Ebenezer schreef:
I WANT TO READ! hellyeah.
Ik ga hem nog niet op Q zetten, dus hier komt gewoon de gekopieerde versie:
Regenbogenverzamelaar
Onze boswandeling eind februari is één van de laatste herinneringen die ik aan Sarah heb. Hoewel de jaren hem met een dikke laag mentale stof hebben bedekt, is hij volledig intact gebleven, veilig opgeborgen in een hoekje van mijn geheugen. Ik hoef er maar zachtjes met mijn vinger overheen te strijken om hem weer tot leven te roepen, hoewel de momenten waarop ik die behoefte heb schaars zijn. Binnenin mij heerst nog altijd een vreemd soort stilzwijgen rondom haar, alsof het noemen van haar naam in al mijn herinneringen aan haar kleine barstjes doet springen. Nu ik hier stond aan haar graf, als een bewaker van haar vergane lichaam, kwam zo’n moment echter vanzelf.
We hielden beiden van wandelen. Door de jaren heen waren onze voeten zich te buiten gegaan aan zoveel grillige kustlijnen, idyllische najaarsbossen, met sneeuw gedecoreerde bergtoppen. Waarschijnlijk waren ze niet meer op één, zelfs niet op twee handen te tellen, hoewel ik mezelf nooit de tijd had gegund om die hypothese te bewijzen. Deze wandeling was me echter altijd bijgebleven. Misschien was het het filosofisch getinte gesprek dat we hadden waar mijn hoofd nooit afstand van had kunnen doen, misschien het het fatale waarheidsbesef dat het later, vele jaren later, achterliet.
“Waarom heeft het woord houden van eigenlijk een verleden-tijdsvorm?” Ik werd me er pijnlijk van bewust dat ik die gedachte hardop uitsprak, terwijl ik, de geur van de naderende lente opsnuived, mijn hand steviger om die van Sarah sloot.
De geërgerde zucht die ze uit haar mond liet ontsnappen bereidde me voor de zoveelste waterval van scepsis die komen ging.
“Heb je nooit een dierbare verloren?” vroeg ze slechts.
Ik knikte. Over mijn gedachtenboulevard renden enkele doodgewaande herinneringen. In de nevel die ik er door de jaren heen omheen had gebouwd herkende ik vaag het gezicht van mijn vader.
“Nou, daar is de verleden tijd van houden van voor.”
Met het horen van haar stem transformeerde het beeld zichzelf onmiddelijk weer in een waas van onsamenhangende flarden.
“Oh, daarvoor,” mompelde ik. Het was geen beaming, meer een verkapte poging om de naderende onweersbui de andere kant op te drijven.
“Om nog maar niet te spreken over de liefde,” ging ze op betweterige toon verder. “Denk je soms dat dat iets eeuwigs is, iets onbreekbaars?”
Mentaal sloot ik mijn oren. Ik wist het allang: ik was een romanticus, een door sprookjes gegrepen, godvergeten dichter, die de werkelijkheid niet in de ogen kon kijken en daarom zijn gezicht maar afwendde naar een wereld van illusies. Regenbogenverzamelaar, noemde ze me weleens spottend. Zij, daarentegen, was volledig kleurenblind. Een raspessimist. Haar zomers waren winters, waar het dikke vlokken ellende sneeuwde. Maar het schrille contrast dat onze zielsseizoenen vormden bleek een prima ondergrond voor zoiets abstracts als liefde. Ik hield van haar. Mijn hart was immuun voor haar doemdenken, eindeloze gefoeter op de maatschappij en alles wat er deel van uitmaakte.
“Wij gaan kapot, Alan,” vervolgde ze haar pleidooi. “Ook wij. Liefde is maar een merknaam van morfine, we worden tijdelijk verdoofd, daarna geeft het rotspul het op en hebben wij het nakijken.”
Ik reageerde niet. Ik geloofde in liefde, zoals ik vroeger heilig geloofde in het bestaan van de tandenfee. Wanneer ik mijn ontheemde melktand de volgende ochtend onaangeroerd onder mijn kussen terugvond, was ik ervan overtuigd dat ze bang was geweest me uit mijn mooie dromen wakker te maken.
We sloegen linksaf, een zandpad in. Enkele fragiele straaltjes februarizon wierpen zich tussen de bomen door, in een poging hun maandenlange afwezigheid te compenseren.
“Al gaan we kapot,” onwillekeurig liet ik me meeslepen door haar stelligheid, “we hebben altijd nog de tijd tussen opgebouwd worden en kapotgaan in. Die tijd, die moeten we gebruiken. Leven heet zoiets.”
Ze snoof minachtend. Die logica ontging haar duidelijk.
“En als je de betekenis van dat woord nog niet kent,” ging ik verder, “zal ik je die nu voor eens en voor altijd duidelijk maken.”
Ik sloeg mijn armen om haar tengere meisjeslichaam heen. We kusten, lieten onze tegenstrijdige gevoelens en gedachten samensmelten in iets wat volkomen harmonieerde. Een groep krijsende meeuwen die vlak naast ons neerstreek deed een verwoede poging om de knoop van onze ineengestrengelde lichamen te ontwarren, maar slaagde er niet in.
“Regenbogenverzamelaar,” fluisterde Sarah, toen ik minuten later losliet. Maar deze keer klonk er geen spot door in haar stem. Het had iets innigs, iets teders, alsof ze voor het eerst sinds onze ontmoeting iets van mijn levenslessen begrepen had.
[ bericht aangepast op 14 jan 2012 - 21:31 ]
Destiny is what you're supposed to do. Fate is what kicks you in the ass to make you do it.