Bericht succesvol aangepast!
  • Welcome to Riverside • 542 001 days without incident

    PraattopicRollentopic



    BACKSTORY

    Volledige backstory teruglezen? Check het Rollentopic! Om te voorkomen dat we steeds eerst langs een eeuwige beginpost moeten scrollen staat hier alleen de essentiële informatie.

    Enkele weken na het begin van het einde van de wereld heeft een kleine groep overlevers zich relatief veilig gesettled in een afgelegen deel van het Zwarte Woud (link), dichtbij Feldberg. Riverside is een multiculturele kolonie waar zes talen worden gesproken, maar waar Nederlands de voertaal is. Tegen alle verwachtingen in heeft de originele groep weinig problemen ondervonden sinds ze zich vijf jaar geleden hebben gesettled, en dankzij hun zelfvoorzienende samenleving bleven ze relatief onverstoord. De paar 'verlorenen' of 'zombies' die zich in de buurt van de kolonie waagden waren weinig uitdaging voor de bewapende bewoners. De overlevers die zich over de jaren hebben aangesloten brachten verhalen met zich mee over verloren steden en groepen overlevenden die al hun menselijkheid waren verloren.

    Omdat het kamp al snel is uitgegroeid tot een samenleving van 70+ personen, worden er ieder half jaar zeven vertegenwoordigers aangewezen. Deze vertegenwoordigers maken samen de Raad (of Council) en maken samen de belangrijkste bestuurlijke beslissingen voor de groep. De voertaal van deze bijeenkomsten is Nederlands.





    STORYLINE

    Ons verhaal start de ochtend naar de brand. De meeste bewoners hebben tot diep in de nacht gewerkt om de brand te blussen en te voorkomen dat deze overslaat naar de andere gebouwen. Niemand heeft meer dan een paar uur geslapen als de bellen die de Raad aankondigen door de lucht echoën. Het is een stralende lentedag, koud maar zonnig, maar het prachtige weer staat in schril contrast met de stemming in de gemeenschap. De brand is volledig uit en rookt niet meer, maar je merkt nog wel overal sporen: de scherpe geur van oude rook in de lucht, mensen die nog as op hun kleren of gezichten hebben, etc. De impact van de brand begint langzaam duidelijk te worden: vijf jaar aan hard werk is in één nacht in vlammen opgegaan. Het is het einde van de winter en onze voorraad is mager: als we zuinig aan doen hebben we misschien nog 3 tot 4 weken aan voedsel.

    Het is niet duidelijk waardoor de brand is ontstaan, maar er zijn geruchten over iemand die een schaarse sigaret heeft gerookt achter de voorraadschuur en deze nog smeulend op de grond heeft gegooid. Het stro, dat in de schuur op de grond ligt om de luchtvochtigheid rondom de zaden zo laag mogelijk te houden, ligt in grote balen opgeslagen onder een afdak achter de schuur en heeft waarschijnlijk vlamgevat. Doordat de lente dit jaar koud maar droog aanbrak stond de schuur razendsnel in lichterlaaie. Zelfs de alerte nachtwacht was al te laat; er was niets meer te redden.

    De gezichten zijn grauw als iedereen zich verzameld in het houten raadsgebouw. De rijen stoelen (met gangpaden in het midden en aan de zijkant) beginnen zich te vullen met onderling mompelende mensen. Sommige bewoners hebben stille tranen die over hun wangen rollen, anderen zijn boos. Aan het hoofd - recht tegenover de deur - staat een lange tafel met zeven stoelen voor alle raadsleden. De Raad begint als de meeste mensen binnen zijn.





    ROLLEN

    Raadsleden
    Benjamin Cervantes-Hererra - 43 - hij/hem - Ekko - ENG - 1.1
    Elliot Callahan - 31- hij/hem - Novalunosis- NL - 1.2
    Nakoma Tanya Sartre - 33 - zij/haar - Temeraire - NL - 1.4

    Bewoners
    Cordelia Geneve - 28 - zij/haar- Rumi - NL- 1.2
    Juniper Al'Kapur - 32 - zij/haar- Cecia - ENG - 1.1
    Viktor Kowalski - 35 - hij/hem - Morana - NL - 1.2
    Jesse Hale - 35- hij/hem - Sciel - ENG - 1.4


    REGELS

    • De voertaal tegen Nederlandse karakters is Nederlands. Voor de rest ben je vrij om Nederlands of Engels te schrijven.
    • Aangezien de kolonie relatief groot is, is het inzetten van NPC's om een deel van je verhaal voort te zetten toegestaan. Hou het wel redelijk en hergebruik het liefst personages.
    • 16+ is toegestaan, gelieve wel boven je post vermelden.
    • Gebruik triggerwarnings.


    [ bericht aangepast op 5 okt 2025 - 18:34 ]


    || I told you not to play with the misfit toys ||



    Cordelia Geneve
    In this life we will never truly be apart,
    for we grew to the same beat of our mother's heart.

    ⇝      28      ⋅      Out in wild w/ Viktor      ⋅      Dusk      ⋅      ⇜





    De autorit was bijna ontspannen geweest voor Cordelia. Behalve een paar momenten waarop ze scherp rondkeek in het dorp, was het voor het eerst in lange tijd rustig geweest. De subtiele opmerkingen hier en daar van haar of Viktor’s kant lieten Cordelia zelfs tevreden glimlachen, wat gepaard ging met een paar plagerijen af en toe. En al die tijd pulseerde er een spanning tussen hen die Cordelia kon voelen met iedere ademhaling die ze maakte, elke slag van haar hartslag - met elke vezel bewust van de man naast haar.
          In een kort verzonken moment waarop Cordelia niet lette op wat er buiten op straat gebeurde terwijl ze luisterde naar Viktor’s ademhaling en het ronken van de motor die nog altijd tevreden klonk, schoot er iets uit het niets voor de auto door. Viktor reageerde direct. Woest trok hij aan het stuur en trapte vol op de rem. Zijn arm schoot voor haar uit en drukte haar stevig terug in de zetel. De auto slingerde van links naar rechts en Cordelia greep met één hand het handvat van het portier terwijl ze met de ander Viktors onderarm vast klemde tegen haar borstkas aan. Haar hart bonkte luid van schrik en rauwe adrenaline. Viktor was als een anker die haar op zijn plek hield ter voorkoming dat ze door de voorruit zou vliegen op een onbewaakt moment.
          Terwijl Cordelia haar kaken gespannen op elkaar klemde, haar blik met een glimp van paniek naar buiten gericht, hoorde ze de vloekende tirade uit Viktors mond komen. Wat aanvoelde als lange uren bleken uiteindelijk slechts een paar minuten te zijn waarin hij de auto weer onder controle kreeg en Cordelia was hem meer dan dankbaar voor dat. De motor pruttelde tegenstrijdig, maar ronkte al gauw weer tevreden toen hij terug op de vlakke weg reed.
          ”Wat was dat?” wist Cordelia onder een gejaagde ademhaling haast onhoorbaar uit te brengen. Nog een tikkeltje geschrokken van wat er zojuist gebeurd was. Het had niet veel gescheeld of ze hadden een botsing gemaakt. Haar donkere haren vielen stil langs haar gezicht, wilde plukken losgeraakt uit de lange vlecht die ze deze morgen had gemaakt.
          ”Alles onder controle,” bracht Viktor uit. “Alles oké?” En voor heel even was er niets anders dan hun snelle ademhalingen te horen. Cordelia klemde haar vingers nog rond zijn onderarm, liet pas los toen ze er zeker van was dat het weer veilig was en Viktor zijn arm langzaam terug bewoog. Heel even overwoog ze om zijn hand vast te pakken. In plaats daarvan veegde ze een lok haar uit haar gezicht – alsof die beweging alles verklaarde wat ze niet durfde te zeggen. “Alles oké,” herhaalde Cordelia zijn woorden terwijl ze langzaam ontspande en terugzakte in de autostoel. Haar grip op het handvat intussen ook verloren. “Alles is oké.”

    Het werd uiteindelijk het verlaten huis dat Cordelia eerder had opgemerkt, waar ze zouden overnachten. Viktor zei niets, maar zijn blik was genoeg: dit was veiliger dan een doodlopende straat of – zoals zij eerder nog had gesuggereerd – een kerktoren zonder nooduitgang.
          Viktor liet de auto langzaam en met een nog ronkende motor tot stilstand komen voor het grote huis. Cordelia blikte via het zijraam naar buiten, langs de afbladderende muren, naar de half openstaande voordeur en het donkere raam op de verdieping erboven. Het huis gaf ieder signaal af dat het volledig verlaten was, maar Cordelia wist wel beter. Haar geest stond het niet toe om terug te denken aan die ene keer dat ze in een valstrik was gestapt, of dat haar kleine zelfgemaakte kampje (weliswaar niet zo veilig als eerder bedacht) overvallen werd, maar haar lichaam herinnerde zich elke stap. Elke fout. Elk gevolg. Onbewust trok er een spanning door haar lijf die haar spieren op scherp zette.
          ”Als er iemand zit, ruimen we ze uit de weg. Geen discussie,” klonk Viktors stem met een rauwe schorrigheid die meer dan genoeg zei. Cordelia knikte, haar kaken gespannen. Pas toen Viktor zijn hand losjes op haar onderarm plaatste in een geruststellend gebaar lukte het haar om haar geest uit het verleden weg te jagen. “We maken het veilig.“
          Een zwakke glimlach tekende zich op Cordelia's gezicht, ze knikte instemmend. “Daar heb ik alle vertrouwen in.” Al gauw klikte ze haar gordel los, hees haar tas over haar schouder en opende het portier om uit de auto te kunnen stappen zodra Viktor de motor stil had gelegd. Ze controleerde het jachtmes op haar heupen, haalde hem vlug een keer in en uit de gesp die rond haar bovenbeen gebonden zat en sloot haar vingers stevig om het handvat van haar katana om haarzelf te verzekeren dat ze gauw kon handelen mochten ze in een hinderlaag belanden.
          ”Snel en stil,” was het laatste dat ze Viktor hoorde zeggen, alvorens ze het portier opende en uit de auto kroop.
          Buiten was het op hier en daar wat zacht geritsel na, het knisperende geluid van wat fijne zandkorrels onder schoenzolen, stil. Er klonken zelfs geen vreemde geluiden in de verte — schrapend en of slepen, gepaard met misselijke keelgeluiden. Cordelia wist te ontspannen op dat vlak, maar desondanks niet volledig. Ze volgde Viktor naar het huis toen, las de stille boodschap in de simpele knik dat hij haar gaf en klemde de katana opnieuw stevig tussen haar beide handen in terwijl ze na een kort signaal van Viktor het huis betrad.
          Het was er even stil als buiten. Compleet verlaten, of toch zo op het eerste oog. Cordelia keek rond en liet haar blik over ieder ding dat ze zag heen glijden. Een omgevallen bank, de onderkant opengescheurd. Een salontafel aan stukken geslagen met het voorwerp dat er doorheen was gegaan nog precies midden in. Enkele fotolijsten waren van de muur gevallen en lagen met kapot glaswerk op de grond. Kastjes stonden open van iedere meubelstuk dat een deur bezat en de geur die in ieder vertrek hing was oud en muffig te noemen. De stof die er hing was niet alleen te zien op de spullen, maar dwarrelde ook in de lucht nu het huis eindelijk weer eens gebruikt werd. Cordelia duwde met de neus van haar schoen een houten kistje open dat ergens in de woonkamer tegen het midden van de muur aan stond. De inhoud was leeg. Verrassend.. Cordelia had niet verwacht nog bruikbare spullen aan te treffen gezien de staat waarin de woning was achtergelaten en besloot de keuken voorbij te gaan toen Viktor naar boven wees.
          Hun eerste doel, naast het veiligstellen van de woning, was de zolder zien te bereiken. Pas dan durfde Cordelia te ontspannen en haar hamerende hart tot kalmte te manen. En pas dan kon ze echt op onderzoek uit gaan. Pas bij het zien van het zolderluik flitste er iets door haar ogen – een aarzelende vonk van hoop, te lang afwezig geweest. Het trok als een zenuwslopend gewicht door haar borst, toe te moeten kijken hoe Viktor de zolder op klom, niet wetende wat hem daar nog te wachten stond. De laatste tijd had Cordelia steeds vaker momenten dat ze hem het liefste terug trok en een ander dan maar voor liet gaan, of zelf eens de eerste stap wagen, maar Viktor was haar altijd net één stap voor. Te snel. Te scherp. Te belangrijk. Elke vezel in haar lijf wilde Viktor terugtrekken. Maar ze bleef waar ze was – met tegenzin, met vertrouwen, met moeite. Altijd een stap achter hem, altijd op scherp. Toen hij dan ook naar beneden toe fluisterde dat de zolder veilig was, golfde er zoveel meer dan enkel opluchting door haar heen.
          Moeiteloos klom Cordelia de trap op en kwam de stoffige geur haar al gauw tegemoet. De ruimte was groot en bevatte zeker de grootte van het hele huis, maar er stonden overal spullen. Dozen en kisten langs de zijkanten en onder schuine schotten. Een smal kastje met verschillende lades. Een oude koffer die eronder was gestoken. Het was duidelijk dat dit gedeelte van de zolder minder aandacht had gekregen tijdens de doorzoekingen dan het rest van het huis. Cordelia liep voorzichtig een keer rond. Er lag een dik matras onder het kleine raampje en toen ze er met haar hand op sloeg, kwam er een wolk stof vrij wat een korte hoest bij haar ontlokte.
          ”Niet bepaald het Hilton,” bracht Viktor uit. “maar het is droog, hoog, en we kunnen het verdedigen.”
          ”Dat is wat telt. Het is beter dan helemaal niets,” mompelde Cordelia terug terwijl ze een keer met haar schouders rolde om de spanning te verdrijven. “We maken er wel wat van.” Voorzichtig liet Cordelia haar rugzak van haar schouder glijden en plaatste ze haar katana op grijpafstand tegen de muur onder het smalle raam aan. “Blijf hier,” zei Viktor tussendoor, waarop ze hem met een vragende blik aankeek. “Probeer het hier alvast veilig te maken.” In het vlugge voorbij gaan raakte zijn vingertoppen haar onderarm aan. Een stille belofte. Hij ging weer naar beneden, maar zou terugkomen. Cordelia beet op haar onderlip en vocht voor luttele seconden met de instinctieve strijd om achter hem aan te gaan, en de wetenschap dat het goed kwam en ze hier de dingen op orde moest brengen.
          Lang bleef Cordelia dan ook niet stil staan. Ze trok het matras wat meer naar het midden van de kamer toe. Vervolgens pakte ze een paar zware dozen en plaatste deze net achter het scharnierpunt van het luik naar beneden, zodat ze deze over de scharnieren kon schuiven zodra Viktor terug boven was. Op deze manier kreeg niemand van beneden het luik gemakkelijk open. Daarna begaf Cordelia zich naar het raam en controleerde of deze open kon. Wanneer dit wel het geval bleek trok ze het raam met veel moeite op een klein kiertje, voldoende om frisse lucht binnen te laten, maar veel te smal om er überhaupt een hand door te kunnen steken. Ze rommelde vervolgens tussen wat andere spullen, op zoek naar dingen die ze kon gebruiken of bruikbaar waren voor terug in het kamp. Tussendoor blies ze wat stof weg, haalde spinnenragen aan de kant en onderdrukte een kreet toen er spin vlak voor haar voeten weg schoot.
          Cordelia ademde scherp uit en stootte een zwak lachje uit terwijl ze ongelovig met haar hoofd schudde. Ze leefde momenteel in een wereld waar de zielloze werkelijkheid waren, maar een achtpotige griezel wist ook nog altijd de stuipen te geven. Met haar hand veegde ze wat haren aan de kant, waar grijze slierten stof intussen doorheen geweven zaten en dook ze weer terug tussen een paar dozen.
          Cordelia vond uiteindelijk een paar oude lakens, zonder stof doordat ze in een van de lades uit het kastje zaten, en wat ze over het matras heen kon vouwen zodat zij en Viktor iets hadden om op te zitten. Ook vond ze wat kleding, waaronder hopelijk een passende blouse of shirt voor Viktor. Cordelia controleerde of er ergens nog ruimtes waren die naar buiten zouden leiden, welke ze anders moest blokkeren. Ze zocht tevergeefs nog naar nieuwe wapens en legde zichzelf er uiteindelijk bij neer dat zolder niets meer dan dat aan hen te bieden hadden.

    Toen Viktor minuten later weer terug naar boven kwam, blokkeerde hij het luik allereerst met een stuk hout dat hij meegenomen had. Cordelia schoof op haar beurt gelijk de dozen over de scharnierpunten heen en klopte haar handen af. “En?” vroeg Cordelia vervolgens terwijl haar blik onderzoekend over hem heen trok. Toen ze geen gekke dingen aantrof, keek ze Viktor terug aan.
          ”Eten voor vanavond,” reageerde hij op zijn beurt, waarna hij zijn vondsten op de grond liet zakken. Cordelia kwam naar hem toegelopen, zakte door haar hurken heen om de paar blikken te bekijken. “en een zaklamp, als het echt moet.” Een zwakke glimlach tekende zich op zijn gelaat. Cordelia weerspiegelde deze subtiel.
          ”Hij zal van pas komen, want behalve misschien een oude olielamp daar op de kast,” zei ze met een knik naar het kastje waarop de desbetreffende lamp stond. "Heb ik geen andere vorm van verlichting gevonden." Cordelia sloeg haar armen kortdurend over haar knieën terwijl ze naar Viktor keek. Ze bestudeerde zijn gezicht, hoe zijn lange haren langs zijn gezicht vielen en de dag van vandaag zijn gelaat wat getekend had. Ook zag ze de spanning in zijn schouders, een teken dat hij nog altijd op scherp stond. Hem zeggen dat hij zich wat moest ontspannen was nutteloos. Er zal altijd spanning blijven zolang ze hier buiten waren. Net als dat er nooit een vorm van complete rust gevonden kon worden. Die ruimte hadden ze simpelweg niet.
          “Er lag nog een oud matras, stoffig dat wel, maar met een laken overheen hebben we tenminste iets om op te zitten. Het raam staat een stukje open voor wat frisse lucht.” En voor geluiden van buiten. Geluiden die mogelijk een ongewenste bezoeker konden verraden, ook al zaten ze wellicht net iets te hoog om er direct op te kunnen reageren. “Ik heb iets voor je,” zei Cordelia toen. Soepel kwam ze overeind uit haar gehurkte toestand en liep ze achter Viktor langs om naar het matras te lopen, waarop ze het stapeltje gevonden kleding gedeponeerd had. Cordelia liet haar vingertoppen kort over Viktor zijn schouder glijden. De aanraking vederlicht, maar tegelijkertijd zoveel zeggend. Eenmaal bij het matras aangekomen, bukte Cordelia voorover en trok ze een shirt uit de stapel die ze uit stak naar Viktor toe.
          ”Ik heb werkelijk geen idee of je het überhaupt past, maar het is íets.” Met haar hoofd een klein stukje gekanteld keek Cordelia naar Viktor op en wiebelde ze de stof van het shirt een keer veelzeggend heen en weer. Een plagende gloed poelde lichtjes door haar ogen en trok miniem aan haar mondhoeken. “We moeten toch een keer stoppen met blijven kijken.” Een geamuseerde trek verscheen op haar gelaat terwijl Cordelia de herinnering van eerder vandaag naar boven haalde, waarin Viktor haar vertelde dat ze toch wel naar hem keek – wat het ook was dat hij wel of niet aan had. Het was tevens een poging om enige spanning te weren, al was het maar voor een kort moment.

    Toen Viktor het shirt had aangenomen, kwam Cordelia terug in beweging. Ze raapte het kussen, dat ze provisorisch had gemaakt met een oude jas in een kussensloop en plofte deze op het matras neer. Ze betwijfelde of ze beiden vannacht aan wat slaap zouden toekomen, maar een beetje rust was hopelijk al meer dan voldoende.
          “Probeer wat te rusten,” stelde Cordelia een Viktor voor terwijl ze richting het kleine raampje liep dat ze eerder nog een stuk opengezet had. “Ik zal de eerste shift op me nemen.” Door de adrenaline van eerder lukte het Cordelia nu toch niet om haar ogen dicht te doen en wat te rusten. En ergens vroeg ze zich ook af of het Viktor nu wel zou lukken, daar ook hij nog altijd op een standje van alertheid stond.
          Cordelia keek niet toe hoe Viktor het shirt aantrok. Het enige dat ze hoopte was dat deze daadwerkelijk passend was, anders mocht ze wellicht nog naar een schaar op zoek gaan om het kledingstuk weer van hem af te knippen. Ongemerkt rolde er een glimlach over haar lippen heen terwijl ze een paar opgestapelde kratten onder het raam plaatste zodat ze er op kon gaan zitten. Haar blik gleed via het glaswerk naar buiten en Cordelia kneep zo nu en dan haar ogen lichtjes samen om wat in de verte te kunnen turen. Behalve wat bewegende bomen en takken, een dier dat over de straat heen schoot, was er weinig teken van leven te zien.
          Heel even brandde de vraag op haar lippen: zou de rest van de groep al een plek om te overnachten hebben bereikt? Zouden ze hun kamp veilig hebben opgeslagen? Cordelia’s gezicht betrok terwijl ze naar buiten bleef kijken. Ze wilde Viktor nu niet lastig vallen met dit soort vragen. Haar blik waakzaam en haar oren gespitst op ieder geluidje dat ze niet kon plaatsen. De eerste paar minuten was er niets anders te horen dan haar eigen ademhaling of dat van Viktor. Het zachte gekraak doordat hij op zijn plek bewoog of doordat Cordelia subtiel van houding wisselde terwijl ze tegen de muur aanleunde. Voor heel even leek het een rustige nacht te worden, zonder onderbrekingen en waarin ze beiden hun energie weer wat op konden laten. Totdat Cordelia iets uit de bossen zag komen. Een oudere man, gevolgd door twee jongens en een jonge vrouw.
          Direct kwam Cordelia los van de muur en greep ze haar wapen vast terwijl ze geluidloos van de kratten schoof. Enkel hoorbaar voor Viktor. Zodra haar vingers de katana omklemde, fluisterde ze Viktor toe: “Drie mannen, een vrouw.” Een frons nestelde zich tussen haar wenkbrauwen in terwijl ze toekeek hoe het kleine groepje telkens over hun schouders keek, de diepte van het bos achter hen in en weer terug naar voren. Ze bewogen snel, bijna gejaagd en hoewel Cordelia in een zwakke fluistering “niet naar het huis toe,” mompelde, kwamen ze uitgerekend op haar en Viktors schuilplek af.
          Haar blik schoot naar Viktor toe. Ze zijn binnen, wist ze woordeloos aan hem over te brengen terwijl ze naar het luik toe sloop. Zachtjes en zorgvuldig lettend op de planken hout waarvan ze eerder had opgemerkt dat deze kraakten onder haar voeten, gleed Cordelia op haar hurken naar het luik toe. Al gauw hoorde ze het gestommel beneden. Kastjes en deurtjes die open gingen. Iemand die sprak, waar een ander op reageerde. Voetstappen op de trap naar boven. Een persoon maar. Cordelia boog dichter naar de vloer toe en ving de eerste woorden op over hoe het viertal nog maar net aan een groepje zielloze zijn ontsnapt.

    [ bericht aangepast op 10 juni 2025 - 15:27 ]


    'Three words, large enough to tip the world; I remember you.'


    ⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘


    JESSE
    HALE


    ⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘


    Even though Jesse was quite the social type, he was never one to meddle. He liked to keep to himself, looking things over from a distance. He did not want to be the obnoxious new guy, who knew nothing about nothing, and act all interesting. He longed for unity, but did not want to rush things. Rushing things was hardly ever rewarding.
    So he was glad all the more when he got dragged into the conversation by no other than Benjamin. He introduced him to Nakoma, a name that sounded all too familiar to Jesse. He had lost his teammate (that was how he described them, as a team) a while ago, resulting in them being on their own. For all Jesse knew, he thought she had perished. He was ecstatic to find out that she was, in fact, still here.
    To his surprise, she leaned into his embrace. In their former group, they never had been touchy-feely. Occasionally a compliment was shared, but it was never more than that. Jesse had felt their bond without openly sharing their love for each other, and that had been fine. It had worked for the both of them. But now, after presuming she had been dead for years, he could not contain himself. It felt great to see, and hold her again. "At last we meet again."
    There was another thing Jesse could not contain anymore, his curiosity. He asked his new group members about them finding their way to this sanctuary, the one they just left behind.
    Jesse listened to Nakoma her story attentively, before she was distracted by something. Jesse heard it, too, which immediately made him reach for his weapon. Usually, noise meant danger. His heart rate increased, and he followed Nakoma her lead. He hung back, though, it was never smart to scope out the source of a noise with multiple. He made sure he would be ready to cover her when needed, instead.
    Relief filled the air when they discovered it was just a deer. Not yet, he thought. He smiled sheepishly and wiped his brow, glad he did not have to come to action yet. He followed Nakoma her gaze, which lead to Benjamin. It was clear he was elsewhere in his mind. His hollow stare was almost haunting.
    Jesse had a tough demeanor, but had quite the caring personality. He was instantly worried about his new group member. Without thinking, he rested his hand on the man's shoulder, asking if he was alright. Benjamin returned the gesture by resting his hand on Jesse's, startling him. He knew Benjamin to be more expressive than himself, but for some reason he had not expected to share a moment. Their touch felt electric, and he wondered if Ben had felt it too.
    Unfortunately, there wasn't any time to find out, for Nakoma asked if Ben needed to rest. What left the man somewhat offended. His playful smile had returned, and he seemed to have returned to his senses. The man couldn't fool Jesse, though. He knew that look all too well. He recognized it from himself. It was an impossible task to find someone not truly traumatized in this world. It made him all the more curious for Ben his story. He hated to admit, but at the moment there was almost nothing he wanted more than to get to know the man beside him. There was something about him that attracted Jesse to him. As if he possessed some sort of magnetic field.
    Jesse enjoyed the little moment Ben and Nakoma shared. It was equal to a quarrel brothers and sisters have. Jesse was curious to see where their little competition would take them. He crossed his arms and hung back a little. He did not want to interrupt whatever this was between them. Jesse wandered into a world of his own, glancing at the other members of the group. Before he could realize what happened, Benjamin asked him about any embarrassing stories about Nakoma. Jesse grew to like this childish quality of him. Jesse snorted, shaking his head. "So, you like to play dirty? Duly noted."
    Jesse his gaze found Nakoma again, sending her a quick wink. "Honestly, I don't think I have any juicy tales for you. She's a great soldier and a trusty friend." Jesse said, wrapping his arm around Ben on his turn, resting his hand on his lower back. "She does snore, though,"


    For those who come after

    Nakoma Sartre

    33      •      raadslid      •      w. Benjamin & Jesse




         
    The sound ended up being no threat to the group, but Nakoma was glad anyway that Jesse had her back. He noticed how he followed her with a little distance, being both her cover and keeping an eye on their group. Just like they had done in days long gone. It was good to have him back and she hoped the people at Riverside would also learn to appreciate him and bid him welcome. They very likely would if this mission ended up being a success and she could also vouch for him.
          They went back to the group quickly and found Benjamin in a state that worried Nakoma. He was the oldest in their group, hadn’t left Riverside in ages. It would not surprise her if their pace would end up being too fast for him. So she voiced her concern, a concern that was clearly not being appreciated by Ben. He looked offended at her, and although she knew most of it was a game, the offence still slightly hurt her. She was looking out for him, not doting on him.
          ‘Are you two calling me old?’ Benjamin complained. ‘I am deeply hurt.' Nakoma rolled with her eyes and shot him a look. He knew perfectly fine what she had meant. ‘Do not make me challenge you again, Sartre. You know what happened last time,’ he threatened instead. ‘I'm sure we can find something to do,’ he added happily after a long look around them.
          ‘No, I am not calling you old. I am just being worried about you,’ she bit back, annoyed, but also somewhat glad Ben had reverted to his old self. ‘We both know you haven’t been outside of Riverside since forever and we need to take that into account while deciding our pace. When you, or Elliot for this arguments’ sake, need a break, please tell us. I don’t want you to be too tired to act if shit happens.’
          ‘No need to challenge me if you accept my explanation.’ She showed him her dangerous grin, hoping he knew she would not be the only one in trouble if he decided to push this. ‘Otherwise, don’t think I’ll let you win.’ She knew all too well that she got beaten last time while giving what she had, but she was not going to say that out loud. But here, out in the forest, she might actually have the advantage. She knew the forest way better than him and she was not sure if he could come up with something he would be better at.
          Better that her at something to do with the forest. A forest that was dangerous. No, she had to stop this dumb idea before he could push her for it. ‘But we need to postpone that challenge till our return. It’s not safe out here for us to be distracted.’ And it was unfair and unwise to let the rest of the group guard them while she and Ben were having fun. No, bad idea. She was sure Juniper and Victor would very much disapprove. Wherever the hell Victor was. She had known better than to object to him and Cordelia scouting the area on their own. They could handle themselves and she had Juniper to help her keep Ben and Elliot safe. And Jesse could help. Now she had remembered him, he now also belonged to the people who would keep the weaker ones safe instead of being the one needing protection.
          She thought the situation was settled and that she and Ben were even again. How wrong she was. He was definitely not ready to let go of bullying her. ‘So, you knew Nakoma, huh?' The smile Ben gave her told her exactly what was going to follow. ‘Tell me, any embarrassing stories?’
          ‘You know perfectly well how mean you are,’ she objected. ‘You’re enjoying this so much.’ She sighed, slightly resigned to her fate. She knew there was no way she could stop Ben. The only person she could stop was Jesse, so now he got a deadly look. The hint was only received half.
          ‘So, you like to play dirty? Duly noted.’ Jesse's comment gave her hope. Then the wink he gave her shattered that. He was definitely also enjoying this and decided to gang up with Ben in bullying her. Traitor.
          ‘Honestly, I don't think I have any juicy tales for you. She's a great soldier and a trusty friend.’ Oh?
          ‘She does snore, though.’ And there it was. Not as bad as she had been afraid of, but still, traitor. The fact that his arm was wrapped around Ben definitely proved it. They were ganging up on her.
          ‘I do not snore!’ she protested. ‘Maybe it happened once or twice, but I definitely do not snore regularly.’ She knew she was feeding them, but she also felt the need to stand up for herself against the accusation. ‘Be careful Jesse, otherwise I’ll tell Ben a whole bunch of embarrassing stories about you.’ Not that she had a lot, but after their time together she knew some things about him.


    [ bericht aangepast op 12 juni 2025 - 13:57 ]





    Benjamin

    Cervantes - Herrera


    Green army-issue pantsblack turtleneck sweaterbrown boots


    ❦ ❦ ❦ ❦




    The effect of his diversion was immediate. Jesse's painfully inquisitive gaze softened into something playful. Benjamin caught Nakoma's indignant glare and winked, knowing full well it would only enrage her further. It was just too damn easy.
          'You know perfectly well how mean you are,' Nakoma objected, exactly as he had anticipated. 'You’re enjoying this so much.'
          ‘So, you like to play dirty?' Jesse piled on. 'Duly noted.’
          Benjamin chuckled heartily, feeling the burden of his heart lighten at this back-and-forth. Their sibling rivalry had come natural since day one. He felt it was probably one of the easiest relationships he'd ever had - except maybe Elliot. In a world where joy was no longer a right, but an uphill battle, their ceaseless bickering was a comfort. Plus, for all her rational appearances, Nakoma was remarkably easy to set off.
          'Playing dirty? Me?' Benjamin lowered his voice, giving Jesse a foxy smile. 'Always.'
          ‘Honestly, I don't think I have any juicy tales for you,' Jesse conceded. 'She's a great soldier and a trusty friend.'
          Benjamin was about to protest at this disappointing sidestep, but he was pleasantly distracted when Jesse reciprocated his embrace with an arm around his waist, right underneath his backpack. Apparently the stranger was more comfortable with physical contact than Benjamin had anticipated. Newcomers were rarely so at ease with a stranger's touch. Interesting. He leaned into the embrace, letting his step fall into pace with Jesse's.
          'She does snore, though,' Jesse yielded unexpectedly. Benjamin let out a booming laugh and clapped Jesse on his shoulder in appreciation. He could get used to this new addition to their little family.
          'Damn, switching sides,' he butted in, hell-bent on stirring this pot. 'Jesse, I didn't know you had it in you.'
          ‘I do not snore!’ Nakoma protested, exasperated. It was delightful to see how she couldn't help herself. Definitely a sore spot. One he intended to bring it up a few more times. ‘Maybe it happened once or twice, but I definitely do not snore regularly.’
          'And you think I'm the liability out here,' he teased, unable to keep himself from grinning victoriously. He was, in fact, feeling very pleased with himself. 'If you start snoring tonight, I might have to smother you to save us all from certain discovery, young lady.' If she insisted on being such a pain in the ass about his age, he was damn well going to return the favour. 'Don't forget I have ten years of experience on you. That's one third of your life. You might find me more capable than you expected.'
          Nakoma, looking positively antagonized, decided to reciprocate Jesse's low blow.
          ‘Be careful Jesse,' she warned him. 'Otherwise I’ll tell Ben a whole bunch of embarrassing stories about you.’
          Benjamin gasped, delighted at this turn of events. Letting go of Jesse, he hopped over to Nakoma with a little childish spring in his step. There, he plucked the sprig of white flowers from where he'd tucked them behind his own ear and presented it to Nakoma with a flourish and a bow.
          'Por favor, guapita,' he chirruped, looking up from beneath his lashes with a mischievous look in his eyes. 'Tell me, what is the tea on our new arrival?'


    || I told you not to play with the misfit toys ||





    Al'Kapur

    J U N I P E R


    Het moment dat ze hem probeerde tegen te houden verder te gaan met deze missie realiseerde ze zich al dat het hopeloos was. Als Elliot ergens achter stond, dan bleef hij daarbij. Helaas dat het nu daadwerkelijk een geval van leven of dood betrof. Met een zwakke glimlach probeerde hij haar te kalmeren door te vertellen dat hij ooit Riverdale gevonden had met enkel een keukenmes. Dat ze ervoor moest zorgen zichzelf veilig te houden. Juniper knipperde een keer met haar ogen. Haar kaken klemde zich op elkaar.
          En vervolgens: "Een keukenmes?” snauwde ze, haar stem zo scherp als glas, “Hoe in godsnaam kan jij zo kalm blijven? Hoor je jezelf niet? Je staat hier met een schietgebed en, wat precies—nog een keukenmes?” Ruw haalde ze een hand door haar haren, schudde haar hoofd en draaide zich om. Maar in plaats van weg te stormen, zuchtte ze eens diep en keek Elliot aan op een intense manier, alsof ze alle antwoorden in zijn binnenste zocht. “Wat voor wapens heb je bij je?” eiste ze, al neerzakkend bij haar tas zonder af te wachten, aangezien ze al wist dat zijn antwoord haar pissig zou maken. Het stond geschreven op de manier dat hij bewoog, de manier waarop hij zijn tas vasthield. Haar handen bewogen sneller dan haar brein, en ze vertelde zichzelf niet na te denken. Niet te voelen. Gewoon te doen.
          Ze haalde een kleine bijl uit haar tas, en reikte vervolgens naar een reservemes die achter op haar dijbeen was vastgebonden. Zonder enige ceremonie bond ze een lederen riem rond zijn borstkas en stak de wapens in de scheden. “Deze zijn van mij”, zei ze kortaf, zonder op te kijken. “Je raakt ze niet kwijt. Je gooit ze niet. Je houdt ze bij je. Het liefst schoon.” Ze trok de riem steviger, haar hand twijfelend op zijn borstkas. “Je hebt hier meer nodig dan goede bedoelingen.” Haar stem was zachter deze keer—minder defensief. Ze draaide zich snel om, alsof het moment niet was gebeurd. Alsof ze hem niet zojuist iets uit haar eigen voorraad had gegeven omdat ze zijn bloed niet op de grond wilde zien. “Weet je hoe je met wapens om moet gaan?” Haar ogen speurde de boomgrens af, negeerden het trio die voor hen liepen te dollen. Ze vertrouwde Jesse nog steeds niet.
          Ze haatte dit. Ze haatte hoe snel het allemaal uit elkaar viel. Ze had hem niet eens aan willen kijken voordat ze Riverside verliet. En nu? Nu liep hij naast haar, en ze kon niet stoppen met het catalogiseren van elke kwetsbaarheid die hij had. Elke reden waarom hij het niet zonder haar zou redden. “Blijf dichtbij”, mompelde ze zachtjes, terwijl ze haar rugzak weer over haar schouder gooide. Niet omdat ze hem niet vertrouwde. Maar omdat ze zichzelf niet vertrouwde om niet te kijken als hij achter zou blijven. Ze liep naast hem, haar hand rustend op het handvat van haar kapmes, terwijl haar ogen de bomen, het struikgewas en elk geritsel in de verte afspeurden. Elke schaduw. Toen er iets bewoog, spande Juniper’s spieren zich aan—maar er dreigde geen gevaar. Het was enkel een hert, springend tussen de bomen door. Met haar ogen volgde ze hoe het in de schaduwen van het bos verdween. Elliot keek ook. Ze voelde het in de stilte naast haar. Maar hij zag waarschijnlijk elegantie. Schoonheid. Een herinnering dat de wereld nog steeds zachtheid bevatte. Alles wat Juniper zag, echter, was voedsel. Spieren, vet en warmte die ze uiteindelijk nodig zouden hebben om te overleven. Vandaag niet—nog niet. Maar op een zekere dag, wanneer de blikrantsoenen op zijn en het in de wildernis kouder zou worden, dan zou iemand het moeten doden. Als het erop aankwam, zou zij het doen. Zonder gemaar. Zoals altijd. Voordat er iets gezegd kon worden, keek ze weg. “Laten we doorlopen.” Er was nog teveel te doen. Teveel dat op het spel stond.
          En toen—zachtjes, alsof de woorden waren ontsnapt voordat ze ze kon tegenhouden: “Milo.” Ze durfde hem een ​​snelle blik te werpen voordat ze haar aandacht weer op de weg richtte. “Wie zorgt er voor hem? Is hij oké?” Haar stem klonk lager nu, schor aan de randen. Scherper dan ze wilde. Ze had niet beseft hoeveel ze die hond miste tot ze zijn naam hardop uitsprak. Ze wilde het echte antwoord niet horen. Wilde zich niet voorstellen hoe die hond bij de deur lag, wachtend op iemand die misschien nooit meer thuiskwam. Of dat er iets met hem gebeurd zou zijn tegen de tijd dat ze weer terugkwamen. God mag weten hoe lang dat zou duren. Juniper bleef voor zich uit kijken—het was gemakkelijker op die manier.

    [ bericht aangepast op 15 okt 2025 - 17:09 ]


    [ I will always love you ]


    ELLIOT
    Callahan


    31 ● outside the perimeter ● with Juniper

    Het was een foute keuze om het mes te noemen. Het had niet de kalmerende werking waar Elliot op had gehoopt, in plaats daarvan werkte het als een vuur bij een lont. Juniper knipperde alsof hij iets absurds had opgebiecht. Een spiertje in haar kaak danste van spanning alvorens ze hem de volle laag gaf.
          Elliot luisterde het in stilte aan, totdat ze hem een retorische vraag stelde. ''Ik had niet echt een betere optie,'' antwoorde hij desondanks. ''Het was een mes of een schaar.'' Hij kon het niet helpen dat zijn ene mondhoek licht omhoogtrok. Stiekem vond hij het best vermakelijk om haar een beetje te sarren. Haar reactie was fel, ergens zelfs betuttelend, maar het kwam uit een plek van bezorgdheid. Ze gaf om hem en die wetenschap verwarmde hem, ondanks dat haar snauwende woorden.
          Verwoed liet Juun haar tas op de grond vallen. Langzaam kwam ook Elliot tot stilstand. Hij plaatste zijn armen in zijn zij en keek toe hoe ze door de tas heen graaide, één wenkbrauw opgetrokken. Zijn eerdere woorden waren geen leugen; hij had oprecht geen wapens, thuis niet, maar ook niet na het einde van de wereld. Elliot was er niet van overtuigd dat hij het in zich had om een dergelijk wapen te gebruiken. Zelfs de keukenmessen had hij enkel mee voor het geval dat. Het idee dat hij ze in een levend wezen zou moeten steken liet zijn hart sneller kloppen – uit stress.
          Een lederen riem werd om zijn borstkas gebonden en Elliot liet het gebeuren. Hij keek toe hoe Juniper de afstand tussen hen overbrugde, voelde haar vingertoppen over zijn shirt glijden en kon zijn ogen niet lostrekken van de rondingen van haar haar gezicht. Het topje van haar neus, haar wangen, haar lippen...
          Het aantrekken van de riem bracht hem abrupt terug naar het moment. Beschaamd schraapte hij zijn keel en wendde hij zijn blik af. In het holster had ze een mes en een kleine bijl gestoken die hij onder geen enkele omstandigheid mocht kwijtraken, of gooien, wat toch een teleurstelling was aangezien hij liever niet al té dichtbij de monsters wilde komen waar deze wapens voor nodig waren. ''Alright, ik hou ze veilig.''
          Juniper zette een stap achteruit en verbrak daarmee de elektrische lading tussen hen. Zonder hem aan te kijken vroeg ze of hij wist hoe hij met wapens om moest gaan. Elliot trok gelijk zijn mond open, maar de woorden kwamen er stamelend uit. ''Ik...'' het voelde zwak om in een wereld zoals dit te moeten toegeven dat hij dat níet wist. Voor een milliseconde overwoog hij zich beter voor te doen dan dat, maar hij wist dat het nadelig zou gaan uitpakken. ''Nee, ik weet niet hoe ik ermee moet omgaan.'' Mompelde hij zachtjes met zijn blik naar de grond gericht.
          Ondertussen kwam het tweetal weer in beweging. De afstand tot de rest van de groep was nog groter geworden dan eerder, maar alles zag er nog vredig uit vanaf een afstandje.
          Er een stilte, maar de druk leek te zijn afgenomen nu Juniper haar ongenoegen had geuit en hem had voorzien van wapens. Ze mochten van geluk spreken dat de gevaarlijke buitenwereld nog altijd zijn mooie kant liet zien. Een wild hert, planten die hij nog nooit had gezien, het was haast uitnodigend. Als een prooi dat hen dichterbij lokte.
          Naast hem liet Juun plotseling de naam Milo vallen. Hoe hadden haar gedachten zich geleid naar zijn hond? Elliot's pas veranderde, zijn stappen werden slungeliger, de irritatie knisperde onder zijn zolen. ''Milo is bij Lilian, ik kon hem niet mee hierheen nemen.'' Al had hij dat wel heel graag gewild. Verbitterd trapte hij een steentje weg, ''Ik denk niet dat hij begreep wat er aan de hand was, hij keek zo verdrietig.''
          ''Maar goed, jij kan met wapens omgaan toch?'' Veranderde hij snel het onderwerp. ''Waarom leg je het me niet uit? Ik ben een snelle leerling.'' Met een grijns en een vragende blik keek hij haar aan.


    Adventurer at heart, but oh how she loved to be home




    Viktor
    “Grave”
    Markovic

    •      •      •

    Dusk

    “It's not about who you were. Only who you remain
    when everything falls away.


    "Eten voor vanavond," zei hij kort terwijl hij de vondst liet zien. De blikken rolden wat opzij, het metalen gerammel vulde even de stilte in de kamer. Hij bleef rechtop staan, schuin tegen de deurpost geleund, alsof zelfs binnen de muren zijn lijf de dreiging van buiten niet vergat.
          Cordelia kwam dichterbij, zakte soepel door haar hurken en bekeek wat hij had meegenomen. Haar bewegingen waren kalm. Dat contrasteerde met zijn eigen gespannen lijf, dat zelfs nu—zelfs hier—niet volledig tot rust kwam.
          "En een zaklamp, als het echt moet," voegde hij eraan toe. Zijn mondhoek trok kort omhoog in iets wat op een glimlach leek, het voelde alsof zijn gezicht moest herinneren hoe dat moest.
          ‘Hij zal van pas komen, want behalve misschien een oude olielamp daar op de kast,’ zei ze, haar hoofd lichtjes draaiend naar het kastje in de hoek, ‘heb ik geen andere vorm van verlichting gevonden.’
          Viktor knikte kort, al had hij het ding al gezien toen hij binnenkwam. Cordelia sloeg haar armen om haar knieën, keek naar hem terwijl hij stil bleef staan. Haar blik voelde anders dan anders. Niet scherp of wantrouwend, maar open. Zacht. Ze keek naar zijn gezicht alsof ze iets probeerde te lezen dat hij niet had opgeschreven. Hij wist wat ze zag: de schaduw onder zijn ogen, het stof in zijn haar, de trekkende lijnen in zijn gezicht van een lange dag.
          En ze zag zijn schouders. Natuurlijk deed ze dat.
          Ze zag hoe ze hoog bleven, strak, als een valstrik gespannen onder zijn huid.
          Alsof hij elk moment weer in actie moest schieten.

          Ontspan.
          Dat zouden mensen vroeger gezegd hebben. Maar dat woord betekende niks meer.
          Niet buiten.
          En eigenlijk ook niet binnen.
          Niet voor iemand zoals hij.

          Er was geen rust. Alleen pauzes tussen de chaos.

    Viktor keek haar even aan, knikte opnieuw—een kleine, stille erkenning.
          “Gaat wel weer een paar dagen mee,” zei hij, doelend op het eten. Zijn stem laag, bijna afwezig. Wat hij eigenlijk bedoelde, zei hij niet. Dat hij die zaklamp had meegenomen omdat het donker hem niet bang maakte, maar haar misschien wel.
          En dat hij zich daar tegenwoordig iets van aantrok.

          ‘Ik heb iets voor je,’ zei ze terwijl ze weg liep.
          Hij keek hoe Cordelia naar het matras liep, haar vingers die kort langs zijn schouder gleden—nauwelijks een aanraking, maar voelbaar alsof het iets groters betekende. Zijn ogen volgden haar beweging zonder schaamte. Ze bukte, trok een shirt uit de stapel en hield het omhoog alsof het een geschenk was.
          “Ik heb werkelijk geen idee of je het überhaupt past, maar het is íets,” zei ze met die lichte, plagende glimlach.
          Viktor’s blik gleed van het shirt naar haar gezicht. De speelsheid in haar ogen ontging hem niet. Ze probeerde de spanning te breken, alsof het allemaal luchtig was.
          Hij nam het shirt aan, liet zijn mondhoeken kort trekken in iets dat geen glimlach was, maar dicht genoeg in de buurt kwam.
          “Dus je hebt liever wat katoen tussen ons in?”
          Zijn ogen bleven op haar gericht terwijl hij het shirt langzaam ontvouwde.
          “Je weet dat ik ’m straks toch weer uit ga trekken, toch?”
          Viktor zei het achteloos, alsof het niets was.
          Hij bleef nog even staan terwijl Cordelia het kussen op het matras legde. Hij voelde hoe de spanning in zijn schouders iets zakte, al was het maar een fractie. Rust was een zeldzaam goed geworden sinds alles was veranderd, en ook hij wist dat hij die nacht niet makkelijk zou slapen.
          Viktor trok het shirt over zijn hoofd. Het paste verrassend goed, en voor een moment was er iets van iets eenvoudigs, iets menselijks—iets wat hij lang niet meer had gevoeld.
          Cordelia verdween richting het raampje. Hij hield zichzelf scherp, luisterend naar elk geluid, elke beweging buiten. Toch voelde hij ergens een dunne lijn van vertrouwen—al was het klein—omdat zij waakte.
          Voorzichtig stapte hij naar het matras toe, liet zich zakken en sloot kort zijn ogen. Niet om te slapen, niet echt, maar om even alles te laten bezinken.
          Even rust, dat is alles wat ik kan hopen, dacht hij. Maar diep vanbinnen wist hij: hier, in deze wereld, was rust zelden meer dan een illusie.

    Viktor had zijn ogen dicht, maar hij sliep niet. Hij doezelde tussen waakzaamheid en vermoeidheid—zijn lichaam deed alsof het rustte, zijn geest bleef alert.
          Het zachte schuren van stof en het nauwelijks hoorbare klikken van vingers om staal trokken hem direct terug naar het nu. Geen paniek, geen schrikreactie—alleen zijn ogen die opengingen en zich meteen op Cordelia richtten.
          ‘Drie mannen, een vrouw,’ fluisterde ze.
          Zijn blik verschoof naar het raam, zijn houding kalm maar geladen. Cordelia’s stem was nauwelijks een ademhaling, maar voldoende. Hij kende haar inmiddels goed genoeg: haar toon, haar focus. Dit was geen ‘misschien’—dit was zeker.
          Geruisloos kwam hij overeind, zijn hand al om het handvat van Judgement voordat hij volledig rechtstond. De metalen kettingen van de slaghamer rammelden zacht, als een waarschuwing, of een belofte. Zijn spieren spanden zich onder het nieuwe shirt, dat nu al strak tegen zijn huid trok.
          Hij ging naast Cordelia staan, zijn ogen scherp. Daar, in de schaduwen van het bos, zag hij beweging. De oudere man eerst. Dan de twee jongens—niet ouder dan midden twintig. En een vrouw, slank gebouwd, kort haar, alert.
          Hun passen waren gehaast, onrustig. Geen roofdieren. Geen jagers. Vluchtelingen.
          Maar dat maakte ze niet ongevaarlijk.
          Viktor kneep zijn ogen tot spleetjes en mompelde droog, nauwelijks hoorbaar: “Natuurlijk lopen ze recht op ons af. Had je al thee gezet voor de nieuwe gasten? Of slaan we ze gewoon bewusteloos?”
          Zijn hand verplaatste zich naar zijn zij—richting het roestige jachtgeweer dat op de grond bij zijn spullen lag.
          Dan keek hij opzij naar Cordelia, kort.
          “Wacht af. Kijk. Beweeg pas als ik beweeg.”

    Viktor had zich nauwelijks bewogen, maar alles aan hem was veranderd. Wakker. Paraat. En als het moest, genadeloos. Zijn rug was nog gespannen van rust die hij nooit volledig toegelaten had, maar nu was het een andere spanning: die van een roofdier dat iets onuitgenodigd in zijn territorium voelde.
          Hij hoorde het gestommel beneden—de ongepaste rust waarmee iemand hun schuilplek binnenliep alsof dit een plek was waar je zomaar naar binnen mocht vallen en spullen mocht doorzoeken. Zijn kaak spande zich.
          Hij boog zich iets in Cordelia’s richting en fluisterde laag, bijna onverstoord: “Blijf laag. Als hij boven komt, is hij van mij.”
          Zijn blik bleef strak op de deuropening gericht, waar hij het eerste teken van beweging verwachtte.
          “En als ze denken dat hier iets te halen valt… laat ze dan maar ontdekken wat.”

    Er klonk een zachte klik van metaal op metaal toen hij zijn grip verstevigde op het handvat van de hamer. Hij stapte geruisloos dichter naar de schaduwkant van de ruimte, net naast de deuropening, waar zijn aanwezigheid niet direct zichtbaar zou zijn voor wie als eerste zijn hoofd boven het vloerluik zou uitsteken.
          In zijn hoofd geen paniek. Geen twijfel. Alleen de berekening: twee boven, drie beneden—en Cordelia. En dat laatste was de enige reden dat hij deze keer niet meteen als een storm naar beneden denderde.

    Dus bleef hij gehurkt in de schaduw van de muur, zijn rug tegen het koude beton gedrukt terwijl hij het trage, slepende kraken van de houten vloer beneden hoorde. Een kast die open ging. Iemand die vloekte. Een ander lachte, schor, alsof het lachen al dagen niet meer oprecht had geklonken.
          Cordelia’s stem had nauwelijks geluid gehad, maar haar woorden bleven nagalmen in zijn hoofd: drie mannen, een vrouw. En toen hij haar blik had gevangen, zonder ook maar een woord te wisselen, wist hij al: dit zou geen rustige nacht worden.
          Zijn vingers klemden zich strakker om de steel van de hamer. Niet uit zenuwen—uit focus. Alles in hem werd stil, gespannen als een veer. Toen hoorde hij een stem, dichterbij, op de trap.
          Slechts één.

    De stem was laag,       versleten, en klonk als iemand die op het randje van instorten liep—en net niet viel.
          ‘Ze... ze waren overal, we zijn op het nippertje weggekomen. Dat kamp. . . dat kamp is een fucking hel.’
          Viktor’s ogen vernauwden zich. Hij kende die toon. Het was geen theater. Dat was pure angst. En dat maakte het erger.
          Hij ademde diep in door zijn neus. Dat soort angst bleef niet hangen zonder reden. Als deze mensen echt gevlucht waren uit een kamp, dan had hij maar één vraag: Wat volgt hen? Want als er een kamp was dat mensen als hen vasthield—ze vergiftigde, martelde of gebruikte—dan zouden ze niet blij zijn dat er nu vier “ontsnapten” op vrije voeten waren. En als dat kamp georganiseerd genoeg was om ze te vangen. . .
          Dan was het georganiseerd genoeg om te zoeken.

          Viktor gromde zacht in zichzelf.
          Verdomme.
          Ze hadden een spoor achtergelaten, bewust of niet. Lawaai. Geur. Verslepen. Misschien zelfs sporen van verwondingen, bloed. Als hij het kon volgen, dan konden anderen dat ook.

          Een beweging in het trapgat trok zijn aandacht. Schoenen. Versleten laarzen. Een silhouet verscheen, onbewapend—of tenminste, zichtbaar ongewapend. Een man van rond de vijftig, dun, gehavend, met een blik die te veel had gezien en te weinig had kunnen redden.
          Viktor verroerde zich nog niet. Hij bleef in de schaduw van de deuropening, onzichtbaar.
          De man fluisterde achter zich naar beneden: ‘Het is veilig, denk ik. Niemand thuis.’
          Fout.
          In een fractie van een seconde kwam Viktor in beweging. Geruisloos, krachtig, en zonder waarschuwing klemde hij zijn hand om de man’s mond en trok hem de kamer in, tegen de muur. Zijn andere hand—die met de hamer—bleef laag, niet dreigend, maar aanwezig.
          De man verstijfde.
          Viktor boog voorover, zijn stem laag en zonder emotie: “Eén kans. Fluister, en lieg niet. Wat was dat voor kamp?”
          De man hapte naar adem, zijn lippen trilden. ‘Ze. . . ze gebruikten ons. Sloten mensen op. Testen. . . injecties. Sommigen kwamen nooit meer terug. Anderen. . . kwamen terug als iets anders.’
          Viktor kneep zijn ogen dicht.
          Dus hij had het correct gedacht—het was zó’n plek.
          Hij liet de man los, maar hield zijn blik strak op hem gericht.
          “Hoeveel hebben jullie verteld? Aan wie? En wie jaagt er op jullie?”
          De man schudde zijn hoofd, paniek in zijn ogen. ‘Niemand… Niemand weet dat we hierheen zijn gekomen. We gingen gewoon rennen. God, we wisten niet eens dat dit gebouw bewoond was.’
          Viktor keek even opzij, naar Cordelia—nog in positie, alert, maar afwachtend. Hij zag de aarzeling in haar ogen. De wens om te helpen, misschien. Ze was beter dan hij. Maar beter zijn betekende ook meer kwetsbaar.
          Hij draaide zich weer naar de man.
          “Luister goed. Jullie blijven hier vannacht. Geen vuur, geen geluid. Eén fout. . . en ik zet jullie er zelf weer uit.”
          Een korte pauze.
          “En als wat jullie ontvlucht zijn hierheen komt, dan hoop ik voor jullie dat het niet jullie geur volgt. Want dan is dat niet jullie grootste probleem.”
          Hij stapte achteruit, zijn blik bleef rusten op de trap. Viktor wist dat hij het nu niet alleen met Cordelia hoefde op te nemen—hij had net een nieuwe risico binnengehaald. En risico’s hadden de neiging. . . om te escaleren.

    Er volgde een vrouw van ergens in de veertig. Haar gezicht zat vol scherpe lijnen, van zorgen, van verlies, van jaren overleven die zich als jaarringen hadden vastgezet in haar trekken. Ze had een jas aan die ooit beige moest zijn geweest, nu dof van vuil en slijtage. Ze keek rond als iemand die iedere ruimte meteen inschat op uitgangen—geen verrassing, als je gejaagd bent geweest.
          Daarna kwamen de twee jongemannen. Midden twintig, als Viktor moest schatten. De een had een korte baard en hield een jachtmes in zijn hand, met knokkels wit van de grip. De ander, iets breder gebouwd, droeg een metalen staaf als geïmproviseerd wapen. Geen amateurs, maar ook geen militairen. Te schokkerig in hun bewegingen. Geen eenheid. Geen strategie. Geen leider onder hen.
          Ze vormden een vierkant dat uit lijm van noodzaak aan elkaar hing. Geen familie of vriendschap. Eerder overgebleven stukken van een groter geheel—wat dat ook was geweest.

    Viktor stapte kort opzij zodat ze de kamer volledig konden overzien, maar positioneerde zich precies tussen hen en Cordelia, katana losjes in haar hand, maar alert.
          Hij liet zijn blik nogmaals over hen glijden, koeltjes, alsof hij ze uitkleedde tot hun ware intenties. De vrouw hield zijn blik vast—dat was al iets. De mannen niet. Eén keek weg naar de grond, de ander naar het plafond. Allemaal plekken waar geen antwoorden lagen.
          Viktor knikte langzaam naar het matras in de hoek.
          “Daar. Zitten. Niet praten.”
          Zijn woorden waren als een commando, zonder het volume van schreeuwen nodig te hebben.
          Toen richtte hij zich opnieuw tot de oudere man—de grijze, trillende.
          “Hoe heette het kamp?”
          De man aarzelde. ‘Drem,’ klonk het uiteindelijk, alsof de naam zelf scherp langs zijn keel schraapte.
          Viktor voelde iets kouder worden in zijn borst. Hij had dat woord gehoord. Fluisterend. Als een plek waar je niet heen ging. Waar mensen heen verdwenen. Waar stilte terugkwam.
          “Wat deden ze daar?” Vroeg hij nogmaals om de informatie na te gaan.
          ‘Proeven. . . testen op mensen. ‘Voor het grotere goed’, zeiden ze. Maar het ging fout. Lichamen gaven het op. Mensen stierven niet gewoon—ze veranderden. Bleven bewegen. Anders. Slechter.’
          Viktor voelde zijn kaakspieren aanspannen. Geen kamp, maar een fabriek van monsters. En nu zaten vier van hun ontsnapte ‘gasten’ hier. In zijn ruimte. In zijn nacht.
          Hij wierp een blik op Cordelia. Hun ogen kruisten kort.
          Problemen.

    Viktor hield de blik van de oude man nog even vast. Lang genoeg om het punt duidelijk te maken: hij geloofde hen misschien, maar vertrouwen was een ander verhaal.
          Langzaam draaide hij zich toen om naar Cordelia. Zijn stem zakte tot een zachte, maar stevige toon. Geen dreiging—geen woede. Alleen gewicht.
          “We moeten praten.”
          Het klonk als een vaststelling, geen verzoek. Zijn blik hield de hare vast, en voor een fractie van een seconde ontspande iets in zijn schouders. Alleen voor haar. Alleen omdat dit groter was dan zijn gebruikelijke instincten. Groter dan brute kracht.
          Hij draaide zich weer naar de vier vreemdelingen. Hun lichamen gespannen, alsof ze elk moment op hun hoede moesten zijn. Goed. Dat moesten ze ook.
          “Geen van jullie flikt iets,” klonk het, langzaam uitgesproken, met het soort ijzige kalmte die ernst gevaarlijker maakt dan geschreeuw. “Niet een beweging die me niet aanstaat. Niet één ademhaling te zwaar.”
          Zijn blik gleed langzaam van de vrouw naar de twee mannen.
          “We praten. Daarna beslissen we of jullie hier blijven.” Viktor wist dat hij eerder had ingestemd met hun verblijf, maar de omstandigheden waren veranderd. Er waren zaken die hij eerst met Cordelia moest bespreken.
          Met een laatste scherpe blik liep Viktor naar Cordelia toe. Hij wachtte tot ze zich iets van de groep verwijderde, tot ze net buiten gehoorsafstand stonden. Daar pas liet hij zijn stem dalen, rauw maar beheerst: “Als wat ze zeggen klopt… komen die mensen ze zoeken. En als ze hier zijn—dan vinden ze ons.”
          Hij pauzeerde, zijn ogen donker en gefocust op die van haar.
          “Wat we nu besluiten, bepaalt of dit een tijdelijke last wordt... of onze ondergang.”

    [ bericht aangepast op 28 juli 2025 - 17:26 ]


    Don't walk. Run, you sheep, run.


    De avond valt...

    Terwijl de laatste zonnestralen de wereld amber en brons kleuren, strijkt de kleine groep vermoeide overlevers neer in hun kamp van deze avond. Het voelt eeuwen geleden dat ze (bijna) allemaal in de Raadszaal stonden. Na een lange hike vol onderlinge spanningen is iedereen doodmoe, maar er hangt nog steeds een waakzame sfeer. Ze zijn ver van de veiligheid van de Community. De groep is nu echt onherroepelijk op zichzelf aangewezen.

    Het voelt wat onwennig om in deze samenstelling een kamp op te bouwen. Niemand is op elkaar ingespeeld. Met enige moeite worden de taken verdeeld en voorzichtig begint het kamp vorm te krijgen. Langzaam worden de schaduwen langer en veranderen de felle groene kleuren in grijstinten. De eenzame muur van een lang-ingestortte schuur voelt als een schamele beschutting tegen de frisse lente-nacht en de gevaren die zich ongezien in de schaduwen kunnen bewegen. Hoe gaan de dynamieken van de groep zich ontwikkelen nu de fysieke ontlading en afleiding van het lopen wegvalt?


    || I told you not to play with the misfit toys ||



    Cordelia Geneve
    In this life we will never truly be apart,
    for we grew to the same beat of our mother's heart.

    ⇝      28      ⋅      Out in wild w/ Viktor      ⋅      Dusk      ⋅      ⇜





          Dus je hebt liever wat katoen tussen ons in?
    Cordelia kon niet ontkennen dat die simpele vraag, of zo leek, haar het gevoel gaf dat ze het bloedheet kreeg. Het antwoord dat ze Viktor terug wilde geven was er een dat Cordelia voor nu maar even in het midden liet hangen, waar het desondanks op het puntje van haar tong lag om terug te kaatsen dat ze liever helemaal niets tussen hen in had. Dat was geen gesprek voor nu, wellicht voor later - al helemaal met de dreigende spanning onder hun voeten en de naderende buitenstaanders.
          Ieder vlaag van hitte die Cordelia kort gevoeld had in haar onderonsje met Viktor, verdween op het moment dat ze het groepje mensen spotte. Haar houding veranderde. Haar spieren spande zich aan en haar hand gleed onbewust naar de kop van haar katana toe.
          ”Natuurlijk lopen ze recht op ons af. Had je al thee gezet voor de nieuwe gasten? Of slaan we ze gewoon bewusteloos?” Cordelia snoof lichtjes. Op ieder ander moment zou ze een kort lachje hebben laten horen, maar nu was een magere glimp daarvan het enige dat ze toonde. Viktor kwam in beweging naast haar. Ook zijn houding was, na de korte poging tot rusten die hij had gehad, direct op scherp gesteld. Hun blikken kruisten elkaar vluchtig toen Cordelia naar hem keek. “Wacht af. Kijk. Beweeg pas als ik beweeg.”
          Dat was voor Cordelia niet moeilijk. Feilloos sloot ze aan op Viktor en zijn handelingen. De subtiele signalen die hij haar gaf en waar zij goed op inspeelde. Cordelia bleef doodstil en luisterde naar ieder geluidje dat ze hoorde. Het was niet de eerste keer dat ze zo had gezeten - klaar om te overleven in een wereld waar bijna niets meer ongewoon leek. Haar instincten waren in de afgelopen maanden dusdanig verfijnd dat Cordelia zelden nog aan zichzelf twijfelde. Al helemaal niet wanneer ze met Viktor samen was.
          Lage stemmen kwamen hen tegemoet, door het gesloten luik heen en doorkliefde de stilte die het koppel op zolder had ingezet. Cordelia fronste toen ze woorden opving over een ander kamp, waaraan het groepje ontsnapt moest zijn. Angst droop van de stem af. Razendsnel schoten er verschillende gedachten door Cordelia’s hoofd. Als ze gevlucht waren, dan was de allereerste vraag; waarvoor? Waren ze gevangengenomen? En had iemand hen gezien? Zouden ze gemist worden nu? Cordelia klemden haar kaken op elkaar. Haar blik op oneindig terwijl ze dieper nadacht. Wanneer er iemand van haar eigen kamp vermist werd, dan gingen ze op zoek. Wanneer er iemand ontsnapte… Cordelia slikte een keer. Gelijktijdig met dat ze naar Viktor keek, klonken er geluiden op de trap naar de zolder toen.
          Aarzelend, voetje voor voetje. Cordelia voelde haar hartslag hameren terwijl ze dichterbij kwamen.
          ”Het is veilig, denk ik. Niemand thuis.”
          Dacht het niet. Cordelia klemde haar hand steviger rond het handvat van haar katana, klaar om toe te slaan om het eerste beste signaal dat Viktor haar gaf. Wanneer mensen ontsnapten aan een bepaalde plek, werden ze altijd terug gehaald. Al helemaal in de tijd waarin de wereld nu leefde. Gevangengenomen zijn stond gelijk aan iets waar Cordelia niet over na wilde denken en aan de blik op Viktors gelaat te zien, dacht hij er precies hetzelfde over.
          Zodra de man tevoorschijn kwam in het luik, sloeg Viktor als eerste toe. Moeiteloos legde hij een hand voor de mond van de vreemdeling, ter voorkoming dat het hij hele huis bij elkaar kon schreeuwen. Cordelia’s katana zoemde door de lucht heen in een vlijmscherpe waarschuwing, waarbij ze de punt gericht hield op de opening van de trap. Niemand die er nu nog zomaar door ging komen.
          ”Eén kans. Fluister, en lieg niet. Wat was dat voor kamp?” vroeg Viktor kortaf.
          ”Ze. . . ze gebruikten ons. Sloten mensen op. Testen. . . injecties. Sommigen kwamen nooit meer terug. Anderen. . . kwamen terug als iets anders.”
          Cordelia voelde hoe haar maag lichtjes samen kneep. Testobjecten?
          ” Hoeveel hebben jullie verteld? Aan wie? En wie jaagt er op jullie?” ging Viktor verder. Hij duldde geen ander antwoord dan de waarheid, Cordelia evenmin.
          ”Niemand… Niemand weet dat we hierheen zijn gekomen. We gingen gewoon rennen. God, we wisten niet eens dat dit gebouw bewoond was.”
    Een lichte aarzeling verscheen vaag in Cordelia’s ogen. Hoe konden ze hier zo zeker van zijn? Een vluchtpoging liet altijd zijn sporen na. Verse voetstappen waren altijd zichtbaar wanneer je er goed op letten. Struiken verdrongen, takken gebroken, waardoor er een nieuwe opening ontstond. Een gescheurde blouse, een verloren schoen - wat dan ook. Ongemerkt klemde Cordelia haar handen steviger rondom haar wapen. Ze was er duidelijk niet gerust op, zelfs niet toen Viktor de man toestond dat hij vannacht hier kon blijven met zijn groepje. Zelfs niet toen ze haar wapen een stukje liet zakken zodra de rest eraan kwam.

    Terwijl Viktor verder ging met zijn ondervragingen en hij zijn lichaam zo positioneerde dat hij tussen de vreemdelingen en Cordelia in stond, leunde de brunette tegen de muur achter haar. Het wapen had ze stevig tegen haar borst geklemd, armen over elkaar geslagen en met een been opgetrokken terwijl ze haar voet vlak tegen de muur had geplant.
          Kamp Drem. Proeven op mensen, testen. Voor een groter goed. Veranderingen, wel of niet. Overledenen.
    Met ieder woord dat de kampeling meer sprak, voelde Cordelia haar onrust toenemen. Ongemerkt gleed haar blik over de armen van een van de jongens heen, zoekend naar iets dat leek op een injectie teken. Een verkleuring van de huid. Donkere plekken die verrieden dat ze veranderde naar hetgeen dat in Drem gecreëerd werd.
          ”We moeten praten,” zei Viktor uiteindelijk tegen haar op een gedempte toon. Cordelia scheurde haar blik los van de jongen en knikte slechts kort. Ze moesten zeker praten. Er klopte hier iets niet, maar wat? Ze kon er geen vinger op leggen. Misschien was het simpelweg het idee dat er elders een plek was waar testen werden uitgevoerd op mensen. Of misschien was het wel het gevoel dat een van hen iets te verbergen had.
          Soepel verwijderde Cordelia zich van het groepje en nadat Viktor het stel nog een laatste, tactvolle waarschuwing had gegeven, kwam hij bij haar staan. Met rauwe klanken vormde hij zijn woorden en aan de gloed in zijn ogen wist Cordelia dat ook hij er niet helemaal gerust op was. “Als wat ze zeggen klopt… komen die mensen ze zoeken. En als ze hier zijn—dan vinden ze ons.” Een korte pauze volgde. Zijn blik donker. “Wat we nu besluiten, bepaalt of dit een tijdelijke last wordt... of onze ondergang.”
          ”Ik kies liever voor heel wat anders,” bracht Cordelia uit, wetende dat het zo makkelijk nog niet was. Het was geheel tegen haar eigen gevoel in, waar ze normaliter een stuk makkelijker was in het helpen van anderen en eerder geneigd was iemand een kans te geven. Maar die zeldzame keren had ze geen last gehad van een vreemd onderbuik gevoel, nu wel. “Ik vertrouw het niet,” mompelde Cordelia zacht terwijl ze nog eens naar het groepje keek. Haar blik gleed traag over de vrouw heen. “Ik vertrouw hen niet. Ze zijn ontsnapt van een kamp waar getest wordt op mensen. Dat idee alleen al. . .” Cordelia onderdrukte een huivering. Toen ze opkeek naar Viktor poogde ze zoveel woorden over te brengen, zonder ze daadwerkelijk uit te spreken. “Wie zegt dat zij niet al getest zijn? Of een van hun?” Subtiel kantelde Cordelia haar hoofd een klein stukje. “Is dat het risico waard om ze er bij te nemen? Ik weet het niet…” Zachtjes beet Cordelia op haar onderlip en martelde deze tot ze een druppel bloed proefde.
          Opnieuw keek ze naar de vreemdelingen. Op dit moment was niet veel aan hen af te zien, behalve dat ze wat mager en bleek waren. Misschien vermoeid door hun lange tocht en de angsten waarmee ze hadden rondgerend, maar wat als dat veranderde? “Ik weet niet of we het risico moeten lopen..”


    'Three words, large enough to tip the world; I remember you.'





    Benjamin

    Cervantes - Herrera


    Green army-issue pantsblack turtleneck sweaterbrown boots


    ❦ ❦ ❦ ❦




    What started out as a celebration of his return the outside world, had turned into a deeply irritating reflection of his lacking stamina. Those magnificent mountains weren't so quaint when you had to hike all the way to the top. Halfway up the first hillside that surrounded the Riverside valley, Benjamin was starting to question his suitability for this mission. After two hours of continuously inclining road, it finally levelled to equal a somewhat flat road - much to the relief of his poor knees. He had just been about to propose a lunchbreak when Juniper announced that their first stop would take place at the top of the mountain. After noticing the others seemed absolutely fine with that prospect, Benjamin had swallowed his protests, hiked his backpack a little higher onto his shoulders and tried to pant a little quieter as they continued up the winding road.
          The day had not gotten much better after that. The breath-taking views had been a nice treat at first, but after a while Benjamin had started to care little for the sprawling valleys and more for the hazardous road full of little rocks that seemed hell-bend on breaking his ankle.
          After a god-god-awful day of hiking, the group decided to settle down on a more gentle slope that seemed to announce the end of this particular mountain range. People stretched their backs and shook their shoulders after dumping their packs on the forest floor. Their camp for the night had no roof, but fortunately, the deep orange sky showed to signs of turning weather. The dropping temperature had appeared to be a more pressing problem, so Benjamin had gathered a small stack of surprisingly dry wood and was now nursing a little fire.
          The gentle sounds of the forest blended with the noise of their small camp slowly taking shape. Finally comfortable for the first time in hours, Benjamin found himself softly humming an old song. The fire was starting to snap and crackle merrily and now that his pack was no longer tugging at his shoulders, the world seemed a little brighter. He sat back on his haunches and carefully fed some bigger sticks to the fire. The light danced in his eyes and smell of smoke mingled with the fresh scent of evening-damp rising through the earth. It reminded him of times long gone. Of people gathering around another fire with guitars and drums, dancing barefoot with strangers. The echo of their songs emerged from the dusty corners of his memory.
          "Con respeto y libertad,
          Un nuevo pacto social."

          Gradually the words rose through the soft hum of his voice. His eyes were trained on the fire, but his mind was elsewhere. A smile pulled at the corners of his mouth as he remembered the fierce voices of people long gone.
          "Dignidad y educación, que no haya desigualdad
          La lucha es una explosión que funde todo el clamor."

          It was tempting to let in the sadness at the loss of their spirit, a force of life that had seemed inextinguishable at the time, but that served them nor him. He would rather remember their joy, their strength. Their desire to survive. Their need to share their songs, even in the most desperate of times.
          "El derecho de vivir en paz."*
          The words died away as the remembered that the next part of the song needed multiple voices, but he continued to hum the rest. He leaned backwards in his squatting position until he sat down on the forest floor and put his arms on his knees. With his chin on his hands, he stared at the fire, quite content with the simple act of being alive.




    *Curious what Benjamin is singing? Click for song. And click here for the translation of the lyrics.

    [ bericht aangepast op 5 okt 2025 - 18:44 ]


    || I told you not to play with the misfit toys ||

    Nakoma Sartre

    33      •      raadslid      •      w. Benjamin & Jesse




         
    It had been a long day of walking and it was clear the whole group was tired, especially Benjamin. Nakoma was still worried he might not manage to keep up with them after a while. Hu could joke all he wanted, but she saw how he already struggled on this first day. Hopefully it would get better instead of worse.
          She was also tired, but didn’t want to show it too much. They had to build a camp and if everyone gave in, there would be no camp. It was difficult working with tired people with each their own opinion, but they managed. They had a canvas above their head and a place to sleep.
          The camp they had made at the old building was far from safe, but it was safer than sleeping in the open. They had a wall against their backs, less space for anyone attacking them, either human or Lost One.
          Now Nakoma finally had some time to calm down. She would remain alert, she couldn’t let her attention slip, but now she didn’t need to be around people the whole time. Not that she could go far, it was too unsafe for that, but she needed a little bit of space between her and the rest of the group. For everyone’s sake.
    A fire was crackling and Nakoma resisted joining Benjamin there. The warmth would be nice, but she just really wanted a bit of alone time now and Ben would be too present. No, he had to wait till tomorrow to crack more jokes on her.
          ‘I can take first watch when it’s time to sleep,’ she announced when everyone started to settle down a bit. Yes, she was tired, but not that tired. She could manage to stay awake a few more hours and it would give her the time to think over everything that had happened today. She preferred not to waste valuable hours of sleep doing that, although she was sure more people shared that sentiment. Hopefully they felt too tired to argue.
          After the discussion, Nakoma took several steps away from their little camp and found a treestump that looked comfortable enough to sit down on. And most importantly, it gave her a good view of the area near their camp. It was a good spot for her watch later tonight and she preferred to already keep an eye out.
          Now she had time to think about what exactly they were doing. Shit, were they really going to be able to succeed? Finding food for a whole community? That was going to be hard. And then they had to survive the wilderness, with dangers lurking everywhere. Luckily most of them were experienced being outside of civilization, but not everyone and she couldn’t stop worrying about Ben and Elliot. They had to be kept safe, but that was not going to be an easy task.


    [ bericht aangepast op 8 okt 2025 - 19:09 ]




    Viktor
    “Grave”
    Markovic

    •      •      •

    Dusk

    “It's not about who you were. Only who you remain
    when everything falls away.


    Viktor luisterde, zwijgend, terwijl Cordelia sprak. Hij zag hoe haar kaken zich aanspanden, hoe haar ogen rusteloos over de vier gleden, en hoe ze op haar lip beet. Ze was gespannen—maar niet zwak.
          Zijn blik bleef strak op de vluchtelingen gericht. Hun schimmen in de schemering, bleke huid en hongerige ogen. De vrouw hield haar armen dicht tegen zich aan, alsof ze zichzelf wilde beschermen. De twee jongens, halverwege mannen, stonden net iets te dicht bij elkaar. De oude man leek te weten dat elk woord hem dichter bij zijn graf kon brengen.
          Cordelia’s vraag —wie zegt dat ze niet getest zijn?— bleef hangen in zijn hoofd.
          Langzaam, bijna bedachtzaam, liet Viktor zijn tong langs de binnenkant van zijn wang glijden en haalde toen diep adem. Zijn stem, laag en gedempt, richtte zich weer tot haar.
          “Nee. We weten het niet.” Zijn ogen bleven als klemmen rusten op de groep.
          “Misschien dragen ze iets in zich. Misschien niet. Maar één ding weet ik wel: wat daar achter hen zit, is nog erger, Cordelia.”
          Hij draaide zich iets verder naar Cordelia toe, zonder de vreemden uit zijn zicht te verliezen. Zijn schouders stonden strak, gespannen als kabels.
          “Geen risico’s. Als ze willen leven, doen ze dat onder ons toezicht. Geen uitzondering.”

    Een stilte viel. Hij liet de woorden zakken. Viktor stond vast in zijn besluit, maar hij was niet meer de man die hulpelozen gewoon liet sterven. Die tijd had hij gehad, berouwd en van geleerd.
          Zijn blik gleed over de vier. De oude man die zijn adem inhield, de vrouw die trilde in haar schouders, de jongens die telkens nerveus naar elkaar keken. Iets klopte niet. Of misschien klopte het wél, en dat was erger.
          Langzaam kantelde hij zijn hoofd, zijn ogen strak als messen. “Jullie willen ons laten geloven dat jullie ontsnapt zijn.” Zijn stem was vlak, bijna onbewogen.
          ‘Maar. . .’ stamelde de oude man.
          Viktor zette een stap dichterbij, net genoeg dat zijn schaduw over hen heen viel. “Als jullie schoon zijn, bewijzen jullie dat. Hier. Nu.” Zijn blik gleed naar de vrouw, daarna naar de jongens, langzaam terug naar de oude man.
          “Alles uit. Tot het laatste draadje. We willen zien of jullie iets verbergen. Littekens. Tekens. Sporen dat er met jullie gerommeld is.”

    Een gespannen stilte volgde.
          “Dit is jullie enige kans. Wie weigert... gaat meteen weer het bos in. En geloof me, ik zorg er persoonlijk voor dat je niet ver komt.”
          Hij liet de dreiging even in de lucht hangen en keek toen kort naar Cordelia, alsof hij haar zwijgend uitnodigde dit te bevestigen. Niet omdat hij haar nodig had om gelijk te krijgen, maar omdat het voor de vreemden duidelijk moest zijn dat dit een gezamenlijke beslissing was.

    De stilte na zijn woorden werd bijna tastbaar. Alleen het zachte kraken van de houten vloer en het verre geruis van de wind drongen door. De vrouw hapte hoorbaar naar adem, sloeg haar armen steviger om zichzelf heen, alsof ze zichzelf bij elkaar wilde houden.
          Een van de jongens—de breedste van de twee—zette een stap naar voren, zijn gezicht vertrokken van woede.
          ‘Dit is belachelijk. We zijn gevlucht, we—‘
          Viktor hoefde zijn wapen niet eens te trekken. Eén koude blik, de donkere diepte van zijn ogen, was genoeg om de jongen te laten bevriezen waar hij stond.
          “Je leeft nog omdat ik dat toesta. Test mijn geduld niet.”
          De ander, smaller, met ingevallen wangen, trok zijn broer behoedzaam terug. Zijn stem trilde. ‘We... we hebben niets. Geen merktekens, geen rare wonden. We zijn gewoon mensen, net als jullie. Als dit de prijs is...’ Zijn woorden stierven weg toen hij de blik van Viktor ving. Hij wist dat er geen onderhandeling mogelijk was.
          De oude man slikte moeizaam, keek van Viktor naar Cordelia en weer terug. Toen knikte hij langzaam. ‘We doen wat jullie vragen.’
          De vrouw schudde haar hoofd, ogen vol ongeloof, maar haar stem was dof, verslagen.
          ‘...God vergeef ons...’

    De ruimte voelde kleiner nu Viktor de geïmproviseerde afscheiding had gecreëerd—een laken, dun en rafelig, die over een houten balk van het plafond hing. Hij bleef strak tussen de doek en de groep, zijn houding breed, dreigend.
          “Jij,” zei hij kort tegen de breedste van de twee jonge mannen. De jongen klemde zijn kaken, maar stapte naar voren.
          Viktor gebaarde. “Achter het doek. Nu.”

    De vloerplanken kraakten onder hun stappen. Het eerste kledingstuk viel. Toen het tweede. Tot alleen bleke huid overbleef. Viktor liet zijn blik langzaam over hem glijden, kil en precies. Hij zag littekens die spraken van vechten, misschien van mishandeling. Maar ook die reeks ronde plekken op de arm—te strak in patroon. Injecties.
          Hij bewoog er dichter naartoe, zijn schaduw viel over de jongen. Met twee vingers drukte hij kort tegen de huid. De jongen verkrampte.
          “...Dat zijn geen wonden van de straat,” zei Viktor vlak. “Wie heeft dit gezet?”
          De jongen slikte hoorbaar. Geen antwoord. Hij pakte zijn kaak, dwong hem omhoog te kijken.
          “Praat. Of ik geloof dat je gelogen hebt vanaf het moment dat je binnenkwam.”
          Een lange stilte, toen een gefluisterd woord: ‘...Drem.’
          Viktor liet hem los, kort en hard.
          “Kleed je aan. Ga terug. Blijf zitten.”

    De tweede. De magere jongen, met ingevallen wangen en een nerveuze blik. Hij schuifelde achter het doek, bijna struikelend terwijl hij zijn kleren uittrok. Zijn huid was grauw, te dun, alsof zijn botten elk moment door konden breken.
          Viktor gebaarde kort. “Draai rond. Armen opzij.”
          De jongen gehoorzaamde. Zijn schouders waren mager, zijn rug smal, en hij zag het meteen: blauwe plekken in verschillende stadia van genezing. Littekenlijnen die alleen konden komen van herhaalde slagen met een stok of riem. Oude kneuzingen langs de ribben, donker en pijnlijk om te zien.
          Geen patronen van testen, geen nette littekens van naalden. Dit was menselijk geweld. Bruut. Herhaald. Iemand had zijn lichaam gebruikt als doelwit.
          “...Wie heeft dit gedaan?” vroeg Viktor, zijn stem laag, ijzig.
          De jongen hapte naar adem, keek schuw weg. “Wachters... in dat kamp. Voor straf. Altijd voor straf.” Zijn stem brak bij die laatste woorden, schor van herinnering.
          Viktor hield zijn blik strak op hem gericht, maar zei niets. Hij wilde de reactie zien, het ongemak, de manier waarop de jongen zichzelf haastig weer in zijn kleren wrong—alsof bedekking hem weer onzichtbaar kon maken.
          “Ga terug.” De woorden waren kort, scherp.

    De oude man. Zijn ogen stonden hol, zijn schouders krom. Hij beefde zichtbaar toen hij achter het doek stapte. Stuk voor stuk zakten de kleren van hem af, tot alleen zijn fragiele lichaam overbleef. Zijn huid hing slap over botten, bezaaid met plekken die leken op chemische brandwonden. Sommige rond, andere langwerpig, alsof zuur of vuur hem geraakt had.
          Viktor ging vlak voor hem staan, liet de man voelen hoe weinig ruimte er nog was tussen hen. “...Zij hebben dit gedaan?”
          De oude man knikte, schor. ‘Ze... martelden. Op iedereen die te zwak was om zich te verzetten.’ Zijn stem was bijna gebroken.
          Hij geloofde hem niet volledig, alsof er informatie mistte, maar de littekens logen niet. “Kleed je aan.” Hij liet zijn stem vallen tot een fluistering. “En bid dat je geen halve waarheid voor mij verborgen hebt.”
          Viktor stapte achter het doek vandaan, wierp een blik naar Cordelia. De mannen zaten weer, bleek en zwijgend, hun kleding haastig om zich heen geslagen.
          “Jij neemt de vrouw.” Zijn woorden kort, scherp, alsof hij haar een mes aanreikte.

    Viktor bleef nog even staan, half in de schemer, terwijl Cordelia opstond. Hij draaide iets weg van het doek, maar zijn ogen bleven strak op de rest gericht. De jonge mannen zaten dicht tegen elkaar, hun blikken vermeden die van hem, maar hun lichamen trilden nog onder de spanning. De oude man hield zijn handen ineen geklemd, alsof hij elk moment in gebed kon vervallen.
          Viktor’s kaak spande zich. De geur van angst hing zwaar in de lucht. Hij kende het te goed. Het was de geur van mensen die nog iets te verbergen hadden. Zijn vingers gleden langs de rand van zijn slaghamer. Het was een gewoonte, geen waarschuwing, zelfs geen dreiging.
          Hij wierp een korte blik naar Cordelia, die nu met de vrouw sprak achter het doek. Haar stem klonk zacht, bijna geruststellend. Te zacht, vond Viktor.

    [ bericht aangepast op 9 okt 2025 - 15:46 ]


    Don't walk. Run, you sheep, run.





    Al'Kapur

    J U N I P E R


    Juniper wist wat het probleem was met Elliot. Sterker nog, ze had het al de eerste paar keren doorgehad. Telkens wanneer ze uitviel, iemand afsnauwde of simpelweg te fel werd, bleef híj de rust-zelve. En elke keer opnieuw voelde ze diezelfde, verdomde drang opkomen: hem óf door elkaar te schudden tot hij iets voelde, óf roekeloos te kussen tot hij zijn zelfbeheersing verloor. Het bloed bonsde nog in haar slapen toen hij dat kleine, zelfvoldane grijnsje trok. Alsof hij er plezier in had haar uit haar evenwicht te brengen—en erger nog, alsof het hem geen fluit kon schelen hoe dicht hij bij iets gevaarlijks kwam. Ze besloot het te negeren en zich te concentreren op wat ze aan het doen was. Haar vingers klemden zich even om de riem die ze net om zijn borst had vastgemaakt. Ze wilde hem nog één laatste ruk geven, gewoon om iets te doen met de frustratie die door haar lijf gierde, maar ze hield zich in. De lucht tussen hen was te geladen, te broos. Dus trok ze haar blik los, zette een paar stappen vooruit, haar tempo iets hoger dan nodig was.
          Dat vervloekte verlangen naar een ander leven kwam weer opzetten. De kinderdroom die altijd in haar achterhoofd was blijven hangen, stak opnieuw de kop op nu ze zo dicht bij hem had gestaan—met die oprechtheid in zijn ogen die haar ontwapende, zoals tijdens die raadsvergadering. Ze betrapte zichzelf erop zich af te vragen hoe het zou zijn geweest, als ze toch samen een kind hadden gekregen. Zou dat kind zijn goedheid geërfd hebben? Dat hart dat nog durfde te geloven dat de wereld niet naar de klote was gegaan? Alsof niet iedereen van God los was. En ergens, diep vanbinnen, wilde ze niets liever dan toegeven aan die droom—een zorgeloos leven waarin het enige waar ze zich druk om hoefde te maken was wat ze die dag zouden eten of welke kleren ze hun kinderen zouden aantrekken. Maar Juniper wist beter. Haar stormachtige ziel zou nooit rust vinden. Niet met hem. Niet met wie dan ook.
          En toen die naam. Lilian.
          Het zou haar geen pijn moeten doen. Ze had geen enkel recht op hem. Maar het enige wat ze hoorde, was hoe hij haar naam uitsprak—zacht, gebroken, alsof hij er nog middenin zat. Ze had Milo gebruikt als veiliger onderwerp, maar toen ze de breuk in zijn stem hoorde, betreurde ze het meteen. Er zat iets ondraaglijk menselijks in dat moment, iets dat haar raakte dieper dan ze wilde toegeven.
          Ik denk niet dat hij begreep wat er aan de hand was. Ze slikte.
          Nee, dieren begrepen het nooit. Mensen eigenlijk ook niet.
          Ze duwde de pijnlijke steek weg die haar eraan herinnerde dat Elliot haar nooit als Lilian zou zien, en dwong zichzelf te focussen op wat echt telde: het verlies van zijn hond. “Juist”, mompelde ze uiteindelijk, haar stem gedempt, bijna zakelijk. Ze wilde meer zeggen, hem troosten, maar was bang dat het te hard zou klinken, dus hield ze haar mond. Toen hij zijn toon probeerde te verlichten—“Waarom leg je het me niet uit? Ik leer snel”—voelde ze ongewild iets van een glimlach aan haar lip trekken. Ze wierp hem een schuine blik toe.
          “Een snelle leerling, hm?” Er zat iets bijna speels in haar stem, maar de ondertoon bleef scherp. Haar ogen gleden over de wapens op zijn borst, dan naar zijn ruwe handen—de handen die eelt droegen van het werk in Riverside. Handen die ooit over haar huid hadden gegleden in een hete nacht. Ze grijnsde. “Ik leer het je straks. Als we uit het zicht zijn.” Ze zweeg even. De woorden die volgden kwamen zachter, alsof ze haar mond waren ontsnapt voordat ze erover na kon denken. “En Elliot?” Ze keek niet naar hem. “Dat met Milo. . . het was het juiste om hem achter te laten.” Haar keel trok samen bij de herinnering. “Verdrietig kijken betekent dat hij nog leeft”, voegde ze eraan toe, iets zachter. “Dat is meer dan de meesten hier kunnen zeggen.” Haar pas bleef strak en gelijkmatig, alsof ritme de enige manier was om niet stil te vallen. Alles aan haar houding schreeuwde afstand, maar onder die gespannen schouders borrelde iets anders: een zorg die ze niet durfde te voelen, laat staan toe te geven.

    After hours of hiking, even Juniper’s endurance was tested. The sun cooled fast once it began to sink, and her thoughts hadn’t stopped running since the start of this goddamn mission. Then again, she hadn’t quite been herself since then, either.
          When they finally settled down, the silence pressed on her—heavy and restless. That old demon inside her stirred again, louder than ever now that they’d stopped moving. She wondered how Viktor and Cordelia were doing. Where they were. Whether they’d driven each other crazy yet. Mostly, though, she missed Viktor’s steady pragmatism — the way he could ground her, bring her back to reality, help her untangle the noise in her head.
          During the hike, she and Nakoma had alternated leading the group and watching the rear, always alert, always protecting. They’d crossed paths with a few of the living dead — stragglers here and there, nothing serious. And truthfully? Juniper had needed that physicality. It helped her vent some of the frustration that had bottled beneath her skin. But now that the movement had stopped, her mind had nowhere to go but inward.
          She didn’t sit. She prowled. Boots crunching softly on the grass as she checked their perimeter. Her sharp brown eyes followed every flicker of motion: Benjamin coaxing a small flame to life, Elliot tossing down his pack beside the others, Nakoma taking the first watch. Everyone was tired, even if no one wanted to admit it.
    Her legs ached, telling her to rest, but pride refused to let her. So she listened instead — to the rustle of wind through the branches, the creak of the old wall behind her, the faint drum of her own pulse in her ears, and to the exhaustion and hunger in the low murmuring of others nearby. She listened for threats. Listening for anything but her own thoughts.
          Kneeling beside her pack, she began reorganizing what didn’t need reorganizing — knives laid out, checked, wiped clean, and re-sheathed. Her hands trembled slightly when she reached the smallest blade, the one she’d handed to Elliot earlier that day. She’d promised to teach him how to fight. Now that the moment had come, she realized she’d been. . . procrastinating.
          “Perfect”, she muttered to no one, dragging a hand through her tangled hair. Then, a faint melody drifted through the cooling air — Spanish, soft and low, threaded with warmth. It caught her off guard, halting her restless movement. The song felt like a quiet rebellion against the darkness pressing in around them. A fragile, human warmth blooming in the bleakness. For the first time all day, she stilled. The tune pulled at something deep inside her — a memory of a world that no longer existed, one filled with music and dancing, with her father’s voice humming warmly and her family’s laughter spilling freely. Something in her chest ached — not quite sadness, but a nostalgia she didn’t know where to put.
          When she looked up, the sound drew her gaze straight to Benjamin by the fire. Juniper pushed herself to her feet, brushing dirt off her pants. She hesitated for a moment — she didn’t want to disturb him if he’d finally found a sliver of peace. Only when the last quiet line left his lips did she approach. “Nice voice, Benito”, she murmured, as casually as possible, “Though you’re lucky no infected heard that. They’d come crawling just to applaud.” Her tone tried for teasing, but it came out gentler than she meant. She crouched by the fire and fed a branch into the flames. Sparks leapt up like startled fireflies. “Come walk with me? Need to find a bit more wood before the temperature drops.” She didn’t wait long for a reply. She just stood and headed toward the treeline, quietly certain he’d follow.
          When they finally walked side by side, the only sounds were their breathing and the occasional snap of twigs underfoot. The silence pressed in on her, heavier than she liked. She hated how emotions felt out here—exposed, raw, uncomfortable. Vulnerability had no business surviving in an apocalyptic world.
    She broke the silence first. Her voice was softer than usual, “How are you holding up. . . being out here again?” A glance sideways. “Away from Riverside.” Her hand raked through her hair, trying to steady herself. “And about earlier. . .” Her throat tightened, but she forced the words out anyway. “I shouldn’t have snapped at you like that. I just—” she stopped, sighed, “—I worry, you know? About them.” A pause. Then quieter, almost swallowed by the dark: “About you.” She tried to undo the honesty with a shrug, as if concern were something she could simply brush off. She didn’t look at him this time. She couldn't.

    [ bericht aangepast op 21 nov 2025 - 13:54 ]


    [ I will always love you ]

    (Juniper is updated)


    [ I will always love you ]


    ELLIOT
    Callahan


    31 ● outside ● with Nakoma

    ’Verdrietig kijken betekent dat hij nog leeft.’ Juniper's woorden dwaalden nog lang na hun gesprek rond in Elliot's hoofd. Milo, zijn hond, was het enige overblijfsel van zijn vorige leven. Zijn huis had hij achter moeten laten, zijn relatie was stukgegaan, de wereld was veranderd, maar Milo was er altijd voor hem. En toch had Juniper gelijk. De hond had geen kwaad bot in zijn lijf, het zou buiten de muren van Riverside veel te gevaarlijk zijn.
          Toch miste hij hem. Dat kon hij niet ontkennen.
          De eerste dag op pad herinnerde hen er meteen aan hoe gevaarlijk de wereld geworden was. Des te verder ze van hun basis trokken, des te meer verlorenen ze tegenkwamen. Eenzaam en alleen dolend. Aan de gezichten van Nakoma en Juniper te zien was de dreiging minimaal, maar het zien van de half aangevreten gezichten deed Elliots maag omdraaien. Ooit waren dit mensen zoals hij, maar nu bestonden ze uit niets meer dan een neurotisch omhulsel.
          De vermoeidheid sloeg toe als mist, geleidelijk aan en dikker bij de grond. Wat begon als een lichte pijn aan zijn voeten, groeide uit tot een stekende bron bij elke stap. Zijn heupen protesteerden. Ooit waren ze gewend aan lange wandelingen, maar dat was inmiddels een ver verleden. Ook zijn bovenrug stond strak van de spanning.
          De pijn verdroeg hij stilletjes, hij wilde de groep niet tot last zijn, maar toen er eenmaal werd aangekondigd dat ze kamp gingen opzetten in een verlaten gebouw ontsnapte er een opgeluchte zucht. De rugzak van zijn rug laten glijden voelde aan als een verademing, maar van plaatsnemen was nog geen sprake.
          Er heerste een ijzige stilte terwijl ze de omgeving probeerden op te warmen met een kampvuur. Elliot probeerde zoveel mogelijk te helpen waar hij kon en uit de weg te blijven waar dat niet kon. De vermoeidheid was bij iedereen toegeslagen, maar ook nadat het kamp was opgezet leek niemand eraan toe te willen geven. Zo ook Elliot niet. De zachte klanken van Ben's liedje en het geknisper van het vuur werden overschaduwd door de rusteloze energie van Juniper die al haar spullen aan het reorganiseren alsof orde haar enige houvast was en Nakoma die met volle focus de horizon afspeurde.
          Elliot trok zijn knieën op en sloeg zijn armen eromheen, zijn blik gefixeerd op de vlammen wiens warmte hij op zijn gezicht kon voelen. De muur waar hij tegen leunde voelde desondanks koud aan onder zijn rug. Hij moest uitrusten, maar de rust wilde hem niet bereiken.
          Na een tiental minuten gaf hij het op. Hij krabbelde overeind, net op tijd om een glimp op te vangen van Benjamin en Juniper die bij de bosrand verdwenen, onderweg om wat dan ook te gaan doen. Hij wilde het eigenlijk niet weten. Waar hij vroeger met blijdschap toekeek hoe zijn vrienden elkaar hadden gevonden – het verzachte de gedachte dat hij Juniper had gekwetst – werd die blijdschap naarmate de tijd verstreek vervangen door iets pijnlijks. Dit kwam niet door het tweetal. Iets in hem was veranderd en had van een speldenprik een messensteek gemaakt.
          Hij was niet trots op zichzelf voor die verandering.
          Hij schudde zijn hoofd alsof hij daarmee de gedachte kon losmaken.
          Nakoma zat nog altijd op haar uitgekozen boomstronk op wacht. Hun laatste gesprek was niet bepaald gezellig geweest. Elliot hoopte dat er genoeg tijd was verstreken en dat de gemoederen weer bedaard waren.
          Met zijn handen diep in zijn zakken liep hij naar Nakoma’s plekje toe. Het geluid van knisperend hout werd vervangen door krekels. Eenmaal naast haar volgde hij haar blik de duisternis in.
          'Hoe ziet het eruit?’ vroeg hij zachtjes om haar niet te laten schrikken. ‘Denk je dat we een rustige nacht tegemoet gaan?’ Hij draaide zich naar haar toe. Haar donkere ogen bleven vastgeplakt aan de even donkere omgeving. 'En nog belangrijker... denk je dat je me kan vergeven voor het mee gaan?’


    Adventurer at heart, but oh how she loved to be home