Alex Devonn Lynch
Ja, nee, ja, nee, ja, nee, ja, nee. Wel naar het park, niet naar het park, wel, niet, wel, niet. Ugh. Ik was zo besluiteloos als de pest en van rondjes zwemmen werd het vast niet veel beter.
Opeens hoorde ik een soort gespetter. Het had vaag geklonken, omdat het ver weg was, maar met mijn gehoor had ik het nog net kunnen opvangen. Maar het was niet het gewone gespetter geweest van een zeedier. Eerder een soort plons, alsof iets het water in werd gegooid. Met andere woorden: er moest iets bij de kust zijn. Iets wat kon gooien. Een mens. Adelynn?
Behoedzaam zwom ik in de richting van het geluid, terwijl ik me bedacht wat ik zou zeggen of doen mocht ik haar tegenkomen. Aanvallen had geen zin; ik zat veel te vol om haar ooit op te kunnen en als ik ooit op haar ging jagen, dan ging ik er van genieten ook en liet ik niet haar lijk ronddrijven zoals ik bij de man gedaan had.
Echter was het wel het lijk wat ik tegenkwam. Mijn staart lag op de zanderige bodem van de oceaan, omdat ik niet gezien wilde worden en dus keek ik van onderaf naar het lichaam, maar het was niet te missen. Wat ook niet te missen was, was de pijl die er door stak. En van wie zou dat nou zijn?
Aarzelend en traag zwom ik naar het oppervlak, op geruime afstand van de kust, maar wel binnen gezichtsveld. Eenmaal boven water werden mijn vermoedens bevestigd: Adelynn zat op één van de hoge rotsen, pijl en boog in haar hand en een waakzame uitdrukking op haar knappe gezicht.
"Zo, zo. Heb ik je hier gisteren bijna vermoord en toch kom je terug?" riep ik met een lichte grijns.
Normaal is het gemiddelde van alle afwijkingen