Li schoot overeind. Zijn lichaam, badend in het zweet, zwoegde in een poging voldoende zuurstof binnen te krijgen. Zijn pyjama zat om zijn lichaam gedraaid en beknelde zijn borst. Naast hem piepte een machine alsof het op het punt stond om te ontploffen, maar hij schonk er geen aandacht aan.
Over zijn lichaam liepen striemen, doordat hij zich tijdens het slapen zo stevig in de dekens had gerold, dat de plooien in zijn hun hadden gesneden.
Met zijn vingers drukte hij het matras in, in de hoop voor zichzelf een beetje houvast te creëren. Hij staarde voor zich uit, het halfdonker in. De vitrage achter de gordijnen was niet dichtgedaan en het was absurd dat die dingen zo veel licht konden tegenhouden als dat wel was gebeurd.
Li keek er niet naar. Hij keek nergens naar.
Hij was geconcentreerd op de beelden die zich in zijn geest afspeelden en waar hij zich van probeerde te ontworstelen. Bloed en tranen spoelden weg in de diepten van zijn gedachten en hij werd weer rustig, hoewel er ook tranen over zijn wangen liepen.
Hij hief even zijn hand op, misschien om de machine naast zijn bed tot stilte te manen, hij wist het niet… Hij wist niet waarom hij het deed of waarom hij was gaan zitten, Li kon zich dat moment niet eens meer herinneren, maar hij wilde ook niet weer gaan liggen.
Hij wreef in zijn ogen met zijn gewonde arm, die in nieuw verband gewikkeld was, omdat het vorige bespat was met Luuks bloed. Zijn wonden waren gereinigd en hij kreeg voor de zekerheid wat antibiotica, om eventuele infecties voor te zijn.
Met een zucht draaide hij zijn hoofd in de richting van de deur. Hij deed het langzaam, om te voorkomen dat de beelden uit zijn droom – of nachtmerrie – zich opnieuw zouden herhalen. Hij wist niet zeker of hij wakker was en of wat hij zag wel de realiteit was.
De deur stond op een kier, wat LI nogal verontrustte, hoewel dat in zijn droom niet het geval was geweest. Daar was hij opengevlogen op het moment dat hij er naar keek en had er een vurige gestalte in de deuropening gestaan. Li had niet kunnen zien wie het was, door het licht achter hem, maar het had hem zo’n angst aangejaagd dat hij had geprobeerd wakker te worden.
Hij stak zijn handen tussen zijn knieën, bang dat Epialthes hem vanuit een donkere plek zat te bekijken en zijn dromen beïnvloedde. Moon had vlak voor hun dood zo veel nachtmerries gehad... Luuk had er verontrust uitgezien toen hij hem in zijn kamer was komen opzoeken en Li voelde een nieuwe vlaag van misselijkmakende angst in zijn keel branden.
Zijn voeten, warm van het woelen en de dikke dekens, leken te sissen op de koude vloer. Hij dacht niet aan zijn pantoffels of aan de paal naast zijn bed. Ook niet aan het apparaat dat nog steeds piepte.
Met één hand greep hij de rand van het bed vast toen zijn eigen lichaam hem weigerde overeind te houden en trok zich moeizaam op. Zijn arm brandde, de huid schuurde onder het verband. Met zijn andere arm maaide hij in de lucht, op zoek naar houvast, machteloos.
Toen hij weer stond en de duisternis voor zijn ogen niet leek op te lossen, tastte hij naar de paal, die hij niet nodig had, omdat hij het infuus opnieuw uit zijn arm had gerukt. Hij had er geen idee van.
Het donker verdween zodra hij over de drempel gestapt was en maakte plaats voor een fel, geel licht in zijn ogen. De gang kwam gruwelijk dichtbij, maar hij bleef staan, leunde tegen de deurpost en probeerde met zijn oren te achterhalen of hij alleen was. Ook het luisteren naar stemmen en voetstappen ging hem slecht af, want het gonsde in zijn oren. Hij hoorde zijn eigen hartslag, het bonzen van zijn hoofd, het ruisen van zijn bloed in zijn aderen. Het deed hem aan de zee denken…
Enigszins moeizaam en rillend van de koude omgeving, hervatte hij zijn weg, zich nauwelijks bewust van zijn doel, maar wel overtuigd van het bestaan van zijn bestemming. Met zijn hand streek hij het haar voor zijn ogen weg. Het plakte aan zijn voorhoofd en in zijn nek en hij herhaalde het gebaar zeker twee keer tot hij merkte dat er niets was om weg te strijken.
Hij hield halt en voelde. Het plakte door al het zweet inderdaad aan zijn voorhoofd, maar hing niet laag genoeg om zijn ogen te bedekken. Li streek het naar achteren, zag niets en beet verward op zijn lip, die begon te bloeden.
Zijn vingers vonden de muur. Hij haalde diep adem en sloot zijn ogen. Voor een moment verdween de wereld om hem heen, maar toen hij zijn ogen weer opende, was hij er weer. Vertroebeld en leeg. Zijn hoofd bonkte opnieuw, alsof er een wezen in zat dat zich uit zijn cocon probeerde te bevrijdden. Alsof de angst en de onmacht zich uit zijn lichaam wilden scheuren en de overhand wilden nemen.
Met tenen die pijn deden van de koude grond, voelde hij de plint langs de muur en volgde die. Hij voelde zich niet veilig in zijn kamer om terug te keren, bang dat iemand in zijn hoofd keek. Ervan overtuigd dat er weer iemand op sterven lag of al gestorven was.
Dat hij het onderdeel was van een of ander geheimzinnig project, was inmiddels wel tot hem doorgedrongen. Dat het niet de bedoeling was dat hij hier levend vandaan zou komen ook.
Met zijn ene hand streek hij langs de muur, om zijn oriëntatie niet kwijt te raken en met de ander tastte hij voor zich uit. Hij zou het niet zien als hij er naar keek en hij moest het op een andere manier vinden. Hij moest zijn zintuigen niet vertrouwen. Wat hij vanmorgen had gezien, had hem maar half bereikt, omdat zijn hersenen niet konden verklaren wat zijn zintuigen waarnamen.
Het waas voor zijn ogen, dikker en pijnlijker, drukte onophoudelijk op zijn ogen en hij trok de kraag van zijn pyjama naar beneden in een poging frisse lucht binnen te krijgen. De wereld om hem heen was opnieuw vervaagd tot een onheilspellend moeras waar hij geen kant op kan en hij voelde de muur als vanzelf tegen zijn schouder opdoemen toen hij zich overgaf aan die wereld en hoopte dat de pijn daar zou wegzakken.
Zaldrizes buzdari iksos daor. Maester > Zaldrizes