• De machtige piratentijd, waar iedereen in schepen over de wereld heen voer. Het Caribische gebied was favoriet in die tijd, vooral voor de Engelse. Er zijn twee ongelukkige schepen, een prachtig koopvaardijschip met de naam Endurance en het piratenschip Nemesis. Deze belanden in een hevige storm, waarbij hun schip kapot gaat en ze aanspoelen op een onbewoond eiland. Het is niet groot, er is maar één meer wat betekent dat ze samen moeten delen. Gaat dit goed, of maakt iedereen elkaar gewoon af? Op het piratenschip zitten uiteraard enkel piraten, maar op het koopvaardijschip een verscheidenheid aan mensen. Ze hebben gasten die mee moesten, militairen om hen te beschermen, hun eigen bemanning en nog heel wat. Het eiland heeft mooie witte stranden en veel bomen met wat kleine heuvels. Veel soeps is het niet, ze moeten het doen met spullen die zijn aangespoeld en wat er al is.


    Regels
    - Graag zoveel mogelijk een balans houden tussen de mannen en vrouwen.
    - Per post is er een minimum van 300 woorden.
    - 16+ is toegestaan
    - Perfect karakters(Mary Sue's en Gary Stu's) worden niet goedgekeurd.
    - Maximaal twee rollen in variatie.
    - Rollen moeten in drie dagen ingevuld worden. Uitstel kan gegeven worden met goede reden.
    - Enkel ik open nieuwe topics.
    - Naamsveranderingen graag doorgeven.
    - Offtopic in het praattopic voor de overzichtelijkheid.
    - Zorg voor een goede interpunctie, spelling, grammatica en gebruik van leestekens.


    Rollen:

    Bemanning Nemesis
    - Isaiah Simeon Hale || kapitein || Eternamente
    - Carlos Leon || eerste stuurman || Inferno
    - Chase Vidale || kanonnier || RavensMoon
    - Jessica || alles || RavensMoon
    - Adalaide Vaeda || matroos || Barbarossa

    Opvarende Endurance
    - Silas Cai Montpelier || kapitein || Barbarossa
    - Kasper Jeb Lennox || militair || Inferno
    - Daphne Maybelle Elphinstone || dochter gouverneur || Olicity
    - Maribel Graciana Davenport || gevangene || Eternamente
    - Tamina Asy’ari/Ebony || Passagier || Morticia


    Begin:
    Het is ochtend, de zon komt op. Iedereen word wakker op het strand, verspreid. Dat kan over het strand van het hele eiland zijn, ver van iedereen af of juist in de buurt. Je kan naast een piraat wakker worden, of naast een rijke dame. Paniek en verwarring heerst.

    [ bericht aangepast op 10 nov 2013 - 20:33 ]


    Eternamente, everlastingly, for all time

    [ Mijn topics. ]


    kindness is never a burden.

    Adalaide “Adah” Vaeda ~ Piraat
    Mijn hoofd bonkte als een gek en ik voelde me niet alsof het nodig was om mijn ogen te openen. Ik had ook niet echt het idee dat ik nodig was op dit moment en mijn hoofd klopte te hard om dan ook maar op welk geluidje dan ook te reageren. Alles klonk vertrouwd. Meeuwen, het ruisen van de zee. Alleen miste er iets. Stemmen. Geroezemoes. Het gebrul van bemanningsleden, stuurmannen of de kapitein. Waar was dat heen? Het kon niet verdwenen zijn. Als dit allemaal een droom was en ik werd nu weer wakker midden op straat, midden in de varkensstront, dan wilde ik liever helemaal niet meer wakker worden.
    In plaats van het feit dat het niet nodig voelde om mijn ogen te openen, wilde ik ze nu gewoon niet meer openen omdat ik de realiteit niet wilde zien. Als het serieus gewoon een droom geweest was, zou ik me van een brug werpen. Ik was toch enkel een last voor mijn moeder en mijn vader had ik toch niet meer.
    Het feit dat ik geen vochtige vlek stront, geen ruwe hangmatstof, maar juist korrels onder mijn vingers voelde, verbaasde me ook. Mijn wenkbrauwen trokken zich samen tot een bedenkelijke frons en mijn ogen vlogen opeens abrupt open. Niet omdat ik dat wilde, maar omdat ik één of andere vuile stinkmeeuw recht langs mijn oor hoorden blèren. Hij had geluk dat hij weggevlogen was, of ik had hem de nek omgedraaid.
    “Klotebeest,” gromde ik klaaglijk en ging weer rechtzitten. “Watte?” Mijn blik gleed over de omgeving. Zand. Zee. Bomen. Dit leek in geen opzicht op Engeland, maar ik kon ook niet zeggen dat dit aanzicht me meteen gelukkig maakte. “Zijn we gestrand?”
    Er lag een slap lichaam naast me en ik had eigenlijk geen idee van wie het was, maar op dit moment kon dat ook niet schelen. Toen die niet reageerde op mijn vraag, nam ik mijn hand en gaf ik de persoon een slag tegen het gezicht zodat die wel wakker zou worden. “Hé, waar zijn we?”

    [ bericht aangepast op 16 okt 2013 - 16:42 ]


    "Do not be angry with the rain; it simply does not know how to fall upwards.” - Vladimir Nabokov

    Jessica

    Het licht was fel toen ze knipperend haar ogen open deed. Enkel blauw en een verblindend licht dat de zon moest zijn was duidelijk. In de verte hoorde ze de bekende geluiden dat zeemeeuwen moesten zijn. Een volgende golf raakte haar lichaam en hoestend kwam ze overeind, kreunend van ongenoegen door haar stijve pijnlijke spieren. Ze had een verschrikkelijke hoofdpijn en ongelofelijke dorst. Ze lag in de branding en even moest ze zich herinneren waarom. De afelopen nacht had het schip in een storm terrecht gekomen, ze was ontzettend bang geweest. Het schip had dreigend gekraakt voor ze... voor ze haar bewustzijn verloor.
    Haar zicht werd wat scherper en kon zien dat ze op een wit strand lag, in de verte waren bomen waar ze schaduw zou kunnen vinden.
    Zouden er nogmeer overlevende zijn? vroeg ze zich af. Eerst zou ze naar water zoeken, in deze staat zou ze toch niemand kunnen helpen. Met loodzware benen stond ze op en strompelde ze over het strand. Haar natte kleding plakte aan haar lichaam, haar haren hingen slap langs haar gezicht en haar lippen waren bijna wit door het opgedroogde zout.
    Ze bereikte maar net de palm toen ze opnieuw in elkaar stortte, de strijd die ze afgelopen nacht had gevoerd voor haar leven had haar gesloopt. Ze leunde met haar rug tegen de stam en herstelde haar ademhaling. Langzaam opende ze haar ogen en speurde over het strand. Ze hoopte uit het diepste van haar hart dat er meer overlevende zouden zijn, ze kon toch niet hier alleen zijn? Dat zou een verschrikkkelijk noodlot zijn, gestrand op een eiland met een pistol dat niet werkte.
    Ze zou het niet nodig hebben omzichzelf te verdedigen, maar ze zou zichzelf een pijnloze dood kunnen gunnen in plaats van de verschrikkelijke hongers dood.
    'Nu niet doemdenken, eerst bijkomen dan water zoeken' hielt ze zichzelf voor.


    Never forget what you are. The rest of the world will not. Wear it like armor and it can never be used to hurt you.

    Isaiah Simeon Hale || Kapitein Nemesis

    De storm van gisteravond was woest, een storm die ik maar zelden gezien heb. Meestal was ik op dat moment veilig ergens in de haven, maar dit keer wisten we die niet te bereiken. De storm was dan ook erg plotseling, niemand zag het aankomen. Toen we het wel door hadden was het al te laat. We hebben ons best gedaan, mijn bemanning heeft zich kranig geweerd tegen de hoge golven met witte koppen en het luide geraas, gepaard met de harde regen en donder. Bliksem deelde de lucht in tweeën en de wind was zo heftig dat er mensen overboord geblazen werden.
    Nu word ik wakker in het warme zand, bij het geluid van kabbelende golfjes en luide zeemeeuwen. Ik open mijn ogen, maar knijp ze gelijk weer dicht door de felle zon. Ik schiet overeind en besef gelijk dat ik op de verkeerde plek wakker word. Dit is niet mijn beschutte hut en ik heb ook niets gedronken voor ik naar bed ging. Mijn hoofd doet pijn, maar dat negeer ik als ik opkrabbel. Ik zie een wit strand, de felle zon die op het blauwe water schijnt en bomen achter me. Dit is helemaal verkeerd. Al snel heb ik door dat ik niet overboord geslagen ben, mijn schip heeft het waarschijnlijk begeven. Het schip waar ik zo trots op was. Een steek van verdriet gaat door me heen als ik dat besef. Er liggen wrakstukken op het strand, maar ik zie ook andere silhouetten. Die kunnen me weinig schelen.
    "Leon!" roep ik mijn eerste stuurman, de eerste persoon waar ik me om bekommer. Ik verwacht van hem dat hij meer informatie voor me zal hebben, hoewel hij waarschijnlijk enkel tot dezelfde conclusie is gekomen als dat ben. Ik been door het warme zand heen op mijn laarzen die ondertussen nog maar een beetje nat zijn. Mijn kleding is al geheel opgedroogd. "Carlos!" probeer ik het dan bij zijn voornaam. Ik wil weten waar we ons bevinden, of waar dichtbij.

    Maribel Graciana Davenport || Gevangene Endurance

    Ik ren over het strand heen naar de bomen toe. Ik ben wakker geworden op een eiland, maar ik had echt gedacht dat dit de hemel moest zijn. Of misschien de hel. Gisternacht was angstaanjagend. Ik zat opgesloten benedendeks en heb geluk dat ik niet verdronken ben. Het eiland is niet verlaten, ik heb mensen gezien. Mensen die ik wil ontwijken omdat ze weten dat ik een gevangene hoor te zijn. Daardoor ben ik nu aan het rennen, richting de palmbomen en de bomen erachter. Met al mijn kracht begin ik met mijn rug tegen de bomen aan te duwen, net zolang tot er een keiharde kokosnoot naar beneden stort. Al grijnzend kijk ik ernaar, waarna ik hem oppak en dieper het bos in loop.
    Nog altijd pas ik op dat ik niemand zie, of dat niemand mij ziet, terwijl ik opzoek ga naar een steen. Om mijn polsen rammelen ijzeren boeien die me bijna verraden. Als ik een grote steen vind, kniel ik ervoor neer en leg ik mijn ene pols erop. De ander, met de kokosnoot erin, til ik hoog op voordat ik hem luid op de boei van mijn pols neer laat komen. Er klinkt een luid geluid door, maar er valt amper schade te zijn. Ik scheld zachtjes in mezelf als ik het nog een aantal keer probeer. Misschien moet ik het maar opgeven en een nieuw plan bedenken... Ik staar naar de kokosnoot en naar mijn boeien. Een extra paar handen zou op dit moment erg handig geweest zijn, maar die heb ik niet. Hierdoor begin ik dus alsnog keihard met de kokosnoot op de boei te timmeren.
    Het mislukt grandioos en mijn pols is ondertussen helemaal beurs. De kokosnoot is gebroken en een nieuw plan schiet me te binnen. Ik giet het wittige water over mijn polsen heen waardoor deze glad worden en begin koppig mijn handen door de boeien te wurmen. Het doet pijn en al snel bloed het, maar ik heb mijn eerste boei uiteindelijk af, waarna ik met de tweede begin. Helaas is het water ondertussen al opgedroogd, maar ik heb tenminste een hand vrij nu.


    Eternamente, everlastingly, for all time

    [Mijn topics]


    To the stars who listen — and the dreams that are answered

    Carlos Leon - Eerste stuurman Nemesis.
          "Carlos," fluisterde een zachte vrouwenstem met een Spaans accent. "Carlos, word wakker." Een hand drukte op mijn borst terwijl het felle licht van de zon achter mijn oogleden brandde. Een schim belemmerde dat licht en traag knippende opende ik mijn ogen. Het slanke, knappe gezicht van een jonge vrouw verscheen in mijn zicht en haar donkere haren vielen als een gordijn langs de ene kant van haar gezicht. Ik herkende haar. Ik wist wie ze was... en toch niet. "Carlos," zei de vrouw opnieuw en glimlachte breed."Mi amor, word wakker!" De vrouw boog voorover...
          Een harde klap raakte me in mijn gezicht en meteen schoot ik geschrokken overeind. Automatisch en uit reflex greep ik naar het mes dat in mijn laars verstopt was en richtte ik dat op de persoon naast me, aangezien ik zijn of haar warmte kon voelen en ademhaling kon horen. De punt van mijn mes lag tegen de kaak van de persoon en ik grimaste. Ik wilde net vragen waarom de slag nodig was, toen ik de persoon herkende. De overeenkomst met de vrouw vanuit mijn droom was weerzinwekkend, maar toch niet hetzelfde.
          Het was alsof ik een tweede klap in mijn gezicht kreeg wanneer het tot me doordrong dat de persoon uit mijn droom Maria Angelica geweest was, en dat deze vrouw slechts Adah was, een matroos vanop de Nemesis. Het was me al eerder opgevallen dat de twee enkele gelijkenissen vertoonden, wat het soms nogal moeilijk voor me maakte om haar aan te kijken. Mijn blik verharde meteen. "Doe dat nog eens en je verliest je hand."
          Ik haalde het mes van haar kaak vandaan en duwde mezelf overeind. Het zand viel zowat automatisch van mijn kledij en wat erop bleef veegde ik er zelf af. We waren duidelijk niet meer op het schip.
          Toen de omgeving me niet bekend voorkwam, ook niet vanop een andere reis, probeerde ik via de stand van de zon het uur te bepalen, wat niet echt moeilijk was aangezien die net boven de horizon ging. Het oriënteren ging wat moeilijker.
          Ik draaide me terug om naar Adah en keek haar strak aan. "Waar is de kapitein? Waar is de rest van de crew?"


    kindness is never a burden.

    Adelaide “Adah” Vaeda ~ Piraat
    De persoon – die blijkbaar onze eerste stuurman bleek te zijn – schoot recht en greep al meteen zijn mes, dat hij tegen mijn wang aandrukte. Ik zuchtte lichtelijk geïrriteerd. Wow, ze deden altijd meteen alsof ik ze wilde gaan vermoorden. Ik had nu wel wat beters te doen, zoals de kapitein zoeken en zorgen dat we hier weg zouden komen bijvoorbeeld. Niet dat ik zonder Carlos weg zou gaan, want hij moest sturen en dat kon ik niet. Eigenlijk zou ik zonder niemand weggaan, aangezien ik helemaal niet van plan was om weer naar Engeland terug te keren.
    Zijn blik verharde meteen toen hij zag dat ik het maar was en hij snauwde: "Doe dat nog eens en je verliest je hand."
    “Ik denk niet dat je nog veel aan me hebt zonder hand,” reageerde ik er nogal cru op, terwijl ik met mijn ogen rolde. “Dus steek je vriendje maar mooi weer weg.”
    Het mes werd langzaam van mijn wang weggehaald en hij werkte zichzelf overeind uit het zand, waarop ik zijn voorbeeld maar een keer volgde. Mijn hoofd deed nog steeds pijn en ik kon me echt niet herinneren hoe we hier juist gekomen waren, ik voelde alleen dat ik er enorme spierpijn van had en dan vooral in mijn armen.
    Carlos’ blik gleed naar de horizon en gleed toen weer naar mij heen. "Waar is de kapitein? Waar is de rest van de crew?"
    “Zie ik eruit alsof ik dat weet?” antwoordde ik terug. “Ik ben al even lang wakker als jij en kan me niet eens herinneren hoe we hier gekomen zijn. Maar goed, aangezien jij de stuurman bent bepaal jij maar waar we heen gaan, want als je mij het werk laat doen lopen we toch verloren.”

    Silas Cai Montpelier ~ Kapitein Endurance
    Ik hoestte zachtjes het zand uit mijn mond toen ik wakker werd. Het kriebelde nog na in mijn kurkdroge keel, wat voor een lichtelijke irritatie zorgde. Mijn baard en haar hing zelfs vol met zand en alsof dat me nog niet genoeg irriteerde zat er ook zant in mijn broek tussen mijn billen te schuren en ik had geen flauw idee hoe dat daar gekomen was.
    Ik duwde mezelf recht en wierp een blik over de horizon die zo goed als leeg was, op een heleboel brokstukken na. Bij het zien van die brokken liep ik naar het strand en knielde ik erbij neer. Een deel ervan zag eruit als hout van de Endurance, maar sommige delen leken helemaal niet op mijn schip. Ik dacht dat echte kapiteins mee ten onder gingen met hun schip, maar aangezien ik hier was, waar was mijn schip dan nu heen? Je ging me toch niet zeggen dat het nu te rotten lag op de bodem van de zee, want ik zou mijn schip echt nooit vrijwillig verlaten.
    Ik stond weer op en probeerde wat zand van me af te halen terwijl ik wat verder sjokte over het strand heen, in de afwachting om bemanningsleden en/of een teken van leven te vinden.
    Met tegenzin draaide ik mezelf alweer om en baande me dan maar een weg richting het bos. Ik was niet echt op aan het letten, tot ik opeens een teken van leven zag. Ook al zag dat teken van leven er vrouwelijk uit en had ze niet echt wat aan dat iemand op mijn boot zou dragen. Geen mooie dure jurk. “Hé, jij daar,” riep ik haar toe, in de hoop dat ze Engels sprak en niet een of ander vaag aangestrand persoon zou zijn. “Wie ben jij?”


    "Do not be angry with the rain; it simply does not know how to fall upwards.” - Vladimir Nabokov

    Kasper Jeb Lennox - Militair.
    Ik was al uren bezig met het zoeken naar passagiers van de Endurance en de ontsnapte gevangene. Vooral de mensen die als gast meevoeren op de Endurance baarden me zorgen, aangezien zij de rijke soort waren en niet op een schipbreuk gerekend hadden. Daarbij waren ze ook niet gewend aan overleven zonder luxe en zou er een mogelijkheid zijn dat zij vervelend gaan doen.
    Zuchtend duwde ik een tak van een lange boom opzij met de punt van mijn vuurwapen. De natuur op dit eiland was werkelijk fantastisch, maar ook verontrustend. Ik was zo goed als zeker dat niemand dit eiland al op kaart had gezet, waardoor ook niemand wist welke gevaren hier om de hoek gluurden. Onbekende roofdieren en giftige planten waren pas het begin. Thuis in Engeland had ik de wildste verhalen gehoord over kannibalen wanneer je van Engeland wegvoer. Weg van de bescherming van God en van de bescherming van de koning.
    Pas toen het gebonk voor de derde keer hoorbaar was, werd ik me ervan bewust dat het geluid niet thuishoorde in deze rustige natuur. Op mijn hoedde hief ik mijn vuurwapen en met spitste oren liep ik in de richting van het geluid. Toen ik een menselijk stemgeluid iets hoorde vloeken, zuchtte ik opgelucht. In iedereen geval geen onbekend wezen.
    Ik hurkte neer achter een bosje en gluurde tussen de takken door. Bijna begon ik te lachen bij het zien van de ontsnapte gevangene, Maribel Davenport. Ze probeerde met een kokosnoot haar boeien te breken, en dat leek aardig te lukken, want ze had al één hand vrij.
    Ik besloot tussenbeide te komen voor ze helemaal loskwam en weer instaat was om zichzelf te verdedigen. Ik stapte uit de bosjes, trok mijn degen en plaatste dat op haar schouder tegen haar nek. "Hulp nodig?" vroeg ik grinnikend, greep haar bij de arm en dwong haar zich om te draaien. Eerst bestudeerde ik de handboeien. Verbazingwekkend genoeg was de kokosnoot een goed middel om je te bevrijden uit je boeien. Of misschien werkte de kokosmelk als zeep.
    "Je bevrijden met een kokosnoot," zei ik traag en onder de indruk. "Nooit eerder gezien. Maar helaas," ik sneed een stuk liaan van een boom af en bond die om Maribels polsen heen. "Ben ik hier om je werk te saboteren."


    kindness is never a burden.

    > Mijn topics.


    Quiet the mind, and the soul will speak.

    Daphne Maybelle Elphinstone || dochter gourverneur
    Met een bonkend hoofd word ik wakker, maar mijn ogen zijn slechts enkele seconden open als ik ze alweer sluit omdat ik verblind word door het felle zonlicht. Ik wachten even en open ze dan weer, wat voorzichtiger en langzamer dit keer. Wanneer ik mijn ogen helemaal ogen heb dringt de omgeving tot me door. Ik lig op zand en een paar meter verder op gaat het zand over in struikjes en boven. Aan het geluid dat achter mij te horen is, gok ik dat ik op een strand lig en wanneer ik achterom kijk zie ik dat inderdaad waar is. Hoe ben ik o- Het schiet me weer te binnen. De storm van gisteravond. Ze hadden mij en de andere passagiers naar beneden gestuurd omdat dat "veiliger" zou zijn. Ja, ik merk dat echt. Hoewel, ik leef tenminste nog wel. Om mij heen ligt behoorlijk wat wrakhout, dus de kans is groot dat veel mensen het niet overleefd hebben... Colton... Ik betrap mezelf er op dat ik het niet eens zo erg zou vinden als hij het niet zou overleven en ik voel me daar niet eens schuldig over. Misschien een heel klein beetje.
    Ik kom overeind, maar laat me weer zakken als er een pijnscheut door mijn zij gaat. Dan probeer ik het weer, maar voorzichtig. Als ik overeind sta inspecteer ik mijn zij, maar er is geen bloed of iets dergelijks te zien, godzijdank. Wat ik wel zie is dat er enkele scheuren in mijn jurk zitten en dat hij onder het zand zit, gatver. Ik erger me er dood aan. Verwoed begin ik het zand er af te vegen, ietsjes agressief misschien zelfs. Het grootste gedeelte gaat er gelukkig af, maar niet alles. Ik voel me nu net één of andere zigeuner.
    Ik kijk nog even met een pruillipje naar de scheuren in mijn jurk, waarna ik zand uit mijn haar schud en hierna kijk ik pas om me heen of ik anderen zie. Niemand, alleen maar wrakhout. Zelfs geen hoopjes mensen die op het zand liggen. Een wat naar gevoel bekruipt mij. Wat als ik hier in mijn eentje ben? Dan overleef ik het sowieso nooit. Ik probeer die gedachte aan de kant te zeggen. Het was een groot schip, er zijn vast wel meer mensen.
    Ik begin te lopen, wat erg zwaar gaat door het zand en de pijn in mijn zij helpt ook niet echt mee, en al snel hoor ik iemand schreeuwen. 'Leon!' Ik begin richting het geluid te lopen. 'Carlos!' Ik heb geen idee of er een Leon of een Carlos op de Endurance zat, maar dat moet wel. Ik ken die mensen dan niet, maar ik ben tenminste niet alleen. 'Hallo?' roep ik. Snel loop ik het stukje bomen voorbij en zie ik iemand. Ik begin zijn kant op te lopen, maar als ik zie hoe hij er uit ziet begin ik langzamer te lopen en verschijnt er een wantrouwige uitdrukking op mijn gezicht. Ik zet nog enkele stappen zijn kant op maar blijf dan staan. Zo te zien is het een piraat en je weer maar nooit of die enge ziektes hebben, stelletje barbaren dat het zijn. 'Weet u misschien waar we zijn?' vraag ik, waarbij ik duidelijk articuleer. Ik heb geen idee of piraten wel intelligent zijn, maar als ze er voor kiezen hun leven op ze te spenderen is die kans klein en kan ik maar beter alles duidelijk uitspreken, anders snapt hij er sowieso niks van en moet ik alles herhalen. 'Of heeft u misschien een man gezien, die ongeveer even lang is als u, met donker haar en ogen en een baardje?' De beschrijving is niet echt duidelijk, maar als ik het te ingewikkeld maakt snapt hij het vast niet.


    To the stars who listen — and the dreams that are answered

    Jessica [Piraat]
    De schaduw deed haar goed, de hoofdpijn nam wat af echter werd de dorst erger. Ze moest nu echt opzoek gaan naar een zoetwaterbron. Ze wilde net een poging waren om op te staan toen ze een mannelijke stem hoorde.
    "Hey, jij daar?" riep de man, "Wie ben jij?". Hij was redelijk lang en flink gespiert, niet een vent waar ze in haar toestand nu ruzie mee wilde krijgen. Desondanks dit had ze haar hand meteen op het heft van haar zwaard gelegd, zinloos wist ze. Ze zag nog steeds wazig en zou waarschijnlijk niets raken als ze echt moet knokken. Ze keek de man waterig aan toen ze weer iets bedacht, ze was niet alleen op dit eiland! Haar hart maakte een klein sprongetje. Maar ze herkende de man niet, hij was heel zeker niet van haar schip. Woordeloos bestudeerde ze zijn voorkomen, hij zag er niet uit alsof hij veel langer dan zij hier was en ook niet als een eerste rangs matroos.
    "Jessica..." had ze behoedzaam gezegd toen ze besefte dat ze de man alleen nog maar had aan gestaard. "De storm... ik ben overboord geslagen, ik dacht dat ik alleen was" zei ze er achteraan. Ze slaagde erin om op te staan, heel even wankelde ze doordat het licht werd in haar hoofd, maar uiteindelijk slaagde ze erin om haar evenwicht te hervinden. Ze liet het heft van haar zwaard weer los, ze zou enkel een verkeerde indruk achterlaten en misschien wel agressie uitlokken. "Hoe ben jij hier terecht gekomen?" vroeg ze uiteindelijk.
    Ze wilde weten met wat ze te maken had, of ze wat te vrezen had, of dat het goed zat. Weer wankelde ze even en greep de palm vast, dit zou niets worden...
    "Heb jij al een waterbron gevonden?" vroeg ze hoopvol aan de man.

    [ bericht aangepast op 17 okt 2013 - 11:05 ]


    Never forget what you are. The rest of the world will not. Wear it like armor and it can never be used to hurt you.

    Chase Vidale - kanonnier [piraat]

    Het zand zat werkelijk overal, zuchtend trok hij zijn zware laars uit en goot het water en zand eruit. Grommend keek hij rond zicht, hij was er nog steeds niet uit of hij dit wel had willen overleven. Toen hij wakker was geworden had hij op het midden van het eiland een meertje gevonden, nadat hij wat had gedronken slenterde hij wat over het strand. Dit kon niet anders dan een verlaten eiland zijn. Ook al had hij gezien dat er meerdere mensen de storm overleefd hadden wist hij dat het echt een overlevingsstrijd zou worden.
    Was hij maar verdronken... nu zou hij de drama in moeten gaan van vechten voor voeding en ruzies. Misschien dat mensen zelfs wel hun verstand zullen verliezen, -wie hielt hij voor de gek?- tuurlijk zou dit gebeuren. Het was hem opgevallen dat de wrakstukken niet alleen van de Nemesis waren. Er was dus nog een schip in het noodweer terecht gekomen en dat zou enkel nog meer problemen zorgen. Natuurlijk zouden er twee leiders komen die het beste voor hun bemanning zouden eisen. Hij was tot nog toe niet van plan hier aan mee te doen, hij zou zijn eigen zaakjes wel regelen.
    Hij had niet zo nodig iemand nodig om te overleven, hij zou het zelf wel aanpakken dan hoefde hij zich ook niet in de drama van een ander te mengen. Met een schuin oog op het mes in zijn laars zuchtte hij, hoewel... hij zou het waarschijnlijk toch niet kunnen laten om het op te nemen voor de zwakkere.
    Hij kwam weer overeind, hij zou het beste er maar van maken en begon met het zoeken naar bruikbare aangespoelde voorwerpen. Hij raapte een paar wapens op, die waren overduidelijk van de Nemesis. Hij hielt niet van wapens maar de bemanning van de Nemesis wel, ze zullen vast blij zijn als hij hen ze terug gaf.

    [ bericht aangepast op 17 okt 2013 - 13:47 ]


    Never forget what you are. The rest of the world will not. Wear it like armor and it can never be used to hurt you.

    Maribel Graciana Davenport

    Achter me hoor ik gekraak, maar voordat ik kan reageren hoor ik het geluid van een zwaard dat uit zijn schede getrokken word en voel ik het koude metaal op mijn schouder, tegen mijn nek. Ik blijf gelijk stokstijf stil staan, beweeg me niet. Verdomme, ik heb ook veel te veel lawaai gemaakt met die kokosnoot. Het was me bijna gelukt, ik had slim moeten zijn en genoegen moeten nemen met één handboei, maar nee, ik was weer eens eigenwijs en wilde die ander ook af hebben. Eigenlijk betwijfel ik of dat me geholpen had, wie weet hoelang ik al bekeken was door dat lawaai dat ik maakte.
    "Hulp nodig?" vraagt een grinnikende mannenstem aan me, waarna ik vastgegrepen word hij mijn arm en me zo omdraait. Zijn gezicht komt me vaag bekend voor, volgens mij zat hij op hetzelfde schip. Maar veel van de mensen erop heb ik niet gezien, aangezien ik vaak helemaal beneden in de kleine cel zat. De man is redelijk groot, groter dan ik in ieder geval, en heeft behoorlijk brede schouders. Zijn gezichtsbeharing zorgt ervoor dat hij er iets ruwer uitziet, maar zijn kleding verraad dat hij militair is.
    "Als je toevallig een hand over hebt," grijns ik iets zijn richting op. Niet dat hij me gaat helpen, dat weet ik wel zeker. Hij heeft me vast en in bedwang, als je echt behulpzaam zou zijn, zou je dat niet doen. Niet dat ik het verwacht, alles behalve. Engelsen zijn er nou eenmaal niet om je te helpen. Ze kunnen rond paraderen in hun mooie pakjes wat ze willen, of met die rare pruiken van ze, niemand die ze gelooft. Niet in het buitenland dan.
    "Je bevrijden met een kokosnoot," zegt hij langzaam, maar duidelijk onder de indruk van mijn inventieve manier. "Nooit eerder gezien. Maar helaas," met zijn mooie zwaard snijd hij een stuk plant af en bind dat om mijn polsen, waardoor ik iets knarsetand. Dit vind ik absoluut niet leuk. Mijn ogen schieten automatisch heen en weer om iets te zoeken waarmee ik me los kan maken. "Ben ik hier om je werk te saboteren." Ze zitten strak en met een goede zeemansknoop vastgebonden. Zo te zien is hij niet helemaal dom, want zo kan ik me niet gemakkelijk los wurmen. Maar er is iets waar hij niet aan gedacht heeft en dat laat me grinniken.
    "Dus bind je me vast met planten?" vraag ik met een spoortje humor in mijn stem, alsof ik het behoorlijk vermakelijk. "Ik kan me bevrijden uit ijzeren boeien met een kokosnoot en jij denkt dat een plant mij tegenhoud? Dat vind ik wel leuk. Een uitdaging." Ik grijns opnieuw en lik langs mijn uitgedroogde lippen. "Goed, soldaat. Wat ga je nu doen? We zijn aangespoeld op een onbewoond eiland en ik ben vastgebonden met een plant," dit spreek ik elke keer sarcastisch uit, "en er zijn hier geen gevangenissen. Heb je een plan?"

    Isaiah Simeon Hale

    Mijn leren laarzen bewegen soepel door het zand heen en gelukkig blijft er niks erin steken. Het zand is volgens mij heet omdat de zon erop staat, daarom ben ik blij dat ik niet op blote voeten loop en gewoon mijn laarzen aanheb. Ik ben nog wel eens zo'n drol om dronken op het dek zonder schoenen te zitten. Maar soms ben ik ook zo dat ik ermee in bed stap. Ondertussen roep ik de naam van mijn eerste stuurman, voor mij de belangrijkste persoon op de boot. Hij kan weten waar we zitten en ik heb daar weinig oog voor gehad zodra de storm uitbrak.
    "Hallo?" hoor ik ineens een vrouwenstem roepen. Verrast, maar ook op mijn hoede leg ik mijn hand op mijn zwaard, ik herken de stem niet en vrouwen kunnen soms flink gevaarlijk zijn. Even later verschijnt er een jongedame. Blond, warrig en krullend haar dat lang valt, een dure jurk met schuren en lichte ogen. Haar bleke huid en haar jurk verraden dat ze rijk is en ik vraag me af wat zij hier aangespoeld doet, als ze dat al is. Ze komt dichterbij, maar loopt langzamer. Ik begin gelijk iets te grijnzen. Ze heeft een wantrouwige uitdrukking op haar gezicht en blijft een stuk voor mij staan. Vanaf hier kan ik me voorstellen hoe haar neus iets rimpelt onder mijn aanblik.
    "Weet u misschien waar we zijn?" vraagt ze. Ze praat langzaam en spreekt elke lettergreep duidelijk aan. "Of heeft u misschien een man gezien, die ongeveer even lang is als u, met donker haar en ogen en een baardje?" Ik wrijf traag met mijn handen over mijn baardje wat een raspend geluid veroorzaakt en doe alsof ik erg diep na moet denken, maar geef mijn dommemansverschijning al snel op. Ik vind het nu al leuk om dit meisje te plagen, maar dat gaat nog veel erger worden. Niet nu, ik moet zoeken naar Carlos.
    "Volgens mij voldoe ik wel aan die beschrijving," grijns ik stoutmoedig. "Zeker weten dat je mij niet zocht? Ik zocht jou wel," met deze woorden stap ik naar haar toe, maar ik verander al snel van mijn speelse houding naar wat stijver. "en nog iemand anders. Ik moet mijn stuurman hebben, hij weet waar we zijn. Behalve dan dat we op een zonnig eiland zitten weet ik niet veel meer." Mijn spraak laat ik expres helemaal correct klinken, hoewel je in het eerste het speelse hoort, maar je daarna ook kan horen dat ik chagrijnig begin te worden omdat ik hem niet kan vinden. Normaal zou ik ook wel even de tijd nemen om meer te doen met iemand die er zo onschuldig uitziet, haar iets minder onschuldig maken. Nu heb ik andere dingen aan mijn hoofd.
    "Als je het wilt weten, volg mij. Maar enkel als je ondertussen vertelt waarom je hier bent en vooral hoe je hier bent gekomen." waarschuw ik op een dreigende toon. Er is niks vriendelijks aan mij. Met grote passen loop ik verder over het strand heen. Ik zie brokstukken liggen, maar daar let ik verder niet op. Dit totdat ik iets zie drijven wat los meebeweegt op de golven die het aan het strand spoelen. Nu loop ik daar op af, maar ik zie al snel dat het een lijk is. Maar niet iemand van mijn bemanning, gelukkig. Ik kijk er fronsend eventjes naar als ik stil blijf staan.


    Eternamente, everlastingly, for all time

    Daphne Maybelle Elphinstone || dochter gourverneur
    De vieze man wrijft over zijn baardje en kijkt alsof hij erg diep moet nadenken. Waarschijnlijk snapt hij na mijn duidelijke articulatie nog steeds wat ik nou bedoelde. Idioot. 'Volgens mij voldoe ik wel aan die beschrijving,' zegt hij brutaal. Mijn wenkbrauwen schieten de lucht in. 'Nou, ik weet wel zeker dat u er niet aan voldoet,' zeg ik terwijl ik mijn handen in mijn zij zet, wat niet zo slim was aangezien mijn linkerzij daardoor nog meer pijn doet. Ik laat mijn handen dan ook al snel weer zakken. 'U lijkt in de verste verte niet op de man die ik zoek,' vervolg ik. 'Zeker weten dat je mij niet zocht? Ik zocht jou wel.' Pardon? Hij zet een stap naar voren, waarop ik gelijk een stap naar achteren zet. 'Ik vrees dat ik u moet teleurstellen,' zeg ik op een sarcastische toon. 'Ik was niet naar u opzoek. Dat zou ik nooit zijn.'
    Zijn houding verandert een beetje, wordt stijver. 'En nog iemand anders. Ik moet mijn stuurman hebben, hij weet waar we zijn. Behalve dan dat we op een zonnig eiland zitten weet ik niet veel meer.' Hij spreekt alles perfect uit en ik begin me af te vragen of hij toch niet zo achterlijk is als hij eruit ziet. Misschien dat hij nog les heeft gehad in enkele dingen, maar ik kan al wel zeggen dat daar niet veel etiquette bij zat.
    'Als je het wilt weten, volg mij. Maar enkel als je ondertussen vertelt waarom je hier bent en vooral hoe je hier bent gekomen,' zegt hij dreigend. Ik heb nog nooit zo snel en vaak achter elkaar van houding zien veranderen en ik raar er iets verward door, waar ik me aan erger. Het is irritant als je niet goed in kan schatten hoe mensen, dan zijn ze net één groot geheim, en ik haat geheimen.
    De man loopt verder en ik besluit hem maar te volgen. Hij is dan wel een barbaar, maar momenteel is er niet veel andere keus. Als ik hier in mijn eentje ga ronddwalen komt er zeker niks van. Inmiddels is hij al een eindje verder op, doordat hij erg grote passen maakt. Zo goed als het lukt met de pijn in mijn zij, de jurk en het zand probeer ik hem te volgen. Uiteindelijk heb ik hem ingehaald en ga ik op dezelfde hoogte als hem lopen, maar wel een paar meter van hem vandaan. Wanneer ik zijn zwaard zie doe ik nog een stap opzij.
    'Ik ga u niet vertellen waarom ik hier ben, want dat weet ik zelf niet eens,' zeg ik. Ik kan het beter zelf zeggen dan dat hij straks het zwaard onder mijn keel houdt. 'Als u dat wilt weten, dan moet u het maar aan uw god vragen, of iets dergelijks,' vervolg ik. 'En als u een beetje na zou denken, dan zou u wel kunnen raden hoe ik hier gekomen ben, niet? Oftewel u bevond zich al op dit eiland, of u bevond zich op de zee en in beide gevallen heeft u de storm moeten zien. Aangezien u ook naar iemand op zoek bent en u er niet uit ziet als een eilandbewoner ga ik er vanuit dat u zich gisteravond ook op een schip bevond en dan kunt u vast wel verzinnen dat het schip waar ik op zat ook in de storm terecht was gekomen.'
    Na een tijdje lopen, loopt de man op iets af en blijft er stil bij staan. Ik kom liever niet dichterbij hem in de buurt, maar mijn nieuwsgierigheid wint het en ik kom toch dichterbij, maar nog wel op een paar meter afstand. Als ik zie wat het is keert mijn maag zich om en draai ik snel mij gezicht er van weg. Het misselijke gevoel gaat echter niet weg. Ik wil weten of de man op de Endurance was, maar ik had niet lang genoeg gekeken om hem te herkennen en ik ben ook niet van plan weer te kijken. 'Is het een man van uw schip?'


    To the stars who listen — and the dreams that are answered

    Silas Cai Montpelier ~ Kapitein Endurance
    Ik zag de hand naar het handvat van haar zwaard schieten, waarop ik meteen haar voorbeeld volgde en mijn hand op dat van mij legde. Ik trok het nog niet uit de schede, maar kon het net zo snel doen als zij. Het hing vooral af van wat zij zou gaan doen.
    Haar blik was nogal wazig toen ze me aankeek en nogal keurend haar ogen over me heen liet glijden alsof ik een stuk vlees was, wat ik helemaal niet apprecieerde.
    "Jessica..." kwam er na een tijdje uit toen ze besloten had dat ze me genoeg bekeken had. "De storm... ik ben overboord geslagen, ik dacht dat ik alleen was.”
    “O, dat,” mompelde ik, aangezien ik ook dacht dat ik alleen was, tot ik haar tegen een boom zag zitten in deze jungle, of wat dit dan ook mocht zijn…
    Nogal wankel stond ze recht. Haar hand gleed van het handvat van haar steekwapen af, waarop de mijne meteen het voorbeeld volgde en mijn hand langs mijn lichaam aanviel. "Hoe ben jij hier terecht gekomen?" vroeg ze uiteindelijk.
    “Mijn schip was passagiers aan het vervoeren tot we in de storm raakten en rarara… We zitten hier ook gestrand. We… Al ben ik de enige van het schip dat ik nog maar gezien heb.”
    Volgens mij was zij niet de kapitein, dat kon niet. Maar God zegene degene van mijn schip die met de kapitein te maken kreeg, want piraten waren barbaars en dus ook niet mals. Ik hoopte niet dat het één van de gasten. Als hen iets overkwam was ik genaaid en nog geen klein beetje.
    "Heb jij al een waterbron gevonden?" vroeg ze me opeens.
    Ik trok mijn wenkbrauwen op, maar bedacht me toen wat en sloeg mezelf voor mijn hoofd. “Geen rum…” mompelde ik wat in mezelf. Bah, nu moest ik op watertjes leven. Niet enkel piraten dronken rum. “Ben je dan van plan verder dat bos in te gaan?”


    "Do not be angry with the rain; it simply does not know how to fall upwards.” - Vladimir Nabokov