i wanna be nice
but
everyone annoys me.
sorry if i looked interested.
i'mnot.
roses are red,
i'm going to bed.
|
"Komt iemand je ophalen?" vroeg de officier aan de kleine balie die tussen Wyn en zijn vrijheid stond. De jongen schudde kort met zijn hoofd, zijn gezicht grimmig. Zijn stiefmoeder had sowieso nieuws gekregen dat zijn straftijd er vandaag op zat, maar hij betwijfelde of ze hem met een verjaardagscake zou komen opwachten aan de uitgang van de jeugdgevangenis. Het was sowieso nog te vroeg in de ochtend voor haar om uit haar bed te komen.
De officier zuchtte medelijdend en Wyns norse uitdrukking werd dieper. Het was vreemd om na anderhalf jaar weer zijn eigen kleren aan te hebben. Eigenlijk waren ze ondertussen te klein geworden, maar dank zij de goden, zijn moeder zorgde er steeds voor dat alles hem als gegoten zat. De vijf-centimeter-te-korte broek zag er intentioneel uit, de groezelige stof van zijn overhemd grungy. De bloedvlek was niet uit zijn grijze T-shirt daaronder gewassen en de goedkope, synthetische stof van zijn regenjas kriebelde tegen de huid van zijn nek. De grijze kleren die hij hier binnen had aangemoeten, waren een heel stuk zachter geweest. Straks zou hij ze nog gaan missen.
Wyn zette zijn handtekening aan de onderkant van het blad dat de officier onder het plexiglas dat hem van de andere kant van de balie scheidde, doorschoof en pikte zijn sjofele rugzak uit de gleuf naast de balie, ritste hem open om te checken of al zijn persoonlijke bezittingen er nog steeds waren. Hij pauzeerde even toen hij opmerkte dat zijn twee dolken verdwenen waren en vroeg zich af waarom hem dat zelfs verbaasde. Het had hier binnen gezwermd van de monsters - één van de officieren was een monster geweest. Zelfs als de Mist de goddelijk bronzen wapens had weten te vermommen als iets anders, dan nog was Wyn er vrij zeker van dat iemand er doorheen had kunnen kijken en de twee wapens geconfisqueerd had. Hij negeerde de steek in zijn borst. Hij was gehecht geraakt aan die dingen, had er ergens toch naar uitgekeken om ze na zo'n lange tijd weer tussen zijn vingers te draaien. IJdele hoop.
"Mist er iets?" zei de officieer. Wyn schudde kort zijn hoofd en ritste de rugzak weer dicht, trok een wenkbrauw op naar de gesloten deur voor zich. "Vergeet je niet maandelijks bij je reclasseringsambtenaar te melden. En... gelukkige verjaardag."
Wyn knipperde tegen het zonlicht toen hij buiten stapte en haalde een hand door zijn haren. Heel even voelde hij zich hopeloos verloren. Hij had geen geld en hij betwijfelde of zijn metrokaart nog steeds geldig was, dus begon hij maar te wandelen. Het duurde een uur voordat hij Harlem bereikte en thuis aankwam. Of ja, thuis. Dat was het eigenlijk nooit echt geweest. Een sjofele caravan in het midden van een trailer park vol drugsverslaafden en alcoholisten. Geen fijne plek om op te groeien, maar Wyn was het over de jaren heen gewoon geworden. En toch... nu hij er stond...
Hij haalde diep adem voordat hij zijn hand op de klink van de groezelig witte camper legde - en net voordat hij hem naar beneden wilde duwen, hoorde hij een stem.
"Hé!" Wyn zuchtte opnieuw, maar draaide zich niet om. "Wat een lef heb jij om je gezicht hier nog te tonen!"
"Ik kom mijn spullen halen en dan ben ik weg," bromde hij, meer tegen zichzelf (of tegen de deur voor zich) dan de man achter zich. Hij voelde een hand op zijn schouder en draaide zich met een ruk om, zijn vuist klaar om naar het gezicht van de man uit te halen, maar hij hield zich in, klemde in plaats daarvan zijn kiezen op elkaar.
"Maak dat je wegkomt, joch, voor iemand je iets aandoet," zei de man dreigend. Het was Terry, één van de buren die gewoonlijk met een te klein onderhemd bier zat te drinken in een half-verrotte zetel buiten zijn eigen caravan. Toen Wyn zijn ogen langs de man liet glijden, zag hij dat de staat van de zetel nog meer verslechterd was dan hij zich herinnerde.
"Ik kom mijn spullen halen," herhaalde hij laag, zijn ogen donker. "En dan ben ik weg."
"Jij gaat daar niet binnen," zei Terry terwijl hij nog dichterbij kwam. Hij knikte met zijn kin naar de deur achter Wyn, die zijn adem probeerde in te houden om de stank die van de man afdreef niet te hoeven inademen. "Jij hoort hier niet meer. Je spullen zijn hier niet - je hebt haar al genoeg aangedaan. Ze wilt je niet zien."
"En ik wil haar niet zien," siste Wyn tussen zijn tanden door. Hij keek de man recht in zijn ogen. "Laat me met rust." De woorden waren doorweven met magie, duwden de man een stukje achteruit. Hij keek Wyn verward aan, maar knikte uiteindelijk en wandelde terug naar zijn eigen camper. Wyn liet de adem gaan die hij had ingehouden en liep de caravan binnen. Zijn stiefmoeder zat met zijn rug naar hem toen hij binnenkwam en voordat ze zich kon omdraaien om iets te zeggen, schraapte Wyn opnieuw zijn magie bij elkaar.
"Ik ben hier niet," zei hij, waarna hij zijn slaapkamer binnen ging. De ruimte was amper groter dan een bezemkast en Wyns hart zakte in zijn schoenen toen hij rond zich keek. Frustratie greep naar zijn keel. Alles was weg. Zijn bed was leeg - zelfs de matras lag er niet meer. De kleren die in zakken onder het bed geschoven waren, waren verdwenen. Zelfs zijn badkamerspullen, die hij trouw op het boordje naast zijn hoofdeinde liet staan omdat zijn vader anders zijn tandenborstel gebruikte, waren nergens te zien. Wyn had nooit veel bezittingen gehad, gebruikte alles totdat ze op de draad versleten waren omdat hij het geld niet had of kreeg om nieuwe spullen te kopen. Hij trok de lade van de kleine kast aan zijn voeteneinde open, alsof hij ergens nog hoop had dat de foto's die hij onder zijn schoolboeken had verstopt er wel nog zouden liggen. Hij was leeg. Wat had hij verwacht, dan? Dat Marcella hem met open armen weer zou verwelkomen nadat hij haar echtgenoot in het ziekenhuis geslagen had? Hij had het moeten zien aankomen. Hij vroeg zich gewoon af hoe lang hij weggeweest was voordat ze besloten had dat het acceptabel was om alles weg te gooien. Het enige dat hij nu nog had, waren de kleren aan zijn lijf, de houten kralenketting van kamp die hij aan zijn rugzak gehangen had, een set oortjes, een platte gsm en een oplader die het maar half deed, de rugzak zelf en een portefeuille waar enkel een tijdelijk rijbewijs en twee dollar en vijftig cent in te vinden was.
Wyns vuist landde tegen de muur boven het kleine kastje voordat hij er erg in had. Hij draaide zich op zijn hiel en schrok zich een ongeluk toen hij Marcella in het deurgat zag staan. Haar gezicht was leeg, haar ogen gigantisch in haar uitgevallen oogkassen. Ze zag eruit als een geest, maar de magie die Wyn gebruikt had, was duidelijk al uitgewerkt.
"Maak dat je godverdomme wegkomt, Caerwyn." Haar stem was een laag gekraak dat een rilling over Wyns ruggengraat deed lopen. Voordat hij kon antwoorden, begon ze te schreeuwen. "GA MIJN FUCKING HUIS UIT!"
Wyn schudde zijn hoofd en duwde langs haar heen, trok de tweede riem van zijn rugzak over zijn schouder en de kap van zijn regenjas over zijn hoofd toen hij de deur opengooide en driftig naar buiten beende. Terry stond hem op te wachten met een kwade uitdrukking op zijn gezicht.
"Had ik je verdomme niet gezegd dat..." Wyn hield zijn hand op voordat de man meer kon zeggen.
"Laat me gerust," herhaalde hij in een grom, waarna hij zijn beide vuisten in zijn broekzakken propte en het trailerpark uitbeende. Een bus toeterde luid toen die op een haar na langs Wyn reed wanneer hij de straat overstak.
Waar moest hij heen? Het bendekamp waar hij twee maanden was verbleven, was opgedoekt bij zijn arrestatie en hij betwijfelde of zijn oude vrienden hem met open armen zouden ontvangen. Hij had geen familie. C had hem in de steek gelaten en Milan... Wyn keek op naar de bus die in de verte verdween.
Kamp Halfbloed is je thuis niet meer. De droom zat in zijn geheugen gegrift, had hem weggejaagd van de enige plek die hij enigszins nog een thuis had kunnen noemen. Maar hij kon nergens anders heen, wilde niet naar een daklozencentrum om daar met teveel sympathie opgevangen te worden. Long Island was te ver weg om te voet te doen en het openbaar vervoer vanuit Harlem reed niet eens tot daar.
Wyn stond even stil terwijl een idee in zijn hoofd opdoemde. Hij haalde zijn rugzak van zijn schouders en stak zijn arm erin, in de hoop dat hij toch nog steeds... Aha! Hij diepte een gouden drachme op uit het kleine sleutelzakje dat met velcro dichtgeplakt zat. De officieren in de jeugdgevangenis hadden hem waarschijnlijk over het hoofd gezien.
Het was een slecht idee, maar met de hanjongeren op de straat die geïnteresseerd zijn kant begonnen uit te kijken, was het dit, twee dagen wandelen, of neergestoken worden.
"Stêthi 'Ô hárma diabolês," mompelde hij, waarna hij de drachme op straat gooide. Even gebeurde er niets. Toen zonk de drachme in het asfalt en begon grijze mist zich op de straat te verzamelen en even later stond een grijze taxi hem op te wachten. Wyn was nog nooit met de Grijze Zusters meegereisd; had er enkel verhalen over gehoord en voelde zijn maag al omkeren toen hij het gekibbel van de drie feeksen hoorde wanneer hij instapte en ze met een gepijnigde glimlach vroeg om hem naar Kamp Halfbloed te brengen.
Hij wou dat hij zijn oortjes had kunnen indoen en naar muziek had kunnen luisteren, maar de batterij van zijn gsm was in geen jaar meer opgeladen, dus moest hij het doen met het gekibbel van de Zusters en focuste hij zich op de lucht die buiten voorbij flitste zodat hij niet zou moeten overgeven. Hij ving af en toe iets op over een oog, een tand en 'ach, die jongen is zo lief, hou je bek en focus je op het verkeer'. Zo'n zestien keer crashten ze bijna, zo'n vijf keer proefde Wyn gal in zijn mond en zo'n twintig keer vervloekte hij zichzelf dat hij niet gewoon ergens een brug had gezocht om onder te gaan wonen, maar uiteindelijk stopte de grijze, rokerige taxi met piepende banden voor Halfbloedheuvel.
Wyn bedankte de drie feeksen met hese stem terwijl hij probeerde niet over te geven of om te vallen omdat zijn benen wankel leken te staan toen hij uitstapte. En toen waren ze weg.
Hij staarde naar de top van de heuvel, waar Peleus de draak bij een dennenboom de wacht hield. De verhalen doemden in zijn hoofd op, maar veel tijd om erover na te denken had hij niet, want toen kwam zijn ontbijt naar boven en haastte hij zich naar een struikje om zijn maag leeg te kotsen.
In ieder geval ging het daarna beter. Wyn was voorzichtig terwijl hij de heuvel op liep, wantrouwig, alsof hij bang was dat de magische barrière hem zou tegenhouden. Hij was er twee jaar niet geweest. Hij vroeg zich af of er veel veranderd was, vroeg zich af of hij wel op de juiste plek was afgezet toen hij over de vallei keek en enkel aardbeienvelden zag, maar Peleus snurkte even zacht en herinnerde hem eraan dat hij wel degelijk juist zat. Wyn streek het slapende beest over zijn neus. Eén van zijn ogen ging heel even open en Wyn nam een stapje terug, maar Peleus keek hem even aan, liet wat rook uit zijn neus komen en sloot zijn oog weer.
Toen Wyn de grens over stapte, veranderden de aardbeivelden in het kamp dat hij zo lang geleden voor het eerst ontdekt had. Het zag er nog precies hetzelfde uit zoals hij zich herinnerde. Hij voelde een steek heimwee - en toen de drang om zich weer om te draaien en weg te lopen, maar voor hij er erg in had, brachten zijn voeten hem naar beneden. Het was kalmer dan hij zich herinnerde; geen drukke kampactiviteiten aan de gang. De mensen die hij tegenkwam, zagen er grimmig uit en leken hem niet op te merken terwijl hij naar het paviljoen liep om een slok water te drinken zodat hij die vieze smaak uit zijn mond kon krijgen. Hij had amper een beker vastgenomen toen een stem hem deed opschrikken.
"De meeste mensen kijken een stuk vrolijker als ze net achttien zijn geworden." Eigenlijk was Wyn alweer vergeten dat het zijn verjaardag was, maar de herinnering eraan deed hem boos fronsen. Cyrille trok een wenkbrauw omhoog. Haar ogen spiegelden de leegte die die van Wyn ook gewoonlijk aannamen. "Vreselijk hé, dat stukje 'volwassen worden', hm?"
"De meeste mensen zitten vrolijk aan tafel met hun ouders om kaarsjes uit te blazen als ze net achttien zijn geworden," kaatste hij bitsig terug terwijl zijn beker zich met water vulde toen hij er even een blik op wierp. Hij goot de vloeistof naar achter. "Ik wist niet dat jij zo begaafd was in 'volwassen zijn', Ciri."
|