegt dat ik hem een kans moet geven. Nee, gewoon nee. Dat gaat niet goed komen en bovendien, hij zal heus niet hetzelfde als ik voelen – de aantrekkingskracht, dat gedeelte. Vermijden is waarschijnlijk de beste optie, maar het gedeelte dat niet wilt dat hij weggaat, steekt de kop weer op. Het steekt me op dat moment dus ook heel erg als ik zijn volgende woorden hoor. “Oké. Als jij dat wilt zal ik dat doen.” Antwoord hij, waardoor ik eerst niet eens opmerk dat zijn stem schor klinkt en wat vreemd door de brok in zijn keel. “Ja,” zeg ik dan, het is duidelijk met hoeveel tegenzin ik dit nu zeg. Een gekwetste, verdrietige blik flitst er nu ook door mijn ogen. “Ik wil dat je weggaat.” Omdat ik er niet meer tegen kan, loop ik weg met de handen in mijn haar.
“Maar vergeet niet dat ik mijn ego opzij heb gezet om jouw leven te redden en je te vertellen waarom…” Zijn stem breekt. Dit keer ben ik diegene die een brok in mijn keel heeft gevormd en ik blijf voor een enkele seconde stilstaan, om vervolgens om te draaien en naar hem te kijken. Hij loopt op dat moment weg. Kort sla ik mijn ogen verslagen neer en laat mijn handen naast me neer vallen. Mijn ademhaling is alleen nog maar erger en onregelmatig geworden, dit door het feit dat ik mijn emoties binnen probeer te houden. Het werkt niet, niets werkt en ik haat mezelf daarom. Hard bijt ik op mijn lip, totdat het pijn begint te doen en onbewust had ik mijn handen weer gebald. Waarom heeft hij mijn leven gered? Hij dacht dat ik wilde leven. Ik moet de machine maken en… bij hem blijven. Bij de rest, had hij er haastig achteraan gezegd. Waarom deed hij zo ontwapenend? Zo’n houding had hij en ik irriteerde me eraan, ook alleen maar omdat ik zo alleen nog maar meer tegen mijn emoties moest vechten. Het doet zo’n pijn, maar op de een of andere manier wil ik helemaal niet loslaten. Ik kan het niet. Ik ben zo verward dat ik er hoofdpijn van krijg. Eerlijk gezegd weet ik niet wat ik moet doen. Het denken aan James, ik haat dat, omdat hij nu al totaal niet meer uit mijn hoofd gaat. Nu loopt hij weg, in plaats van mij. Nu weet ik niet of ik hem achterna moet of hier doelloos moet blijven staan. Is het geen tijd om door te gaan, hem echt te vermijden en nu opnieuw te beginnen? Dat is wat ik wil, toch?
“Je brengt alleen maar problemen mee!” schreeuw ik hem achterna, omdat ik er nu echt niet meer tegen kan. Het is duidelijk op mijn gezicht te zien, de tegenstrijdige gevoelens die het met zich mee brengt. “Ik weet niet of ik je moet haten of je moet missen!” Deze woorden gaan wat zachter, omdat ik eigenlijk niet wil dat hij het hoort. Mijn blik is dan ook afgewend omdat ik bang ben dat hij de emoties in mijn ogen ziet. “Mijn echte gedachten kan ik je niet zeggen, dan zal je me toch alleen maar uit gaan lachen… Ik zal mezelf alleen maar voor schut zetten, maar..” Ik doe mijn mond weer open om te praten, maar er komen geen woorden uit, dus sluit ik het snel en knarsetand iets verslagen. “Ik weet dat er meer is dan je wil toegeven… Jij…” komt er dan alleen uit, zachtjes en mijn ogen nog weg gedwaald naar de grond. Opeens stond ik er als een klein kindje bij, een verdrietige en gebroken blik.
Andrei / Lilith, wezen.
Ze rolt met haar ogen. “Ik heb ook nooit gezegd dat ik niet lui ben, dus: mond dicht,” meld ze mij, waarop ik diep zucht en haar met mijn meest dodelijke blik aan kijk. “Ze heeft ook nog praatjes, zeg…” Meld ik dan, een neppe lieflijke glimlach op mijn lippen. “Nee, ik houd mijn mond niet dicht.” Stom kind, snapt ze dan niet dat ik haar nu al kan vermoorden als ik wil? Daarna waren we al bovenaan gekomen, had ik haar neer gezet.
Geïrriteerd zucht ze. Gelooft ze nu echt dat het een uur duurt voor we er waren? Duivel, ze is echt ongelooflijk naïef zeg. Op mijn vraag schud ze direct haar hoofd, wat ik al verwacht had. “Mooi niet,” bromt ze. “Dan ga je zeker weer aan mijn kont zitten. Nee dank je, ik pas daarvoor.” Voegt ze nog toe. Ik haal nonchalant mijn schouders op. “Oké, wat jij wilt. Mij boeit het niet.” Zeg ik haar dan, ik kijk haar allang niet meer aan en begin te lopen.
Ze begint achter me aan te lopen. “Het is niet mijn schuld als we er pas morgen zijn, dan had je maar een hut op een beter bereikbare plek moeten maken.” Ik rol mijn ogen. “Tuurlijk Erin, je hebt helemaal gelijk natuurlijk. Het is maar goed dat jij er nu bent.” Zeg ik, overduidelijk sarcastisch, terwijl ik iets sneller begin te lopen. Het begint me te irriteren, dus ik zal haar straks gewoon over mijn schouder gooien. O, en waarschijnlijk iets geven waardoor ze haar mond houd. Of ze het wil slikken of niet, ze krijgt het. “Dan moet jij nu maar doorlopen, want het mensentempo is zo langzaam. Zeker dat van jou.” Meld ik haar kortaf.
[ bericht aangepast op 1 jan 2013 - 21:34 ]
Quiet the mind, and the soul will speak.