Rodey deed er toch nog zeker twee weken over om zijn oude clan te vinden. Hij benaderde ze ’s nachts, onder dekking van het duister, hoewel hij wist dat de uitkijk hem wel zou opmerken. Toch zorgde hij ervoor dat hij zich zo stilletjes mogelijk verplaatste en concentreerde zich op zijn huid, zodat die wat meer weg had van de bomen om hen heen. Het was moeilijk om dat te doen terwijl hij zich moest voortbewegen en nog moeilijker om het bewust te doen.
Rodey had Zipp al zeker anderhalf jaar niet meer gezien en moest toegeven dat hij niet wist welk jongetje zijn zoontje was. Kato en Cordelia zouden hem daar vast op afvallen, maar Rodey wist dat het uiterlijk voor zijn soort wezens niet veel uitmaakte, zeker niet als je iemand toch niet meer zag.
Hij herkende Hamy wel. Ze zat echter niet in de buurt van een kind en even vreesde Rodey voor het leven van zijn zoon. Hij nam niet de moeite om zachtjes aan te doen toen hij het kampement naderde. Er was iemand tussen de bomen geschoten en verschillende gezichten draaiden zijn kant op.
Rodey was niet heel verbaasd dat ze hem niets deden, maar wel opgelucht. Niemand zei iets, sommigen keken niet eens naar hem en even wierp hij een blik op de rest van de groep, om te zien of er nog familieleden waren. Hij zag wel een van zijn zussen, maar van de anderen was geen spoor. Rodey wist niet of ze gesneuveld waren of de clan hadden verlaten, omdat hij te groot geworden was. Ze waren bijna met veertig!
Hamy’s ogen gleden over zijn lichaam toen hij haar naderde.
‘Ik heb je zien aankomen,’ zei ze zonder hem in de ogen te kijken.
Rodey had niets anders verwacht en was blij dat de groep nog net zo alert was als op het moment dat hij was weggegaan.
‘Ik dacht dat je dood was.’
Rodey ging op de tak zitten waar ze een touw van gevlochten grashalmen aan vast had geknoopt. Zelf zat ze in het midden van het touw dat als een waslijn tussen twee bomen gespannen was.
‘Wie niet?’
‘De meesten. Die dachten dat je gevlucht was.’
Dat stak. Rodey had zijn dood niet echt in scène gezet, maar had toch gehoopt dat dat van hem werd gedacht. Dat hij bloedend de diepte in gestort was. Hij was op een nogal cruciaal punt weggegaan.
‘Zo kan je het n-‘
Hamy sloeg hem met de punt van haar staart in het gezicht en greep met haar tenen het touw vast waar ze op zat, zodat ze er niet af zou vallen. Rodey deed hetzelfde door zijn staart om de stam van de boom te slaan. Hij gaf geen kik toen ze hem sloeg, hoewel er nu wel een kras in zijn gezicht zat.
‘Was je maar dood geweest. Daar hoopte ik tenminste nog op.’ Ze snoof en keek een andere kant uit.
‘Sorry. Ik kon het niet.’
Hamy schommelde vervaarlijk heen en weer aan haar touw en keek hem woest aan. ‘Je kon het niet? Je kon wel meer niet. Nadat je eindelijk – eindelijk! – terug was, hadden we niks meer aan je!’
Rodey’s ogen werden groot van verontwaardiging. ‘Ik ben naar die school gegaan om aanvalstactieken te leren! Ik heb er Engels geleerd, vier jaar van mijn leven doorgebracht!’
‘Je had er kunnen blijven,’ schamperde ze. Ze strekte haar knieën, zodat al haar gewicht in het midden van het koord was. Ze was lang, lang en mager, zag Rodey en hij wist dat ze de laatste tijd weinig te eten hadden gehad. ‘Je hebt niet eens de moeite genomen jezelf en de rest van die Teufels kunnen meenemen.’
Rodey wist niet hoe ze had onthouden tegen wie ze destijds hadden gevochten. Dat hield eigenlijk niemand bij. Niet zo nauwkeurig.
Hij zuchtte.
‘Ik ben hier ook niet gekomen om te blijven.’
Hamy rolde met haar ogen. ‘Je bent zwak. Dat ben je, zwak en zielig. Ik zou je hier ter plekke uit elkaar moeten scheuren.’
Ze keurde hem geen blik meer waardig en sprong energiek van haar touw om naar een hoger gelegen tak te klimmen. Rodey volgde haar, minder snel en soepel, want hij had zijn been al weer veel te lang belast vandaag.
Hamy keek ernaar vanaf haar schuilplaats en raakte zonder aankondiging zijn litteken aan. Ze deed het niet zachtzinnig en trok haar hand ook niet terug toen haar scherpe vingers over de bobbel op zijn heup gleden.
‘Fraai.’
Rodey trok zijn been niet in en bleef aan zijn armen aan de tak boven haar hangen, zodat zijn gezicht zich op gelijke hoogte met dat van haar bevond. Zoals gebruikelijk was onder bosduivels, keek hij haar niet in de ogen. In plaats daarvan staarde hij naar haar lijf. Haar sterke armen en benen, haar lenige rug, waar hij de wervels en ribben van kon zien. Ze was mooi voor haar soort, maar Rodey zag er niets in. Hij had er nooit iets in gezien en toen hij zich werkelijk voor lichamen ging interesseren, was het niet haar lichaam waar hij naar verlangd had maar dat van Emily en later dat van Venomis, hoewel hij nog altijd niet zeker wist welke van haar twee vormen hij nou het meest apprecieerde.
Hij had Hamy eens begeerd, hoewel hij dat ook gedaan had om de clan in stand te houden en er was verder niets meer van gekomen. Rodey wist dat ze daar beiden geen probleem mee hadden.
‘Waar ben je eigenlijk geweest?’ vroeg ze onverschillig.
‘Montserrat.’ Maar ze wist niet waar dat lag en Rodey had geen zin om dat uit te leggen.
‘Je praat raar.’
Hij knikte. ‘Ik spreek voornamelijk Engels.’
Ook dat kende ze niet, net zoals dat hij het niet gekend had voor hij naar het Instituut ging. De eerste weken waren eenzaam geweest en vol van achterdocht, maar daarna merkte hij dat de groep hem probeerde op te zuigen en dat het maken van vrienden niet direct hoefde te betekenen dat ze je huid van je beenderen wilden rukken.
‘Wat kom je doen?’ Haar ogen schoten naar de rest van de clan. Sommigen waren in de toppen van de bomen geklommen, waakzaam en stil. ‘Je bent gevlucht… Waarheen? Wie heeft je meegenomen? Je was dodelijk gewond.’
Dat was een verhaal wat hij niet alleen Hamy schuldig was, maar zij was waarschijnlijk wel de enige die het te horen zou krijgen.
‘Ik ben gevallen,’ zei hij. ‘Je weet dat ik gevallen ben.’ Ze hadden hem weer opgeraapt. Het was te doen, want hij liep bijna voorop en de achterhoede had hem meegenomen, omdat hij nog fatsoenlijk kon praten – en schreeuwen van de pijn. Zijn been leek verbrijzeld en als ze de kogel niet hadden weten te vinden, hadden ze het eraf willen halen. Het was van metaal, daar kon zijn lichaam niet mee omgaan.
Half verdoofd van de pijn en de moeite die het hem had gekost om zijn bewustzijn te verliezen, hadden ze hem op het zachte mos van de bosbodem gelegd. Er werd overlegd over wat ze met hem moesten doen. Hem achterlaten met zijn pas verzorgde wond, die zo hevig bloedde dat het stelpen haast onmogelijk werd, of hem mee proberen te nemen wat waarschijnlijk hun eigen ondergang zou betekenen. De keuze was gauw gemaakt en ze zouden hem helpen het bloeden te laten stoppen voor ze hem alleen zouden laten.
Rodey wilde niet wachten. Hij wilde niet wachten op de dood, vijandige clans die hem zouden vinden, hem uithoren en martelen voor ze hem zouden doden. Hij had genoeg gezien van de dood om te weten dat hij dat niet wilde. Niet nadat hij het Instituut verlaten had en hij had gezien hoe Kato op Minhs dood had gereageerd.
Zijn been was niet opnieuw verbonden en hij was er vandoor gegaan. Ze hadden het spoor van bloed wat hij waarschijnlijk had achtergelaten, kunnen volgen, maar Rodey wist dat ze dat niet hadden gedaan. Misschien waren de meesten er toch vanuit gegaan dat hij was meegenomen en gedood.
Hij was, na uren van rondzwerven, bij een meer aangekomen, waar hij zich vermoeid en verdoofd naartoe had gesleept en daar de wond in zijn been zo had weten te behandelen dat het bloeden in ieder geval gestopt was. Hij wist niet meer hoe en na wat te hebben gedronken, was alle bewustzijn bij hem weggeëbd.
‘Ik belandde bij een groep trollen,’ vertelde Rodey. ‘Ze waren niet al te slim, maar ook niet al te gewelddadig en ik ben daar gebleven tot ik hersteld was van mijn bloedverlies en toen begon mijn reis naar Montserrat.’
Hamy leek niet erg onder de indruk, misschien omdat ze nog steeds niet wist waar Montserrat lag, maar Rodey weigerde daar nog iets over te zeggen. Ze vroeg ook niet waarom hij naar dat aftandse land was afgereisd en dat was goed.
‘Ik ben eigenlijk teruggekomen voor Zipp.’ Hij keek haar even hoopvol aan, maar moest toen opnieuw een klap in zijn gezicht incasseren. Dit keer van Hamy’s hand.
‘Hij is jouw kind niet meer. Laat hem met rust.’
Rodey schudde zijn hoofd. ‘Waar is hij? Ik ben zijn vader.’
Hamy lachte vreugdeloos. Ze stond op het punt om hem nog een keer te slaan, maar deze keer was hij erop voorbereid.
‘Probeer je nou echt een kind te claimen? O, laat me niet lachen! Je bent echt soft geworden.’ Ze porde hem pijnlijk en hart in zijn buik. ‘Ik kan niet begrijpen dat je nog in leven bent. Hebben ze je soms gevonden? Die Teufels?’ Ze veerde overeind. ‘Ja, ik wist het wel! Ze hebben je gevonden en je aan hun kant gepraat, is het niet? Je komt spioneren! Hoe dom denk je dat we zijn?’
‘Heel dom.’
Ze wilde weer uithalen met haar staart, maar Rodey greep hem vast met zijn voet en ze viel van haar tak af.
‘Laat me los!’
Rodey deed wat ze vroeg, wetend dat ze zichzelf wel op zou vangen en dat deed ze. Ze viel een paar meter naar omlaag, maar wist de scherpe uiteinden van haar vingers in de stam van een boom te planten.
‘Ik vermoord je!’ riep ze naar boven en verschillende bosduivels keken hun kant op. Sommigen stonden al overeind, in gebogen houding, klaar om op Rodey af te springen. ‘Hij is een verrader!’
‘Nee!’
Rodey duwde iemand van zich af. De persoon was klein, nog niet zo sterk en ongetwijfeld nog een kind. Hij viel niet, omdat hij zijn staart om Rodeys enkel had gewikkeld en daaraan bleef bungelen. Zelf hing hij nog altijd aan de tak boven zijn hoofd en keek om zich heen om de situatie in te schatten.
‘Geef me mijn zoon en ik ben weg!’
‘Niet doen!’ riep Hamy. ‘Het is net zo goed mijn kind. Het is ons kind.’ Ze maakte een wijds gebaar naar de groep en klom weer naar boven. ‘Vertrouw hem niet. We dachten dat hij dood was! We dachten dat hij was meegenomen. Hij probeert ons te misleiden.’
Rodey keek naar het kind aan zijn been. Het spartelde heen en weer, in de hoop een tak te pakken te kunnen krijgen en Rodey trok zijn been op, zodat hij er bij kon.
Het kind beet in Rodeys huid, maar kwam met zijn tanden niet erg ver. Hij liet zich naast Hamy op de tak vallen en keek hem met dezelfde, woeste achterdochtigheid aan als de rest. Rodey herkende hem aan de manier waarop zijn haar uit zijn hoofd groeide. De naaldachtige haren groeiden in een rechte scheiding en dat was al zo sinds zijn geboorte.
Hij leek Rodey echter niet meer te herkennen, want hij had zijn armen om zijn moeders middel geslagen en zij klom samen met de andere bosduivels nog hoger de bomen in.
ZIpp moest ongeveer vier jaar zijn, nog niet oud genoeg om te vechten, maar vechtlust had hij. Rodey wist dat hij precies zo was als kind. Te volwassen voor zijn leeftijd, te gedreven om zich te bewijzen, om goed te doen.
Hij zuchtte en haastte zich achter hen aan.
‘Wacht!’ riep hij, maar iemand gooide een brandende vrucht naar hem toe, die hij gelukkig wist te ontwijken.
Zaldrizes buzdari iksos daor. Maester > Zaldrizes