• Welcome to Riverside • 542 001 days without incident

    PraattopicRollentopic



    BACKSTORY

    Volledige backstory teruglezen? Check het Rollentopic! Om te voorkomen dat we steeds eerst langs een eeuwige beginpost moeten scrollen staat hier alleen de essentiële informatie.

    Enkele weken na het begin van het einde van de wereld heeft een kleine groep overlevers zich relatief veilig gesettled in een afgelegen deel van het Zwarte Woud (link), dichtbij Feldberg. Riverside is een multiculturele kolonie waar zes talen worden gesproken, maar waar Nederlands de voertaal is. Tegen alle verwachtingen in heeft de originele groep weinig problemen ondervonden sinds ze zich vijf jaar geleden hebben gesettled, en dankzij hun zelfvoorzienende samenleving bleven ze relatief onverstoord. De paar 'verlorenen' of 'zombies' die zich in de buurt van de kolonie waagden waren weinig uitdaging voor de bewapende bewoners. De overlevers die zich over de jaren hebben aangesloten brachten verhalen met zich mee over verloren steden en groepen overlevenden die al hun menselijkheid waren verloren.

    Omdat het kamp al snel is uitgegroeid tot een samenleving van 70+ personen, worden er ieder half jaar zeven vertegenwoordigers aangewezen. Deze vertegenwoordigers maken samen de Raad (of Council) en maken samen de belangrijkste bestuurlijke beslissingen voor de groep. De voertaal van deze bijeenkomsten is Nederlands.





    STORYLINE

    Ons verhaal start de ochtend naar de brand. De meeste bewoners hebben tot diep in de nacht gewerkt om de brand te blussen en te voorkomen dat deze overslaat naar de andere gebouwen. Niemand heeft meer dan een paar uur geslapen als de bellen die de Raad aankondigen door de lucht echoën. Het is een stralende lentedag, koud maar zonnig, maar het prachtige weer staat in schril contrast met de stemming in de gemeenschap. De brand is volledig uit en rookt niet meer, maar je merkt nog wel overal sporen: de scherpe geur van oude rook in de lucht, mensen die nog as op hun kleren of gezichten hebben, etc. De impact van de brand begint langzaam duidelijk te worden: vijf jaar aan hard werk is in één nacht in vlammen opgegaan. Het is het einde van de winter en onze voorraad is mager: als we zuinig aan doen hebben we misschien nog 3 tot 4 weken aan voedsel.

    Het is niet duidelijk waardoor de brand is ontstaan, maar er zijn geruchten over iemand die een schaarse sigaret heeft gerookt achter de voorraadschuur en deze nog smeulend op de grond heeft gegooid. Het stro, dat in de schuur op de grond ligt om de luchtvochtigheid rondom de zaden zo laag mogelijk te houden, ligt in grote balen opgeslagen onder een afdak achter de schuur en heeft waarschijnlijk vlamgevat. Doordat de lente dit jaar koud maar droog aanbrak stond de schuur razendsnel in lichterlaaie. Zelfs de alerte nachtwacht was al te laat; er was niets meer te redden.

    De gezichten zijn grauw als iedereen zich verzameld in het houten raadsgebouw. De rijen stoelen (met gangpaden in het midden en aan de zijkant) beginnen zich te vullen met onderling mompelende mensen. Sommige bewoners hebben stille tranen die over hun wangen rollen, anderen zijn boos. Aan het hoofd - recht tegenover de deur - staat een lange tafel met zeven stoelen voor alle raadsleden. De Raad begint als de meeste mensen binnen zijn.





    ROLLEN

    Raadsleden
    Benjamin Cervantes-Hererra - 43 - hij/hem - Ekko - ENG - 1.1
    Elliot Callahan - 31- hij/hem - Novalunosis- NL - 1.2
    Nakoma Tanya Sartre - 33 - zij/haar - Temeraire - NL - 1.4

    Bewoners
    Cordelia Geneve - 28 - zij/haar- Rumi - NL- 1.2
    Juniper Al'Kapur - 32 - zij/haar- Cecia - ENG - 1.1
    Viktor Kowalski - 35 - hij/hem - Morana - NL - 1.2
    Jesse Hale - 35- hij/hem - Sciel - ENG - 1.4


    REGELS

    • De voertaal tegen Nederlandse karakters is Nederlands. Voor de rest ben je vrij om Nederlands of Engels te schrijven.
    • Aangezien de kolonie relatief groot is, is het inzetten van NPC's om een deel van je verhaal voort te zetten toegestaan. Hou het wel redelijk en hergebruik het liefst personages.
    • 16+ is toegestaan, gelieve wel boven je post vermelden.
    • Gebruik triggerwarnings.


    [ bericht aangepast op 5 okt 2025 - 18:34 ]


    || I told you not to play with the misfit toys ||


    ⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘


    JESSE
    HALE


    ⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘


    Jesse his eyes shifted from one person to the other, as if eyeing a heated tennis tournament. The charming bearded man handed out some orders, and before he could process it he was seated and was given a tall glass of water.
    His arrival could have gone south quickly, but to his surprise, the people took kindly to him. At least, these few strangers did.
    Before he could thank the man, he downed the glass in just a few quick gulps. He had been so incredibly thirsty. He took a breather, before wiping his mouth with the back of his hand. The last thing he had noticed before throwing himself on the glass of water was them switching to Dutch. Jesse had lived in the Netherlands for only a year before all hell broke loose. Most of his coworkers hadn't been Dutch, either. He could speak Dutch, yet most of the time he spoke his native language simply out of habit.
    "Thanks. Nogmaals mijn excuses dat ik zo ben binnen komen stormen. Dit bezoekje stond nou niet bepaald op de planning." He spoke, with half a smirk. Eventhough the circumstances were rather serious, he couldn't help but hide behind his smile. Again, out of pure habit. A few seconds later, a plate with bread was handed to him. He thanked the person, before stuffing his face with it. It had been days since he had something that could be classified as actual food. The bread was stale and quite dry, but that didn't matter one bit. In this world, food was food. The same way it was to eat or to be eaten.
    He immediately felt better after having some sustenance. His body was still aching all over, as if a truck had run him over repeatedly. He looked at the two men who seemed to be in charge. It was an odd situation; him being sat down in front of them, scarfing down his food. Even though Jesse tended to be hyperaware of himself, he decided not to dwell on it too much. He had been in survival mode, even more so than he had been for the past five years.
    "Om op jouw vraag terug te komen: Jesse Hale." He answered the question as to who he was. Back in the day, when someone asked you about yourself, your education or your profession followed. But now he wasn't sure what to add after just his name. Now he was just that: a man with a name, wandering around a broken world filled with flesh hungry walking dead people. Well, former people, that is. After stating his name, he held out his hand to the men to properly introduce himself. He wasn't sure a formal way to do anything still existed in this world, but he didn't know what else to do. He certainly planned to stay on these people their good side, for sure.
    There was nothing funny about what the stranger then told him, but he couldn't help but crack a little smile. "Sommigen zeggen dat ik daar nogal een talent voor heb, ja." Now he knew this, it was easy to piece it all together. "Shit. Enige idee hoe dat heeft kunnen gebeuren?" Jesse asked, as if it was any of his business. He always had been rather nosy, but it wasn't just that. He wanted to help, just like they had helped him just now. A glass of water and a few pieces of stale bread may didn't seem like much, but in these circumstances, they literally meant the world. At least, they had done to Jesse for he couldn't have lasted much longer without any.
    Jesse knew the feeling all too well, your sanctuary suddenly not being the safe place it used to be. The place you had made your new home. It felt like losing it all over again, how silly that may sound.
    Nowadays it wasn't as easy to come by resources as it used to be in the beginning. Most of the places were already ransacked. You could count yourself lucky if you came across some canned dog food.
    Jesse bit his lip, pondering. A few weeks ago his group had came across an overrun sanctuary. It was huge, but full of monsters. It was something that seemed really useful, but it was something that had to be carefully discussed. Whether it was worth the risk, and if so, how they would operate. Unfortunately, it never came to that.
    "Het klinkt of jullie alle hulp kunnen gebruiken die er is. Mijn..." After realizing he had to say former group now instead of just his group, he needed a moment. He had hardly known the people at first. But eventually they began to feel like family. A certain bond that will form when you know you can depend on one another. "...voormalige groep was een groot kamp met meer dan genoeg voorraden op het spoor. Het enige probleem... compleet overlopen met doden. Het is een groot risico, maar met een sterke en goed voorbereidde groep zeker niet onmogelijk." He told them. There was no time to beat around the bush. They were in dire need of new resources, and Jesse was in need of a new place to call his home. Or, at least a place where he could collect himself, at least for little while. This way, by helping them, it may be a win win situation.
    "Ik snap dat jullie niet elke halvegare wie hier naarbinnen komt stuiven meteen kunnen vertrouwen, en dat zou ik ook zeker niet adviseren. Daarom stel ik het volgende voor: ik ben bereid jullie te helpen, jullie team te versterken. In ruil daarvoor voeg ik me graag bij jullie groep, al is het maar tijdelijk om mijn eigen plannen op orde te krijgen. Wat het vertrouwen betreft: ik begrijp dat ik in de gaten gehouden moet worden tot het tegendeel bewezen is." Jesse proposed. It was rather ballsy, and he risked being escorted back to the gates immediately, or worse. But Jesse rather addressed the elephant in the room than to ignore it. Besides, he always had been a no nonsense kind of guy.
    "So, what do you guys say? Hebben we een deal?"

    [ bericht aangepast op 6 maart 2025 - 20:58 ]


    For those who come after




    Benjamin

    Cervantes - Herrera


    Green army-issue pantsblack shirtbrown boots


    ❦ ❦ ❦ ❦




    Benjamin leaned back in his seat with crossed arms and an uncharacteristically glum expression while he listened to Jesse's proposal. Jesse was clearly a man of many words, but the deal was clear-cut: the safety of a group in exchange for a guide towards a potential food-source.
          Ben chewed on his lip as he considered the ramifications of letting a stranger lead them to some unknown location with a promise that seemed too good to be true. Even he, a serial optimist, had to admit that it was odd that the solution to all of their problems was suddenly knocking on their gate.
          On the other hand, sending Jesse back out there alone would likely be a death sentence, especially now that they couldn't afford to give him the barest of supplies for the road. Could they - could he do that to another human being? Send him to a slow, lonely death? Besides, if they send him away now, he might find come back around with a grudge to catch them unawares.
          There was a third option. They could leave without Jesse. It wouldn't be the first time they let in a suspicious character and they had a protocols for situations like these. But, with their best fighters about to leave on a desperate mission for God knew how long... What if they came back and there wasn't a Riverside anymore, just a burned out husk raided for supplies because their man on the inside opened up the doors one night? Or what if Jesse's proposal was real, and Benjamin doomed Riverside to slow starvation by ignoring him?
          Ben tore his eyes away from Jesse and all the problems he represented, already deadly tired. His gaze automatically found Elliot beside him, the familiar little crinkle between his eyebrows a comfort. It brought him back to sunny days in the shade of a tree and Elliot reading a particularly dramatic passage in book with that exact same expression.
          Elliot must have been considering the same arguments concerning Jesse, because he leaned towards Benjamin and whispered: "Als we hem hier laten kan dat voor onheil zorgen en levert het niets op, als we hem meenemen kunnen we een oog in het zeil houden en is er een mogelijkheid dat die locatie echt is. Ik denk dat dat het risico waard is. Wat vind jij?"
          Benjamin sighed and nodded, shooting one last inquisitive glance towards Jesse before making up his mind.
          'Fine,' he said loud enough for the whole room to hear. 'We regelen de details rondom de...' He frowned and gestured with his hand, trying to come up with the right word. 'Guardia... Bewaking.' He recovered as Elliot whispered the right translation under his breath. 'Onderweg.'
          He stood, his chair scraping loudly over the wooden floor. 'Cordelia, Viktor en Juniper verlaten onze gemeenschap over,' he checked his watch, 'vijftien minuten. Ik ben niet van plan ze alleen te laten gaan. Iedereen die zich aan wil sluiten: ik verwacht jullie bij het hek. Zitting gesloten.'
          The room exploded in a chaos of noise and bodies as everybody made to leave. Benjamin's body deflated with the breath he blew out. He rather disliked having to play this serious role, but with Nakoma being God knows where, someone had to. It felt like an old coat that once fit nicely, but now pinched and burst at the seams. Ben turned towards Elliot, making a face. His friend gently patted him on the shoulder as if he would have done Milo. Would he bring the dog with him?, he pondered for a moment.
          Benjamin's smile faltered as he suddenly realized that this might be the last time they were in this room together. He had just put the lives of the ones he loved the most into the hands of a stranger. Unable to push the words past the lump in his throat, he averted his eyes and left through the door behind Elliot, jacket in hand.

          Outside, he noticed Jesse being led back to the gate by the two guards. Benjamin quickened his steps to catch up with them and the guards halting as they saw him approach. For a second he considered Jesse's sharp features, frowning. Benjamin very, very seldomly tried to exert dominance over someone - unless it was in the bedroom, but his feelings were clattering all over the place, demanding to be heard. He was used to fear, but this - this... He hadn't been directly responsible for other people's safety, since-.
          'Don't hurt my family.' The words tumbled out of his mouth. He blinked, a little surprised at the growl in his own voice, and added: 'Please.'
          Without waiting for an answer, he turned and left to pack to leave Riverside for the first time since he had arrived.


    || I told you not to play with the misfit toys ||

    Nakoma Sartre

    33      •      raadslid      •      w. Benjamin




         
    ‘Nakoma, wakker worden!’
          Ze werd ietwat ruw door elkaar geschud door iemand en haar eerste instinct was om die persoon een klap te verkopen.
          ‘Au! Nakoma?’
          Ze kwam overeind en zag Idun naast haar staan. De jonge vrouw was één van haar naaste vrienden in Riverside, maar nu keek ze haar nogal verbouwereerd aan.
    ‘      Sorry voor de klap,’ verontschuldigde ze zich. ‘Mijn vechtinstinct zit er nog altijd in wanneer je me wakker maakt.’ Ze ging rechtop in haar bed zitten en keek Idun aan met een vragende blik. ‘Wat is er dat je me wakker moest maken?’ De nacht, nahja, ochtend, was kort geweest en ze betwijfelde dat ze nu meer dan 4 uur slaap had gepakt. Hoe laat was het überhaupt? Ze haatte het om pas zo vroeg in de ochtend te gaan slapen, gezien het haar gevoel van tijd vervolgens volledig verpeste.
    Die verdomde brand ook. Zo veel verloren… Natuurlijk had ze tot vroeg in de ochtend geprobeerd om te redden wat er te redden viel, maar het was weinig geweest. Ze voelde de rook nog steeds in haar longen zitten en ze hield zich in om niet over Idun heen te hoesten.
          ‘De raad is samengekomen en een groep heeft besloten om buiten de nederzetting op zoek te gaan naar voorraden. Ze vertrekken in 15 minuten.’
    Ze hebben WAT gedaan??
          ‘Waarom heeft niemand mij hiervoor wakker gemaakt?’ brieste Nakoma en direct was ze klaar wakker. Ze duwde Idun opzij en begon spullen bijeen te rapen. Als die idioten dachten om zonder haar Riverside te verlaten, dan hadden ze het fout. Ze hadden mensen met ervaring nodig en zij was één van de weinigen die jarenlang buiten gemeenschappen had weten te overleven. Zonder haar was de kans op slagen veel kleiner, lidmaatschap van de Raad be damned. Er waren genoeg capabele leden over om Riverside te leiden in haar afwezigheid. Het was een rol die ze ietwat twijfelend had aangenomen na het redden van een oud raadslid en ze voelde zich er nog altijd niet 100 procent comfortabel in. De bewoners van Riverside hadden echter gesproken en ze deed graag wat terug voor de gemeenschap die haar in hun midden opgenomen had.
          ‘Je bent tot zo vroeg in de ochtend bezig geweest, ik dacht je te laten slapen en dat ze het wel zonder jou zouden redden.’ In plaats daarvan was er een nogal ingrijpende beslissing zonder haar medeweten genomen. Ugh.
          ‘Ik moet mee.’ Ze gooide de laatste spullen in haar rugzak en greep haar veldfles. Ze moest eerst nog langs de keukens voor water en basic voorraden. Ze wist hoe je van de natuur kon leven, maar noodvoorraden waren verdomd handig als ze beschikbaar waren. ‘Vertel Ben en Elliot alsjeblieft voor me dat ik mee ben gegaan. Ik heb geen tijd om het hen zelf te vertellen.’
          Nakoma verliet de tent voor Idun tegen kon sputteren.

    Ben en Elliot had ze de huid volgescholden zodra ze zag dat zij zich ook bij de vertrekkende groep hadden gevoegd. Wat dachten ze wel niet? Beiden hadden zo goed als geen ervaring daarbuiten. Waren te zacht voor die wereld. Ze had hen terug willen sturen, maar wist diep van binnen dat ze dit niet kon maken. Ze moest het accepteren en hierbij zwoer ze dat ze haar best zou doen om hen te beschermen.
          Om Juniper, Cordelia en Viktor te zien, verbaasde haar niet. Zij waren gehard, wisten wat er out there was. Ze was er niet helemaal zeker van of zij iedereen zouden beschermen of voor zichzelf kiezen mocht het mis gaan, maar ze wist wel dat zij zichzelf konden redden.
          Het 7e lid van hun expeditie was ze iemand die ze niet direct kon plaatsen, maar haar wel bekend voor kwam. Niet van Riverside, toch? Ze nam zich voor om hem later te benaderen, maar voor nu had ze zich aan Ben’s zijde gevoegd.
          ‘Echt, wat denk je wel niet,’ mopperde ze tegen hem. Ze was nog steeds niet over de schok van zijn aanwezigheid hier heen gekomen. De bossen om hen heen waren haar vertrouwd, maar ze wist dat hij er nooit meer voet in had gezet na zijn aankomst in Riverside. ‘Als we in de problemen komen, luister je naar mij, hetzelfde geldt trouwens voor Elliot. Geen gemaar, luisteren. Ik weet hoe te dealen met verlorenen of andere overlevers.’ Jij niet. Ze liet de woorden ongesproken in de lucht hangen.
          Elke stap die ze zetten, bracht hen verder van Riverside, de plek zie ze nu langzamerhand voorzichtig haar thuis durfde te noemen. Haar eerste thuis na het begin van de apocalypse. Het voelde vreemd, maar toch ook bevrijdend. Hier kon ze meer haar geharde zelf zijn, hoefde ze geen masker op ze zetten. Al vreesde ze toch ook ergens voor de reacties van sommigen van haar groepsleden. Niet iedereen kende de overlever Nakoma. Al zou het haar ook niet verbazen als haar verblijf in Riverside haar iets zachter had gemaakt. Eens zien hoe lang die zachtheid zou blijven nu ze zich niet meer in de beschaafde wereld bevonden.
          ‘Wie is die gast daar trouwens?’ vroeg ze Ben terwijl ze naar Jesse wees. ‘Ik ken hem ergens van.’ Deze woorden sprak ze zachter uit. Ze vertrouwde Ben met deze informatie, maar dat gold niet voor iedereen in hun groep. ‘Hij komt niet uit Riverside, toch?’
          Ze had duidelijk veel gemist door zich te verslapen. Ze vervloekte zichzelf en Idun.
          Hoe was het haar gelukt om door de raadsbel heen te slapen en waarom had Idun haar niet op dat moment wakker gemaakt? Niet dat ze dacht veel aan de situatie veranderd te kunnen hebben met haar aanwezigheid, maar dan was ze in ieder geval beter op de hoogte geweest van alles dan nu.
          ‘Wanneer we veilig terug zijn en je ziet me niet op een raadsbijeenkomst, stuur alsjeblieft iemand om me te halen. Ik haat het wanneer ik informatie mis.’ En wanneer ze geen invloed had op zaken, maar dat hield ze liever voor zich. Ze was een raadslid, geen heerser. Het bleef een eer dat de bewoners van Riverside haar hadden verkozen, ondanks haar korte verblijf in de gemeenschap. Al maakte het haar absoluut moeilijker om haar plek in alles te kunnen vinden. Nog een reden waarom deze expeditie ergens als een bevrijding aanvoelde.








    Benjamin

    Cervantes - Herrera


    Green army-issue pantsblack turtleneck sweater
    heavy leather jacketbrown boots



    ❦ ❦ ❦ ❦




    Benjamin trudged through the overgrown forest alongside Nakoma, unbothered by her grumbling. Now that the fear of stepping outside had ebbed away, he couldn't help but enjoy the lush green of spring around him. It had been five years since he'd been out in the world, five years since he'd seen any other trees than the ones in their little community. It felt as if the world was greeting him, celebrating his newfound freedom with breath-taking decorations.
          He kneeled quickly between steps to pick up a plant likely uprooted by boar, still fully in bloom. He took his time breaking off bendy green sprigs filled with gentle white flowers, ignoring Nakoma's words. Of course he would follow directions if they came across the dead. But he also wasn't about to tell her that.
          He tucked a few flowers flowers in Elliot's soft brown hair, spreading the scent of spring around them.
          ‘Wie is die gast daar trouwens?' Nakoma asked in a quieter voice as he turned back to her. 'Hij komt niet uit Riverside, toch?’ Benjamin discarded the empty plant, his other hand now full of flowers, and sidestepped towards the gangly-looking man.
          'Dit,' he said at a normal volume, 'is Jesse Hale. Jesse, Nakoma,' he introduced them both with a little wave of his hand. Walking backwards, Ben placed a sprig of flowers in one of the loops on the straps of Jesse's backpack. He winked playfully at the, admittedly, handsome man and turned around to walk forward beside Nakoma, who was glowering disapprovingly at Benjamin's laconic energy. Unconcerned, he produced a taunting smile he knew would annoy her to no end and continued. 'Jesse komt van buiten de groep en heeft een potentiele locatie met voedsel gespot. Hij heeft ermee ingestemd om ons daar heen te leiden in ruil voor de veiligheid van onze groep.'
          Ben considered his remaining flowers and found his eyes automatically went to Juniper, who was prowling ahead. No. That was a good way to get murdered in a ditch, especially right now. He vividly remembered the look in her eyes when she had commanded Elliot and him to stay behind and they'd refused.
          His mind cruelly conjured the memory of the same look in Leaf's eyes.


    Ben found himself lost in memories in front of his closet, where the faded green backpack had been stuffed in a dark and forgotten corner for almost five years. There wasn't any blood on it, but it felt like there was.
          With a frown, he ignored his mind's figments and set the backpack on the foot of the bed, starting piling in clothes, toiletries, an extra pair of shoes, his ammo. He was lucky he'd been able to get his hands on a gun before it all went to hell, the rules in Europe were absurdly strict compared to Chile and America. But, the government hadn't needed to know he wasn't a real hunter and that he'd just needed the license. He would never shoot an animal. At least, not before. Now he might have to.
          '. . . leave the house without a good piece of rope, you know?'
          Benjamin blinked, suddenly aware of a voice behind him. He turned around, finding Leaf standing in his bedroom with a coil of rope from his closet. He stared at his partner, not understanding, until Leaf smiled a little confusedly and held up the rope.
          'You don't mind if I put this in my pack, right?.'
          'What do you mean, your pack?' Benjamin snapped. Leaf frowned, taken aback.
          'My... pack? For the road?' he said slowly, blinking profusely. 'You didn't think I'd send you out there alone, right?'
          Benjamin felt himself disconnecting from his body and he pushed his nails into his palm, breathing deeply, to stop the dissociation. 'You're not going out there with me.' His voice had turned cold.
          Leaf laughed, but the smile did not reach his eyes. 'Of course I am,' he said airily, clearly aware but not ready to confront the sudden tension.
          Benjamin blinked. . . and suddenly found himself standing in front of Leaf, a cold weight in his right hand, without any memory of how he got there. As if in a dream, he leaned forward and kissed his partner, slightly pushing him back against the wall. Leaf answered his kiss, though a little wary.
          A sharp *click* made Leaf freeze. Benjamin closed his eyes and let his forehead rest against Leaf's, only for a moment, before raising his head and meeting his partners eyes. Leaf's green spheres were large with alarm. Benjamin winced.
          'You are not going out there with me,' Ben said, repeating his words with more fervour. In the midst of the alarming clamour in his mind, these seemed to be the only words he could find. If only he could explain. He swallowed and stepped back, leaving Leaf cuffed to the old radiator pipe that was bolted crookedly to the wall.
          'Wat do you mean? I've gone out there a dozen times!' Ben dimly registered Leaf was starting to sound angry. He was never angry.
          'You are not going out there with. me.,' Benjamin emphasized, his voice breathless with desperation. I'm sorry, I'm sorry, I can't have you around me out there, he pleaded in his mind, but he couldn't make the words reach his lips.
          The backpack, only half full, was already in his hand. He started backing away from the room, unable to move his eyes from his lover, who now looked at him with a horrifying mixture of betrayal and disgust.
          'I have always respected your space, Benjamin. The demons you couldn't shake, the memories you couldn't share; I've accepted them all. But if you do this,' Leaf's voice broke, but he gathered himself and continued. 'If you leave me here, putting your own needs over mine. . . that means you never respected me to begin with.'
          Each word was a mind-numbing, guttering blow that ate away at everything that Benjamin considered good about himself, leaving only the bad. The cold, the cowardice. The selfishness. Leaf would never forgive him, so he didn't speak. There were no words he could offer that could ever set this right. Two years of love destroyed in less than a minute.
          He backed away, his legs threatening to buckle. His heel tapped against the wooden doorway and he hesitated before starting to turn around. Leaf, sensing his hesitation, called out in one last, desperate attempt.
          'If you leave me here. . .' He paused, the words so heavy in the air that Benjamin almost suffocated. He felt that Leaf was giving him one last chance, one final breath before the damage would be irreversible. The fact that he offered an out, where things might be forgiven and forgotten, spoke of Leaf's deeply rooted desire to take of Benjamin. But he couldn't, he couldn't.
          Seeing the decision in Benjamin's eyes, Leaf finished his sentence, his jaw set. 'Then don't bother coming back.'
          The words were like a butcher's final blow. He could almost hear their bond shattering, crashing down in a rain of glass, injuring them both. Benjamin's eyes flicked back up to Leaf. He opened his mouth, but had to stifle a sob working it's way up before being able to continue.
          'You won't be mine. . . but at least you'll be safe,' he produced eventually. His voice was soft, as if he was trying to convince himself rather than convince Leaf.
          He paused for a second in the doorway, backpack still in his hands. 'Rose will notice you aren't with us as we leave, so she'll start missing you in a few hours,' he continued, referring to Leaf's other partner, his voice a little stronger now. 'She'll help you out. You know where the keys are.'
          He took a step into the hallway, but gnashed his teeth and turned back around. These couldn't be his final words. He was selfish, cruel even, at this very moment. But even he couldn't leave his partner with words like these. They were so terse, so empty. They didn't do their love justice, or their goodbye.
          Ben looked at his partner, taking in his features one last time. I'm sorry, he tried to say. 'I love you,' he whispered in stead.
          As Benjamin left the room for the last time, he could hear Leaf's low whisper follow him through the halls, through the cold air outside, all the way to the gate where others stood. They clung to him, waiting for him to fall asleep so they could nestle into his nightmares.
          'Coward.'
          Benjamin had dried his tears and stared in front of him with unseeing eyes. The answer in his mind was unforgiving.
          And now you know.



    Benjamin trembled, but managed not to stumble as the weight of the memory tried to settle on him. He shook it off, blinked the tears away and opened his hand. The mangled flowers fluttered down to the ground, carried by the soft spring breeze. Benjamin didn't look back.

    [ bericht aangepast op 20 maart 2025 - 20:50 ]


    || I told you not to play with the misfit toys ||

    Viktor “Grave” Markovic

    Viktor’s shirt hangt open, de knopen losgemaakt door de verstikkende hitte van de dag en de uitputtende reis achter hem. Het was niet de lengte van de reis, het was het gevaar. Zijn huid glanst subtiel van zweet, de zon bracht een gloed over zijn lichaam terwijl hij het tankstation binnen stapt. Zijn lichaam—gehard door jaren van strijd en overleven—is versierd met inkt en littekens die verhalen vertellen over een verleden dat hij zelden deelt. De spieren onder zijn huid spannen zich licht aan bij elke beweging. Een losse pluk haar valt eigenwijs over zijn voorhoofd, door de wind in de war gebracht, zijn lippen, net iets te droog van de hitte, krullen in een lome, halve grijns wanneer hij opkijkt, ogen donker en onpeilbaar.

    Viktor had net een kast opengetrokken, hopend op iets bruikbaars, toen hij de eerste stemmen hoorde. Laag, slepend en bovenal: hongerig. Niet één, niet twee—een hele groep. Voorzichtig schoof hij dichter naar een gebroken raam en gluurde naar buiten. Shit.
          Over de snelweg trok een horde voorbij. Tientallen, misschien wel meer. Hun lichamen bewogen als één massale stroom van verval, holle ogen starend zonder echt te kijken. En ze kwamen dichterbij.
          Hij deinsde terug van het raam en bekeek zijn opties. Rennen was uitgesloten—te open en te laat. Vechten? Tegen zoveel? Niet zonder een goed ontsnappingsplan. Zijn blik gleed door het tankstation. Achterin was een opslagruimte. Beter dan niets.
          Hij sloop ernaartoe, hield zijn adem in terwijl hij tussen schappen door bewoog. De lucht rook muf, naar oud papier en verrot voedsel. De deur kraakte een beetje toen hij hem opende, maar het geluid werd overstemd door het gerochel buiten. Snel trok hij zich naar binnen en sloot hij de deur net genoeg om nog een kier open te laten.

    Nu was het wachten.

    Viktor voelde zijn hart bonzen terwijl hij de voetstappen en het gesleep van lichamen dichterbij hoorde komen. Het was een geluid dat altijd zijn instincten wakker schudde. De jacht op de levenden.
          Hij telde de seconden in zijn hoofd. Minuten. Hij luisterde. Langzaam vervaagde het geluid van de horde. Ze trokken verder, op zoek naar iets, iemand. Maar ze zouden hem niet krijgen.
          Toen de stilte weer heerste, opende hij de deur voorzichtig en keek hij naar buiten. Leeg. Viktor haalde diep adem en rechtte zijn rug. Tijd om verder te gaan.

    Totdat hij iets achter zich hoorde.

    Voetstappen.

    Zijn hand schoot naar zijn mes. Hij had net een horde overleefd—hij liet zich niet alsnog verrassen. In een vloeiende beweging trok hij zijn wapen en zette hij zich schrap om toe te slaan. Als een instinctieve reactie draaide Viktor zich om, zijn spieren aangespannen.
          Maar op het laatste moment—ogen die niet dood en leeg waren, maar levend en spottend keken naar hem terug.

    Zijn mes bleef in de lucht hangen, nog maar een paar centimeter van Cordelia af. Haar wenkbrauwen schoten omhoog, een halve grijns op haar gezicht. Viktor voelde zijn hartslag nog in zijn keel bonzen terwijl hij haar aanstaarde. Godverdomme. Zijn greep verslapte en hij liet het mes zakken, haalde diep adem om zijn instincten weer onder controle te krijgen.

          Ze benaderde hem, haar ogen ontmoetten de zijne, en voor een moment voelde hij een vreemde spanning tussen hen. Zijn blik onbewust strak. Cordelia was niet zoals anderen. Het was de onverschrokken onafhankelijkheid die hem intrigeerde. Ze leunde nonchalant tegen de deurpost, armen over elkaar, een schuin lachje op haar gezicht alsof dit de normaalste zaak van de wereld was. Ze was er, onmiskenbaar.
          “Wat in godsnaam doe jij hier?” vroeg hij, nog steeds half op scherp.
          ‘Er voor zorgen dat je rugdekking veilig blijft,’ had ze simpel geantwoord.
          Een moment lang keek hij haar zwijgend aan. Ervoor zorgen dat zijn rugdekking veilig bleef? Een spottende snuif ontsnapte hem terwijl hij zijn blik van haar afwendde en naar buiten keek. Hoewel de weg leeg was, en de horde verder was getrokken, hing er nog een dreiging in de lucht. “En jij hebt besloten dat jij degene bent die daarvoor gaat zorgen?” vroeg hij uiteindelijk, zijn stem schor.
          Viktor klemde zijn kaken op elkaar en schudde zijn hoofd. Hij had hier niet om gevraagd, maar de waarheid was dat hij wist dat ze niet zomaar zou keren, niet zonder reden. En ergens. . . ergens voelde het minder verkeerd dan hij wilde toegeven. Ze bleef toch wel, of hij wilde of niet.
          Met een simpele brom stak hij zijn mes terug in de schede. “Je weet dat ik hier prima alleen had kunnen overleven,” zijn blik schuin terwijl hij haar onderzoekend aankeek.

    Kort wreef hij over zijn kaak, alsof hij de juiste woorden moest vinden. Cordelia was hier nu. Dat veranderde de situatie—niet compleet, maar genoeg om een plan uit te moeten stippelen waar ze beiden mee konden werken.
          “Ik volg de snelweg verder," begon hij uiteindelijk, zijn stem vastberaden. "Tankstations, verlaten voertuigen, misschien een paar kleine dorpen. Er moet ergens voorraad zijn. Ik wil niet met lege handen terugkomen.” Hij keek haar aan, afwachtend of ze hem zou onderbreken. Hij ging verder.
          “Maar ik blijf niet eindeloos dwalen. Ik geef het een paar dagen, een week misschien. Daarna trek ik een grens—letterlijk. Als ik tegen die tijd niets nuttigs heb gevonden, keer ik terug naar Riverside.” Hij was niet van plan om Juniper achter te laten. Het was zelfs niet de bedoeling geweest Cordelia achter te laten. Het was gewoon zijn eigen missie. Niet een missie voorgoed, maar eentje voor tijdelijk.
          Hij keek haar aan, zijn blik scherp en onderzoekend. “Tenzij jij een beter idee hebt.”
          Viktor haalde zijn schouders op. “Je kunt mee of je eigen pad kiezen. Maar wat je ook doet, kijk uit met wat je doet. . .” Het was geen koude toon in zijn stem. Hij had enkel zijn keuze gemaakt. Nu was het aan haar om te beslissen. “We zijn weer buiten de muren.”

    [ bericht aangepast op 26 maart 2025 - 0:01 ]


    Don't walk. Run, you sheep, run.


    ⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘


    JESSE
    HALE


    ⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘⫘



    To Jesse his utter surprise, his now new companions agreed to let him tag along.
    He knew as well as any other survivor, living in this world hardened you, wether you liked it or not. Wether it was in your nature or not.
    Suddenly everything formed a threat, or at least that was how one approached things from now on. Most of the time it was literally a matter of life or death.
    Jesse was astounded, but glad he got to be part of a group. At least for now. This way he didn’t need to watch his own back all of the time, after all safety is in numbers. But there was also the social aspect he had lacked for the past couple of weeks, and it began to gnaw on him.
    Jesse could easily be on his own, but he happened to be a social butterfly, too. He loved to yap, to feel a connection.
    Jesse was dead tired, but at least he was not hungry anymore. Not as much as he had been. He held on to the idea of being able to finally rest that night. He could only imagine how good his night rest was going to be. Of course he had to keep watch, too. But that seemed like a cakewalk in comparison to what he had been through.
    Jesse felt more at ease than he had been for a while, but he was not born yesterday. For now, he kept his distance. He did not want to interfere. He did not want to push his luck any further. He looked around, hummed something every now and then and enjoyed the sun on his skin. Luckily, it wasn’t boiling hot, but just warm enough to make the smells rise. The smells of rotting flesh and decay. Some people say you get used to things, but Jesse knew the smell was something he would never get used to.
    It was a shame, the world coming to an end like this. Apart from the corpses wandering the place, it was actually kind of beautiful. If he hadn’t been on edge all of the time, he might have actually enjoyed the sight.
    He carefully watched the small group in front of him, but most of all; Benjamin. He didn’t know exactly why, there was just something about the man that made him want to look. Yes, he was dead handsome, but that wasn’t it. His whole ordeal made Jesse feel something inside, something other than despair. He seemed so carefree, like butterfly fluttering about. As if the man could hear his thoughts, he bowed down and went to pick up some pretty white flowers.
    Lost in thoughts, he suddenly got pulled into the conversation. He got introduced, by Benjamin, to the all too familiar looking woman. Nakoma. He itched his brain, but he did not need to dig for long. Of course! Nakoma! How could he not have noticed before? Maybe because he thought his former companion had been long dead.
    “Oh, I know.” Jesse grinned, before pulling the woman into a tight hug. He was so relieved to see her alive and kicking. It wasn’t really like Jesse, hugging someone out of the blue. Even though he liked intimacy, he did not so much like physical touch. In that regard he liked to keep to himself. But seeing someone, after presuming their dead, just hit different.
    “You have no idea how glad I am to see you are still breathing.” He smiled at his long lost friend before releasing her from his tight grip.
    Once Jesse had taken a step back again, Ben appeared and placed one of his uprooted flowers carefully in one of the loops of Jesse his backpack. Jesse wasn’t used to this form of kindness. He wasn’t necessarily used to being liked, especially not under these circumstances. He felt his cheeks re-gaining some color. He didn’t really know how to react to this. It was incredibly sweet.
    Jesse wasn’t one to show his emotions easily. He hated to cry and thus never really did so. Maybe it was because the memory of the hell he had been through was still fresh, but he felt the need to hug the man. Nobody had been this kind to him in a long time. It was the simple things that reminded him that they were all still human, after all, he missed the most. He longed for the most.
    He blinked a few times, before smiling at Ben. Trying to hide his sudden surge of emotion the best he could. “Thank you,” he muttered. Lucky for him, the conversation continued.
    “Ik had het zelf niet beter kunnen verwoorden.” Jesse smiled, still a bit uncomfortable. He crossed his arms, not really knowing what to say or do.
    “Het maakt me eigenlijk wel erg benieuwd naar hoe jullie allemaal in Riverside beland zijn.” Trying to shift the attention to someone else.
    Jesse noticed Ben had been awfully silent for a while. He had already noticed Ben loved to socialize. He looked over at Ben, and his expression concerned him. Where there had been a big smile on his face before, it was now far gone.
    Jesse furrowed his brow, watching him closely for a little while. He soon decided to reach out and figure out what was bothering him. He reached out his hand, and rested it on the man his tense shoulder. “Hey, are you alright?”

    [ bericht aangepast op 1 april 2025 - 21:38 ]


    For those who come after





    Al'Kapur

    J U N I P E R


    Viktor—and Cordelia—waited for her at the gate and Juniper acknowledged them with a curt nod. It was, to say the least, predictable that the woman joined. She followed him everywhere. In Juniper’s eyes she was almost like a stray puppy, rescued from the streets—loyal and determined to pursue. “Let's go”, she said, adjusting the strap of her bag as she prepared to leave. The air was crisp, even more so due to the fatigue in her bones and the war weighing in her mind.
          One step. Two.
          Then she heard them. Their footsteps, their voices. Her jaw clenched. Her stomach twisted. With a brusque gesture of her head she let Viktor know to get moving. She would deal with them. Then, she turned slowly—catching sight of the only two people she didn’t want wandering outside of Riverside.
    Shit.
    A rollercoaster of emotions hammered against her ribs. And the only thing she could do was stare at them in anger. “Oh, like hell”, she said through clenched teeth, her eyes ablaze with fury. And before either of them even had the cojones to answer: “Go back.”
          Neither of them even flinched. "Go back”, she repeated, stepping forward as if she could physically force them to turn around. She might as well have done that. "Now." But there wasn't any intention of going back inside, from either of them. Her hands curled into fists. She opened her mouth again—only to close it when another joined. A newcomer. “Who the fuck is this?”, she huffed, her eyes scanning him with a scathing look, “You want me to babysit? He is more dead than alive.” The mission was supposed to be simple: her and Viktor, in and out, no distractions, no liabilities. The fact that these three now stood before her—defiant, persistent—only made her blood boil hotter. Juniper jerked her stare from Benjamin to Elliot and back again, without acknowledging the stranger. They should know better. They should know why going alone was the better choice.. This was her burden to carry. Her choice. Her mission. And if they came with her—
          No.
          She took another step closer, almost snarling like a wild beast, “We're not playing Indiana Jones here”, she spat, “There's worse fates out there than simply dying, do you two even realize that?” They acted like they had a say in the matter. They didn't. Dread curled around her heart, tightening it without remorse. She couldn’t—wouldn't—risk losing them. Why do they have to be so stubborn about this? She damned them. For making this harder by standing there. For making her feel anything at all. She lowered her voice, but make no mistake: the sharp edge remained. “I have this under control. I don't need back-up. And I certainly don't need either of you tagging along just to get yourselves killed. You'll only slow me down. Now, instead of focusing on what actually matters, I get to spend this whole damn mission watching your backs. And to top it off: you brought him”, she jerked her chin towards the newcomer, “We don't know him. I sure as hell don't trust him. And neither should you.” She seethed, the knuckles whitened as she tightened her fists—her nails digging into her palms.
          “Benjamin, Elliot, last chance to—Go. Back.” As she said it, she already knew the truth: she couldn't stop them. Knew that she couldn't fight it. And more than that: there wasn't any time for this. No time for arguing, for fighting, for caring. This was a race against time. But the thought of them heading out without her was unacceptable. Leaving them to fend for themselves, trusting this dead weight to have their backs? Not a damn chance. She'd rather be miserable in a group than let them go into danger without her. They were a bother, yes, but they were her ball and chain. There was no way in hell that she'd let Elliot and Benjamin go without her.
          Finally, with a deep, reluctant sigh, “Fine. But let's get one thing straight: if he screws this up, or either of you die, it's on you.” She shot this drifter a pointed look, making it clear that if he was more trouble than he was worth, she wouldn’t hesitate to cut him loose. Then she turned, grabbed her machete—which she'd stuck in the ground—and marched off without looking back. “And keep up.”
    ◃──────────────────────────────────────▹
    They'd been walking for hours now. And Juniper was still fuming. The only time during their journey that anger hadn't festered in her bones like a deadly promise was when she parted with her brother.
          Viktor.
          He'd glanced at her one last time before securing his backpack. His usual stoic demeanor momentarily cracking—unnoticeable for anyone else, but not to her. She smiled softly, though it didn't reach her eyes. It was bittersweet. She had waited for him at Riverside. Waited years. And now, so soon after reuniting, they were splitting up again. But she couldn't leave Elliot and Benjamin in someone else's hands. She couldn’t abandon them. Juniper knew Viktor could take care of himself—and of Cordelia, if needed. There was no doubt about that.
          He placed a firm hand on her shoulder, and she covered it with her own. Then—without warning—he pulled her into a tight embrace. It was brief, much too short for her liking. But for him, knowing him, it was long enough to let her know he meant it. “Stay out of trouble”, he muttered, perfectly aware of whom exactly he was talking to.
          She grinned, “And miss out on all the fun? Trouble might as well be my second name.” But she understood him without words. He meant: Stay alive. Before she could say or do anything else, however, he already took a few steps back. With a nod and a certain twitch at the corner of his mouth, he turned and walked away. Her chest tightened as she watched his retreating form. Her lips pressed tightly together as tears threatened to form in the corners of her eyes. A familiar sadness settled in her heart—one that had remained after losing her baby. One that she had learned to swallow down. But this time was different. Loss had made her realize how fragile time was. How many regrets she already carried. She refused to add another.
          Without thinking, she ran after him. “Vik!” He barely had time to turn before she crashed into him, arms wrapping around his middle in a fierce embrace. And her fingers clasped onto his clothes as if she held on for dear life. “If you dare die”, she murmured against his shoulder, voice thick, “I swear, I’ll kill you myself.” Pulling away, she met his gaze and forced herself to smile. “Take care of Cordelia”, she said, a tilt of her head, “And let her take care of you.” Juniper tugged off one of her leather bracelets and took his hand, looping the worn strap around his wrist before tying it securely. “So you don’t forget—We’ll see each other again.” She stepped back before she could lose her nerve.
          Then, she turned toward Cordelia, who stood a few feet away, watching quietly. Juniper reached out and took her hand, squeezing it gently. For their relationship, this was a hug. “Stay alive”, Juniper told her, her voice softer now. “Find your sister.” Another squeeze from Cordelia and her promise of seeing each other again soon. Juniper released her hand and, without looking back, walked away. She didn’t need to. Because this time, she knew—somewhere, somehow—she would see them again.
    ◃──────────────────────────────────────▹
    A gust of wind whipped against her face, yanking her back to the present. Juniper blinked, the memory dissolving like mist as she focused on the road ahead. She walked ahead of the group, scouting with machete in hand, movements sharp and efficient. But when she glanced back, when she saw the way Elliot trudged forward—determined, yes, but still too soft, still too him—something twisted in her chest. His blue eyes scanned his surroundings, the same blue eyes that captivated her from the very first moment they met. That disarmed her with a single glance.
          Damn it.
          She exhaled sharply, marched straight at him, and before he could react, she grabbed him by the arm, yanking him to a stop. “Move ahead”, she told Nakoma, barely sparing her a glance. She didn't need an audience for this. So she waited until the others walked on before turning to Elliot, her fingers curled around his sleeve for a second before she let go. “You can still go back.” A lie. They both knew that. Riverside was too far behind them. But she needed to say it, to try, to have him tap out. “I'll even come with you.” As if he'd even listen.
          She swallowed, her jaw tight, “You don’t know what you're doing out here”, she pressed, her voice nothing more than a growl, “What do you think this is, some kind of picnic? That you can just stroll around and survive?” Frustration bled into every word as she didn’t give him any chance to answer. “You don't know how to deal with them, Elliot.” His eyes again—that quiet, steady gaze—that made her want to shake him. Made her want to— “If something happens to you, then—” The words caught in her throat, her breath hitched. She looked away, her fingers slid through her hair. Then what, Juniper? Then you'll have to live with it. Then you won't ever forgive yourself. Then you'll lose him. Then you'll always wonder ‘what if.’ The words felt too heavy in her mouth.
          She clenched her jaw, ready to shove the feeling down—until Nakoma’s voice drifted from ahead. Juniper didn’t even catch the full sentence, just enough to make her blood ignite. She snapped her head back toward Elliot, eyes dark, dangerous. “You listen to me”, came a snarl—her hand strained around the grip of her weapon. You belong to me. “Not to anyone else.” It wasn't any truth that she was ready to name. Elliot wasn’t just another person in this world, not to her. And that was the problem. That had always been the problem. She could lose everyone else. But not him. Not him. “Got it?” Her breathing was too fast, as if she'd run for miles. Before she did something reckless, like tell him the truth, she turned away from him. “We should keep moving.”


    [ I will always love you ]



    Cordelia Geneve
    In this life we will never truly be apart,
    for we grew to the same beat of our mother's heart.

    ⇝      28      ⋅      Out in wild w/ Viktor      ⇜





    Seconden, minuten - uren, ze verstreken alsof het niets was en tegelijkertijd ook weer wel. De tijd ging snel wanneer het niet moest, wanneer je juist iedere seconde en minuut kon gebruiken voor wat er op dat moment ook belangrijk was, maar het verstreek tergend langzaam wanneer het juist sneller en sneller voorbij moest gaan. Cordelia had desondanks geen moeite met het bijhouden van de tijd, zelfs niet nu ze zich weer op openbaar en gevaarlijk terrein bevond terwijl de spanning zich als een schaduw door haar lichaam trok. Zodra Juniper zich uren geleden bij hen had gevoegd, toen Cordelia met Viktor samen stond te wachten, had het niet lang geduurd vooraleer ze met een kleine groep de veilige haven van Riverside achter zich hadden gelaten.
          Cordelia kon het niet helpen om een blik over haar schouder heen te werpen toen ze enkele meters verderop was, vlak voor de weg afboog naar een geheel andere kant op. Van de zwarte rookpluim die afgelopen nacht gewoekerd had, was intussen niets meer te zien, maar de illusie was er een die Cordelia nooit zou vergeten - net als de geur van as dat haar bleef achtervolgen. En nu liet ze het kamp achter zich om op zoek te gaan naar voedsel, hulpmiddelen en alle andere bruikbare spullen die ze konden gebruiken om het vernietigde stukje van het kamp weer terug op te bouwen. Om de ‘thuis’ die het voor vele mensen geworden was in deze verschrikkelijke tijd, weer terug veilig te maken.
          Cordelia sprak niet veel terwijl ze de lange weg aflegde en de omgeving met een stille blik observeerde, zoekend naar een teken van leven of gevaar. Ze probeerde ook niet stil te staan bij het feit dat er zich mensen bij de groep hadden gevoegd, waarvan ze liever gewild had dat deze veilig in Riverside bleven omdat ze simpelweg niet de ervaring hadden die zij intussen had. Of de ervaring van Juniper en Viktor - of zelfs Nakoma. Toen het moment volgde waarop Viktor en zij uren later een subtiele scheiding van de groep maakte en ze afscheid namen van Juniper wilde Cordelia tevens ook niet toegeven dat haar hart samenkromp en ze misschien iets harder in de donkere schone haar hand kneep omdat ze niet wilde nadenken over wat er mogelijk kon gebeuren.
                Stay alive, had Juniper gezegd. Find your sister.
          Cordelia had slechts geknikt en gemompeld dat ze elkaar gauw weer zouden zien zonder weemoedig te klinken. God weet hoelang het kon duren voordat ze weer eens samen zouden komen. Misschien een paar dagen, maar als het tegen zat wellicht wel een paar weken. Op de woorden richting haar zus reageerde ze helemaal niet. Cordelia glimlachte nog een laatste keer, flauw en haast nietszeggend terwijl ze nog een laatste blik wierp op de rest van de groep voordat ze zich verwijderde van hen.

    Nu, uren later, pufte Cordelia zachtjes en blies ze een lange pluk haar uit haar gezicht dat ontsnapt was uit de waardeloze vlecht die ze aan het begin van de reis gemaakt had. De dunne pluk plakte vervolgens vast aan de zijkant van haar gezicht door het klamme zweet dat in een dun laagje over haar huid schitterde. De vlammen afgelopen nacht waren verstikkend geweest, maar de goudgele vuurbal hoog aan de hemel was op dit moment al even moordend. Cordelia wist niet precies hoe lang geleden ze Viktor uit het oog verloren was, maar wel dat hij niet ver bij haar vandaan was. Ze kon de sporen volgen die hij ongemerkt achterliet; sporen die hij haar zelf had leren volgen, waardoor ze elkaar even gauw weer terug wisten te vinden. De brunette likte haar droog geworden lippen af, pogend ze terug vochtig te krijgen zonder direct naar haar waterfles te grijpen en spreidde haar vingers over de oneffen ondergrond nadat ze haar handpalm vlak op de aarde had gedrukt, waardoor ze de trillingen kon voelen die de voorbijkomende horde maakte terwijl ze haar ogen sloot en luisterde. In haar andere hand klemde ze het handvat van de smalle jachtmes steviger vast. Ze was niet opgewassen tegen een hongerige horde, maar kon wel degelijk voor afleiding zorgen wanneer dit nodig was.
          De gorgelende keelgeluiden hadden haar eerder kippenvel bezorgd, haar keel dichtgeknepen van blinde angst. Maar paniek? Die had al lang plaatsgemaakt voor iets anders. Haar hart daverde desondanks nog steeds als een bezetene door haar borstkas en het feit dat ze een keer extra moest slikken was beslist van de zenuwen die Cordelia nog altijd ervaarde wanneer de zielloze wezens voorbij trokken. Haar eerste ontmoeting met hen was Cordelia tot op de dag van vandaag nog altijd niet vergeten, maar het was haar gelukt om de paniek om te zetten in iets veel krachtiger; een sterke wil en overlevingsdrang.
          Het duurde een paar minuten voordat de geluiden weg stierven en Cordelia omhoog kwam uit haar gehurkte positie, verborgen achter een hoge bult puin waar ze eerder nog tussen had staan rommelen in de hoop iets bruikbaars te vinden. Ze sloop via de achterzijde naar het tankstation, blikkend in de richting waarop de horde was gelopen, de opslagruimte in waarvan ze vermoedde dat Viktor er al was. En ze had het niet mis. Gedreven door zijn eigen instincten bewoog de lange brede man in één soepele reflex, grijpend naar zijn mes in een geruisloze draaiing van zijn lichaam naar het hare toe, waarbij de punt van zijn wapen haar glimmend toe schitterde. Het bleef haar fascineren hoe een grote bonk spieren en kracht met enige souplesse zo wist te bewegen.
          Met een opgetrokken wenkbrauw en een halve grijns rond haar lippen keek de brunette op naar de man - een vloek rustend in de diepte van zijn donkere blik die alleen zij kon horen. Ondertussen stak ze haar eigen wapen weg. “Wat doe jij in godsnaam hier?” klonk het scherp doch vragend vanuit Viktor terwijl Cordelia op nonchalante wijze tegen de deurpost leunde, haar armen over elkaar geslagen, trachtend haar blik voor geen seconden lager te laten glijden dan zijn gezicht of hals. De weg via zijn adamsappel naar beneden volgen was nog gevaarlijker dan de kudde zielloze van eerder, tevens vast en zeker de reden enige dat een flinterdunne spanning in de opslagruimte was ontstaan. Er was nu geen tijd voor het ontcijferen van de verschillende tatoeages op zijn bovenlichaam, of de waarheid vinden achter een paar van zijn aloude littekens. Cordelia’s buikspieren trokken lichtjes samen, gelijktijdig met dat ze een van haar schouders een keer op haalde.
                ”Er voor zorgen dat je rugdekking veilig blijft.”
          Viktor snoof en keek weg. Cordelia volgde zijn blik naar buiten en rolde ongemerkt een keer met haar schouders om wat spanning te doen weren. “En jij hebt besloten dat jij degene bent die daarvoor gaat zorgen?” Traag keek Cordelia weer terug naar de man, die op zijn beurt met zijn hoofd schudde. Ze hoefde hem het antwoord niet te geven, want Viktor kon allang en breed voorspellen wat haar reactie zou zijn. Ze had altijd zijn rugdekking, hierbuiten of daarbinnen, waar ze ook waren. In de afgelopen maanden die Cordelia Viktor beter en beter was gaan leren kennen, waarin ze steeds meer van hem geleerd had, was ze op een bepaalde manier onlosmakelijk met hem verbonden geraakt. Hoop deed haar laten leven toen ze er alleen voor kwam te staan, maar Viktor had haar laten zien dat ze daarnaast met beide benen in de werkelijkheid moest blijven bestaan. De man bromde diep, een roffelend geluid dat kleinste haartjes in haar nek subtiel omhoog joeg. “Je weet dat ik hier prima alleen had kunnen overleven.”
          Een zachte gloed poelde door Cordelia’s lichte ogen toen zijn blik de hare vond. Een van haar mondhoeken trok lichtjes naar omhoog. “Dat weet ik,” was het enige dat ze zei, voor nu. Toen Viktor haar zijn plan vertelde, luisterde Cordelia stil en aandachtig. Ze onderbrak hem geen seconde en wachtte af tot hij klaar was met spreken. Er was geen moment waarop Cordelia er niet aan getwijfeld had dat hij zijn weg allang uitgestippeld had. Zijn grenzen gesteld, tot op het punt waarop hij weer terug zou keren. Voor haar was het eveneens simpel: ze zou op zoek gaan naar alles wat ze kon gebruiken, verschillende wegen afleggen die daarvoor nodig waren - misschien zelfs een paar oude paden opzoeken, want diep van binnen was er één zoektocht die ze altijd bleef hebben - maar ze moest terug. Al was het maar voor even.
          Cordelia voelde Viktors scherpe, onderzoekende blik op haar rusten toen ze loskwam van de deurpost waar tegenaan ze geleund stond. Haar armen vielen losjes langs haar lichaam toen ze deze van elkaar losmaakten. “Je kunt mee of je eigen pad kiezen. Maar wat je ook doet, kijk uit met wat je doet… We zijn weer buiten de muren,” sloot Viktor zijn woorden af. Ondertussen trok Cordelia een van de smalle kasten open die in de opslagruimte stond. De scharnieren kraakten, waarop ze de goden bedankte voor de horde die al even geleden voorbij was gekomen en gelukkig het schrijnende geluid niet meer kon horen.
          ”Ik ga met je mee,” bracht ze uit nadat ze de kastdeur weer dichtdeed, de inhoud teleurstellend. De kast was leeg en aan de rommel op de bodem te zien was er veel eerder al eens doorheen geplunderd. Ze zouden niets vinden hier in het tankstation, of toch zeker niet in zijn opslagruimte. “We zijn inderdaad weer buiten,” mompelde Cordelia lichtjes terwijl een frons ongemerkt tussen haar wenkbrauwen verscheen, alvorens ze weer naar Viktor keek. Het bracht een bepaalde rush met zich mee om hier weer te zijn, hoe vreemd ook. “En ervaring heeft ons al enkele keren laten zien dat het in sommige gevallen beter is om met twee te zijn, dan alleen." Opnieuw trok er een scheve glimlach aan haar mondhoek en struinde ze met een half rondje door de opslagruimte heen, langs Viktor af terwijl ze haar blik kundig en onderzoekend rond liet gaan, alvorens weer bij de deur uit te komen waar ze eerder naar binnen was geslopen. “Ik ga alleen maar weg wanneer je me weg stuurt,” sprak Cordelia verder, waarbij ze een hint van geamuseerdheid liet klinken. Er was slechts een minimale uiterst kleine kans waarop Cordelia echt weg zou zijn, wat alleen zou gebeuren als Viktor haar hier echt niet wilde. Ze kende zijn grenzen en wist precies wanneer ze het niet moest wagen om over die onzichtbare lijn heen te dansen.
          ”Ik weet niet of je hier nog verder rond wil kijken, maar ik stel voor dat we daarna de snelweg volgen zoals je zei en wie weet bereiken we zo de eerste afslag naar het dorp hier verderop voor het echt donker wordt, zodat we daar op z’n minst een plek voor de nacht kunnen vinden.” Het zou betekenen dat ze stevig door moesten lopen, maar aan tempo onderbrak hen beiden niets. “Ik kijk buiten nog een keer rond,” deelde ze mee en na die woorden stapte ze de warme buitenlucht weer in. Haar blik gleed nog eenmaal in de richting waarop de zielloze waren gegaan, hopende dat ze ver uit de buurt van de rest van de groep waren gebleven - of dat ze op zijn minst tijdig hadden weten weg te komen.
          De zolen van haar laarzen knarsten op de kiezelige ondergrond terwijl Cordelia tussen een paar oude kratten rommelde die naar buiten waren gesleept. De oude sporen vertelden genoeg: de kratten waren leeggeroofd en overhoop gehaald. Cordelia schikte de stoffige tas die ze over haar schouders had hangen en voelde hoe de katana tegen haar rug drukte. Tegen de tijd dat de brunette aan de voorzijde van het tankstation raakte had ze slechts een verdwaald blik voedsel gevonden, maar niets dat ze verder nog konden gebruiken of nodig hadden. “Ik hoop dat jouw vondst beter is,” zei Cordelia tegen Viktor, die ze hoorde naderen aan de zware voetstappen van zijn schoenen. Behendig gooide ze hem het blikvoer toe dat ze gevonden had. “Dit is alles wat ik tot zo ver heb.” Met een schuine blik keek Cordelia naar hem op. “Tijd om verder te gaan, mh?”


    'Three words, large enough to tip the world; I remember you.'

    Nakoma Sartre

    33      •      raadslid      •      w. Benjamin & Jesse




         
    Er was zo’n groot contrast tussen de verschillende leden van hun groep. Juniper liep voorop, de omgeving scoutend, terwijl Benjamin ondertussen afgeleid raakte door vanalles en nog wat. Bloemetjes hier plukkend, een ander plantje daar oprapend. Het was aandoenlijk, het was frustrerend.
          ‘Move ahead,’ vertelde Juniper haar plots. Haar beurt om te scouten. Ze knikte zwijgend en nam de positie in. Minder alert dan Juniper, want ze wilde met Benjamin praten, maar nog altijd alerter dan het grootste deel van de groep. Het was nu haar taak om te zorgen dat ze niet head-on in de problemen liepen. Ze bleef haar oren dan ook gespitst houden, haar blik waakzaam, ondertussen Benjamin op zijn kop gevend.
          Het irriteerde Nakoma dat Benjamin nauwelijks aandacht aan haar woorden besteedde. Ze wist alleen ondertussen beter dan hem hierop te wijzen. Dat zou hem alleen maar koppiger maken en hier had ze momenteel absoluut geen geduld voor. Ze kon slechts hopen dat hij haar woorden ter harte nam, ondanks zijn zwijgen.
          Ze was blij eindelijk zijn aandacht te hebben toen ze over de nieuwkomer begon, al kreeg hij het natuurlijk voor elkaar om hierop te reageren op een manier die haar dan weer niet aanstond. Ze had stilletjes om meer informatie willen vragen, niet volop de aandacht op de vreemde leggen zoals Benjamin nu wel deed. Ze keek hem dan ook geïrriteerd aan. Hoezeer ze zijn energie ook nodig hadden in Riverside zelf, dit was niet het moment ervoor.
          ‘Dit,’ stelde hij de jongeman vrolijk aan haar voor, ‘is Jesse Hale. Jesse, Nakoma.’ Jesse Hale, Jesse Hale, wacht eens even, dat was een naam die ze herkende. Ze keek hem verward aan, diep in haar geheugen gravend, proberend de naam en het gezicht aan elkaar te koppelen. Benjamin ging ondertussen vrolijk verder. 'Jesse komt van buiten de groep en heeft een potentiele locatie met voedsel gespot. Hij heeft ermee ingestemd om ons daar heen te leiden in ruil voor de veiligheid van onze groep.'
          ‘Oh, I know,’ grijnsde Jesse precies op het moment dat bij Nakoma ook het balletje viel. Niet dat ze veel kans kreeg om erop te reageren, gezien Jesse haar in een stevige omhelzing trok. Ze maakte een verrast geluidje, maar ging in op de omhelzing. Ze was verrast hem hier te zien, levend en wel. De hel die hen had doen scheiden was erg genoeg geweest om haar ervan te overtuigen dat hij wel dood moest zijn. Het was indrukwekkend dat hij de aanval van de verlorenen overleefd had.
          ‘You have no idea how glad I am to see you are still breathing,’ bracht hij uit en liet haar los.
          ‘The feeling is mutual.’ Ze keek hem aan met een glimlach vol genegenheid. Ze had zijn gezelschap aangenaam gevonden voor de tijd dat ze samen opgetrokken hadden. Ze was dan ook even oprecht van slag geweest toen ze eenmaal de tijd had gehad om bij te komen van de aanval waarin ze dacht hem verloren te hebben. Ze had gehuild, geschreeuwd. Ze was voor het eerst sinds het begin van de apocalypse alleen geweest. Alleen in een harde wereld die er alles aan deed om je te doden.
          Ze keek even verrast op wanneer ze merkte hoe Ben een bloemetje aan Jesse’s tas hing. Ze glimlachte vluchtig, op dat moment blij dat ze hem bij zich hadden. Hij wist precies hoe iedereen op hun gemak te krijgen. Hopelijk kon hij de groep mentaal bij elkaar houden. Dan was het aan haar en de rest om hem en Elliot veilig te houden zodra er gevaar dreigde.
          ‘Ik had het zelf niet beter kunnen verwoorden,’ ging Jesse in op hun eerdere gesprek. ‘Het maakt me eigenlijk wel erg benieuwd naar hoe jullie allemaal in Riverside beland zijn.’
          ‘Ik ben een jaar terug aan komen lopen. Ik was al een tijd alleen geweest en vond de gemeenschap bij toeval. Ze waren zo vriendelijk mij op te nemen en ik vond het leven daar eigenlijk wel prettig, dus ik bleef. Het was er eindelijk veilig.’ Een zeer korte samenvatting van haar avonturen, maar nu was niet het moment om er diep op in te gaan.
          Nakoma wilde in plaats daarvan Jesse vragen naar hoe het hem de afgelopen jaren vergaan was, maar haar aandacht werd afgeleid door een geluid dat van verderop klonk.
          Ze sloop vooruit, alert op elk ander abnormale geluid. Ze moest haar best doen om de stemmen van haar groepsleden weg te filteren, maar de afstand die ze tussen hen creëerde hielp. Nog een geluid en vervolgens een hert dat tussen de bosjes uit kwam lopen, elke voetstap een geluid creërend gelijk aan wat ze eerder hoorde. Nakoma slaakte een opgeluchte zucht. Ze overwoog of het de moeite waard was om één van haar schaarse kogels te gebruiken om het hert neer te schieten voor avondeten, maar het dier verdween voor ze haar geweer van haar schouder kon halen. Ze haalde haar schouders op en voegde zich weer bij de groep.
          Haar opluchtig verdween als sneeuw voor de zon zodra ze zich realiseerde dat er iets niet oké was met Ben. Er was plots niets meer over van zijn vrolijke, onbezorgde humeur. Ook Jesse keek hem vragend aan.
          ‘Heb je een pauze nodig?’ vroeg ze hem, onzeker over de reden. Ze had dit gemist terwijl ze afgeleid was geraakt door het hert. Het liefste wilde ze door, maar ze wist dat hij niet even fit was als de rest van hen. Als hij een pauze nodig had, dan was het tijd voor pauze.




    [ bericht aangepast op 15 april 2025 - 11:26 ]



    ELLIOT
    Callahan




    31 ● with Juniper

    De aanwezigheid van Benjamin en Elliot werd niet op prijs gesteld en dit werd ze haarfijn duidelijk gemaakt. Juniper was als eerste aan de beurt toen ze duidelijk maakte dat ze het niet op prijs stelde dat zowel Benjamin als Elliot van plan om mee te gaan. Beiden heren hadden het simpelweg over zich heen laten komen. Dat ze ook nog eens een extra vreemdeling mee hadden genomen maakte het niet veel beter.
          Vervolgens was het de beurt aan Nakoma, die hen ook de huid vol schold. Wederom lieten de twee heren het over zich heen komen.
          Enkele uren waren vertreken, maar de spanning was nog voelbaar. De bloemetjes die Benjamin in Elliot's haar had gedaan waren onderhand naar de grond gedwarreld, wat misschien maar beter was ook. Elliot voelde zich al een dwaas en om dan ook vrolijk met bloemetjes te lopen voegde alleen maar meer toe aan het stereotype. De hele situatie voelde nog zo onwerkelijk aan. Hij kon het niet geloven toen de beslissing over zijn lippen rolde; kon het nog steeds niet geloven toen hij voor het huis van zijn ex stond met de riem van Milo in zijn hand – zijn geheugen wist hem feilloos te martelen met beelden van Milo's blik toen Elliot hem achterliet – en ondanks dat hij nu daadwerkelijk buiten de muren van Riverside liep, voelde het alsof hij elk moment kon ontwaken uit een vreemde droom.
          Elliot liep een aantal passen achter de groep, niet omdat hij het tempo niet kon bijhouden, maar omdat zijn blik maar bleef rond glijden over het landschap. De omgeving waarin Riverside zich bevond bestond natuurlijk al uit een bosrijke omgeving, maar zelfs de overblijfselen van gecreëerde voetpaden waren bedekt met groen. Hij was haast vergeten hoe mooi de wereld eigenlijk was.
          Junipers voetstappen vielen in hetzelfde ritme als de zijne en voordat hij het wist werd hij aan zijn arm tegengehouden. Vragend keek hij haar aan, al hoefde hij eigenlijk niet te raden naar wat er ging gebeuren.
          ''You can still go back.'' Probeerde ze wederom. ''I'll even come with you.'' Er was niet meer nodig dan een veel betekende blik haar richting op. Haar poging was tevergeefs; en dat wist ze.
          'Splitsen van de groep is alleen maar een groter risico, dat weet jij ook.'' Hij kwam weer in beweging, draaide zich nonchalant naar haar toe en maakte aanstalten om verder te lopen. ''Het gaat niet werken, je kan stoppen met het proberen.''
          ''You don't know what you're doing out here,'' gromde Juniper terug. De irritatie bouwde zich op in haar gelaat.
          ''Je hebt gelijk,'' stemde hij laconiek in. Hij was nutteloos en daar was hij zich maar al te bewust van, maar het was simpelweg geen optie om zelf achterover te leunen en anderen het vuile werk te laten opknappen. Daarvoor waren er simpelweg te veel mensen binnen deze groep die hij niet aan het lot over wilde laten. Zijn woorden waren echter niet de woorden die Juniper wilde horen, een tweede tirade volgde. Elliot kwam tot stilstand en liet het wederom over zich heen komen. Hij zuchtte eens en wendde zijn blik af naar de horizon, totdat haar woorden haperde. Hij probeerde haar blik te vangen, maar ditmaal keek Juniper weg.
          ''Hey,'' hij plaatste zijn hand op haar bovenarm. ''Ik ben niet compleet incapabel, Riverdale heb ik ook ooit moeten vinden en dat is gelukt met enkel een keukenmes, maak je geen zorgen.'' Een zwakke glimlach verscheen rond zijn lippen. ''Zorg jij er maar gewoon voor dat je zelf veilig blijft, okay?''
          Een moment later verscheen er een donkere blik in haar ogen die Elliots glimlach deed verdwijnen. ''You listen to me, not to anyone else. Got it?''
          Hij verhief zijn handen in onschuld. ''Got it.'' Daarna kwamen ze weer in beweging, de groep volgend. ''Weetje,'' verbrak hij de stilte die naar binnen probeerde te sluipen. ''Ik leer snel, misschien kan jij me wat trucjes leren?'' Met een subtiel knikje gebaarde hij naar haar wapen. '''Dat werkt beter dan een keukenmes.'' Of een moersleutel, wat het enige bezit van hem was dat enige schade kon aanrichten.
          Verderop schoot een hert weg. Gefascineerd keek Elliot het dier na.

    [ bericht aangepast op 18 april 2025 - 21:24 ]


    Adventurer at heart, but oh how she loved to be home






    Benjamin

    Cervantes - Herrera


    Green army-issue pantsblack turtleneck sweaterbrown boots


    ❦ ❦ ❦ ❦




    Benjamin startled a little when a heavy hand rested on his shoulder. He could feel the body heat radiate through his shirt - welcome after the cold dread that had settled in his stomach. Expecting Elliot, he patted the hand a little absent-mindedly and looked up without bothering to safely rearrange his features. But in stead of Elliot's familiar cool blue gaze, he found two green eyes curiously searching his unguarded face. Caught by surprise, Benjamin stared back like a deer in the headlights. His hand paused on Jesse's, sending little shocks through his finger pads.
          Oh, he though a little nonsensically, recognizing the feeling. The corners of his mouth itched and pulled into a little smile. No matter how many times he'd felt butterflies in his life, they were always exciting.
          'Heb je een pauze nodig?' Nakoma's voice, laced with worry, broke the spell. Benjamin's attention switched to her, a mischievous light reappearing in his eyes. He hung his mouth open in mock-offence and looked between two.
          'Are you two calling me old?' he gasped. He clicked his tongue against his teeth, making a disappointed clicking sound, and shook his head. 'I am deeply hurt.'
          While their distraction from his thoughts was a welcome one, he couldn't help but feel a little busted. So, rather than sharing his grief, he quickly slipped into the comfortable role of entertainer.
          'Do not make me challenge you again, Sartre. You know what happened last time,' he warned Nakoma with a cocky smile, referring to their never-ending series of challenges to prove who was the better cook or the fastest at chopping wood. He made a show of looking around, as if he could find something to compete over in this dense forest. 'I'm sure we can find something to do.'
          When he threw a look over his shoulder, he caught Juniper suddenly walking a little behind them, in stead of in front where he last saw her. Next to her was Elliot, looking positively miserable. It wasn't hard to figure out what was going on back there. Why is Juniper piling on? Benjamin wondered. Didn't she notice the way his shoulders hunched the slightest bit, the sad resignation in his eyes as he took the third verbal beating of today? Why isn't she cutting him a little slack?
          But then he observed the way Juniper's hands strained on her weapon, the way her stormy expression wrestled with something else, and he swallowed anxiously. He knew this mood of hers. The brooding energy he had noted before had assembled into something even more dangerous - when it came to Juniper, at least. Fear.
          Benjamin considered stepping in, but he didn't think Elliot would appreciate his save. He quickly turned back around, counting himself lucky that he wasn't Elliot right now. Although, if Juniper had something to say to him, no amount of avoiding or hiding would save him.
          He groaned silently. They'd been trying so hard to go back to the way things were, before everything blew up between them, but this was definitely going to prolong this weird energy between them.
          More than happy to distract himself, he clapped his arm around Jesse and lowered his voice conspiratorially.
          'So, you knew Nakoma, huh?' He threw a smug smile towards Nakoma. Try and stop me, lady. 'Tell me, any embarrassing stories?'

    [ bericht aangepast op 19 april 2025 - 14:59 ]


    || I told you not to play with the misfit toys ||

    Viktor “Grave” Markovic


    “It's not about who you were.
    Only who you remain—
    when everything falls away.

    Dusk
    De ruimte was muf. Stof dwarrelde in de lichtstralen die door de gebarsten ramen vielen, en de geur van rottend plastic en motorolie hing over het tankstation.
          ‘Ik ga met je mee.’
    Hij draaide langzaam zijn hoofd om, liet zijn blik kort op haar rusten. Daar stond ze weer, vastberaden. Diezelfde blik in haar ogen als de eerste keer dat ze samen op pad waren geweest. Hij had verwacht dat ze terug naar de groep zou willen. Of misschien stil zou blijven, afstandelijk, zoals ze soms kon zijn als het te dichtbij kwam. Maar nee—Cordelia was er nog steeds. Bij hem.
          Viktor snoof zacht, een teken van goedkeuring dat weinig mensen zouden herkennen, waaronder zij als een subtiele waardering zou zien.
          Ze liep langs hem, haar bewegingen vloeiend en alerte ogen die alles opnamen. Hij voelde hoe zijn schouders iets ontspanden, haast onbewust. Alsof haar aanwezigheid een anker bood te midden van een wereld die voortdurend uit balans was.
          ‘We zijn inderdaad weer buiten,’ begon Cordelia, ‘en ervaring heeft ons al enkele keren laten zien dat het in sommige gevallen beter is om met twee te zijn, dan alleen.’
          “Twee ogenparen, vier handen, één rug om de ander te dekken," antwoordde hij nuchter, zijn stem laag maar doordrenkt met pragmatische zekerheid. Hij streek een hand door zijn haar, bezweet van de drukkende lucht. “Laten we het maar efficiënt houden,” voegde hij eraan toe. “Hoe sneller we terug zijn, hoe kleiner de kans dat iemand nogmaals Riverside neer brand.” Zijn mondhoeken krulden, bijna onmerkbaar, omhoog. Een plagende knipoog volgde.
          ‘Ik ga alleen maar weg wanneer je me weg stuurt,’ klonk haar stem opnieuw. Die woorden bleven hangen. Niet zwaar, maar ze dreunden na in de stilte die volgde. Het was het soort loyaliteit waar je normaal op moest jagen, niet het soort dat vrijwillig bleef. ‘Ik weet niet of je hier nog verder rond wil kijken, maar ik stel voor dat we daarna de snelweg volgen zoals je zei en wie weet bereiken we zo de eerste afslag naar het dorp hier verderop voor het echt donker wordt, zodat we daar op z’n minst een plek voor de nacht kunnen vinden,’ sprak Cordelia, haar mening klaar, ‘ik kijk buiten nog een keer rond.’
          Hij liep achter haar aan toen ze naar buiten ging. Zijn ogen speurden nog één laatste keer over de ruimte. Leeg. Voor een paar tellen bleef hij stil staan, luisterend naar de wind, naar vogels die plots opvlogen uit een boomtop—niets wat direct gevaar suggereerde, maar genoeg om zijn focus te behouden.
          “Ik houd de snelweg in de gaten zolang jij checkt wat je wil checken,” sprak hij, zijn stem een fractie zachter dan normaal. “Roep als je iets vindt. Of als het niet goed voelt.”

    Buiten knarste grind onder zijn laarzen. De lucht rook naar hitte en rook van lang vergane tankvrachtwagons.
          ‘Dit is alles wat ik tot zo ver heb.’ Ze gooide het blik naar hem. Zijn hand ving het met gemak op. Hij keek naar het label—bonen. Hij knikte kort, al zei hij niets. Het was iets. In deze wereld was iets altijd meer dan niets.
          ‘Tijd om verder te gaan, mh?’
          Hij keek haar aan. Zijn ogen hielden die van haar vast, een seconde langer dan nodig.
          “Ja,” zei hij toen, zijn stem diep en vast. “We volgen de snelweg tot de eerste afslag. Blijven laag, geen open terrein tenzij nodig.” Hij pauzeerde even, nam de omgeving op. “Als het dorp verlaten is, zoeken we de hoogste verdieping en barricaderen we die voor de nacht. Jouw kant, ik de andere. Vier uur slaap elk, dan wisselen we.”

    Hij begon al te lopen, maar hield even halt naast haar.

    “En Cordelia?” Zijn toon was laag, bijna onhoorbaar. “Je rug blijft veilig. Zolang jij die van mij dekt.” Hij keek even opzij, een flauwe flikkering van iets zachts in zijn harde blik. Daarna stapte hij door.

    Terug de snelweg op.

    Hun schaduwen vielen lang op het asfalt, twee figuren in een wereld die enkel nog overleefde op wederzijds vertrouwen. De zon begon te dalen, goud en roestkleurig als vergane hoop. Lange schaduwen strekten zich uit over het gebarsten asfalt van de snelweg terwijl Viktor en Cordelia in stilte voortstapten.
          Links en rechts van hen rezen verlaten auto's als grafstenen uit het verleden—portieren open, voorruiten gebarsten, sommige uitgebrand tot hun metalen geraamten. Een kinderzitje stak scheef uit een achterbank. Een vergeeld knuffelbeest lag half onder een autoband. De stilte was verstikkend, op het zachte knarsen van hun voetstappen na.
          Viktor liep iets voorop, zijn hand rustend op het heft van zijn slaghamer, ogen constant in beweging. De jaren hadden hem geleerd nooit te vertrouwen op een doodse rust. Een zombie kon dagenlang onbeweeglijk liggen, tot het plots opstond om je enkel te grijpen. Hij wilde dat vóór zijn.
          Cordelia liep vlak achter hem, haar houding ontspannen maar waakzaam. Hij kon haar ademhaling horen, ritmisch en gecontroleerd. Dat stelde hem op een manier gerust die hij zich amper toestond te erkennen.
          Hij hief zijn hand, een teken om te stoppen.

    Aan de zijkant van de weg lag een vrachtwagen, scheefgezakt tegen de vangrail. De deuren stonden open. Iets was er gebeurd.
          Viktor keek even opzij naar Cordelia en wees met een korte knik naar de cabine. Geen woorden nodig. Ze begreep wel wat hij bedoelde.
          Samen bewogen ze op de vrachtwagen af. Hij nam de linkerflank, zij de rechter. Viktor hield zijn adem even in toen hij om de hoek keek. Niets. Alleen gebroken glas en het stalen skelet van wat ooit een stuurwiel was geweest.
          Hij liet zijn schouders een fractie zakken. “Leeg,” murmelde hij.

    Toen ze weer samen op de weg stonden, keek hij omhoog. De lucht kleurde dieper oranje, het blauw gleed langzaam naar donker.
          “We hebben nog een uur daglicht, als we geluk hebben,” zei hij.
          Zijn blik gleed over het landschap—ver, in de verte, leek een bord boven de snelweg te hangen. Half omgevallen.
          “Daar. Afslag. We halen het,” sprak hij resoluut. Hij zweeg even en keek toen over zijn schouder naar Cordelia.
          “Je houdt het tempo nog bij, of moet ik je dragen?” Zijn mondhoek trok iets op. Niet helemaal een glimlach, maar dichtbij genoeg.
          Ze was geen last. Geen rugzak die meegedragen moest worden. Ze liep naast hem omdat ze dat koos, niet omdat ze moest.

    Viktor liep met stevige passen over het verweerde asfalt, zijn blik strak op de horizon gericht terwijl het zachte tikken van Cordelia’s voetstappen naast hem weerklonken. De snelweg was verlaten, een spookbeeld van de wereld die ooit was—strepen vervaagd, auto’s weggeroest, stukken rubber en glas half in het onkruid gezakt. Elke stap bracht herinneringen terug die hij liever wegdrukte.

    De lucht was langzaam aan het kleuren in oranje tinten terwijl de zon zijn dalende weg inzette. De wereld werd stiller. Alleen het zachte ruisen van wind door de bomen en het suizen in zijn oren bleven over. Hij ademde diep in, de geur van heet asfalt en oud bloed mengde zich met het stof.
          “Als we dat dorp nog willen halen voor het donker is, moeten we tempo houden,” zei hij uiteindelijk, zijn stem laag, zonder emotie. Hij wees met zijn hoofd naar een verweerd bord waarop nog net de plaatsnaam te lezen was—half afgescheurd, de rest bedekt onder mos en graffiti. Nog een paar kilometer.
          Maar wat hij niet zei, bleef in zijn hoofd echoën: hij was het zat om alleen te lopen. En al zou hij het nooit hardop zeggen, het feit dat Cordelia hier nog naast hem liep—niet zwijgend uit plicht, maar uit wil—gaf het soort rust dat hij lang niet gevoeld had.

    Zolang zij haar ogen op de horizon hield, kon hij dat ook.

    De zon kroop als een trage ademhaling richting de horizon, haar laatste licht gleed over het gebarsten asfalt en liet lange schaduwen vallen van de verroeste auto’s langs de snelweg. Viktor stond stil. Zijn ogen gleden over de stilstaande voertuigen, half vergaan. De oranje gloed werd langzaam verruild voor een grauwe grijstint—de schemering viel als een sluier over het landschap.
          “We gaan te langzaam,” mompelde hij bedachtzaam. Zijn blik ging naar Cordelia, alert maar vermoeid. Hij voelde het ook—het gewicht van de dag, de kilometers, de stilte die steeds zwaarder werd naarmate de nacht dichterbij kwam.
          Zijn pas versnelde toen hij naar een oude sedan liep die er minder uitgewoond uitzag dan de rest. De banden leken opgepompt, geen glasscherven op de stoelen.
          Hij klopte kort op de motorkap. “Als we dit ding aan de praat krijgen, winnen we kostbare tijd.”
          Viktor trok de motorkap open. Roest en stof kwamen hem tegemoet. Zijn vingers gleden langs de onderdelen—hij wist waar hij op moest letten. Zijn ogen scherp en gefocust op de wirwar van leidingen, slangen en roestige onderdelen. Het was niet perfect—verre van zelfs—maar als hij het goed speelde, kon dit voertuig hen een paar kilometer verder brengen. Weg van het risico dat de nacht met zich meebracht.
          “Houd je ogen open,” zei hij over zijn schouder naar Cordelia, “ik heb tien minuten nodig. Misschien vijftien als dit ding koppig is.”
          Hij vloekte binnensmonds toen hij een scheur in een koelslang ontdekte. Te groot om te negeren. Hij had iets nodig dat hitte aankon, dat zich strak genoeg om de lekkage kon klemmen—iets stevig en absorberend. Zijn ogen gleden over de lege snelweg, de berm, het interieur van de auto. Niets.
          Toen zakte zijn blik naar zichzelf.
          Naar de witte blouse die hij droeg.

    Viktor haalde diep adem. De stof was dun, deels versleten door het stof en zweet. Het had zijn werk gedaan. Nu diende het een nieuw doel.
          “Fuck,” mompelde hij, zijn vingers al grijpend naar de naad onder zijn borst. Met een scherpe ruk trok hij het doek los, de knopen vlogen de lucht in.

    Zijn bovenlichaam werd zichtbaar in het dalende licht—getekend door tatoeages die verhalen vertelden, oude littekens en verse schrammen, spieren strak gespannen van de arbeid en adrenaline. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes tegen het laatste zonlicht en begon met vaste hand de afgescheurde lap in stukken te scheuren, precies breed genoeg om als noodafdichting te dienen. Zijn vingers, ruw en behendig, werkten snel.
          Viktor wrong het geïmproviseerde verband om de lekkende slang, trok het strak, en zette het vast met een gevonden ijzeren klem die hij met brute kracht op zijn plek drukte. Zijn handpalmen bloedden licht van het schrapen tegen roestige randen, maar hij voelde het amper.
          Achter hem klonken voetstappen op grind.
          Langzaam rechtte hij zichzelf, zijn adem even zwaar van de focus. Toen hij zich omdraaide, stond Cordelia daar. Haar blik gleed over hem—de open blouse, de zwarte vegen op zijn borst, de gescheurde stof in zijn handen.
          Kort ontmoetten hun blikken, zijn gezicht strak. Hij zei niets. Liet haar kijken.
          Toen trok hij met een korte ademhaling één mondhoek omhoog, een flauwe, schampere poging tot een grijns.
          “Wit stond me toch al niet.”

    Zijn blik gleed naar de auto. De motor was nog koud, onbetrouwbaar, een gok. Hij knikte erna, zijn stem terug vast, kalm maar geladen. “Als hij start, rijden we.”
          Een fractie van een seconde hield hij haar blik vast. Serieus.
          “Als hij het niet doet. . .” Hij liet de zin even hangen, zijn blik gleed richting de verte waar de bomen zich verzamelden. “. . . dan hoop ik dat je nog kunt rennen.”
          Zijn hand rustte op de motorkap. Klaar om te proberen.
          “We hebben één kans.” En zonder nog iets te zeggen, boog hij zich weer voorover.
          Zijn vingers gleden onder de motorkap, waar draden als aderachtige slierten door het motorblok kronkelden. De geur van olie en roest hing zwaar in de lucht. Met één hand veegde hij het zweet van zijn voorhoofd, de andere hield een geïmproviseerde lap stof—het stuk van zijn gescheurde blouse—om een lekkende buis op zijn plaats te klemmen.
          Elke beweging was ruw, doelgericht, haast instinctief. Viktor kende motoren. Niet perfect, maar goed genoeg om een haperend wrak weer tot leven te dwingen, als het moest. En het móést nu.
          “Kom op, jij kreng. . .” mompelde hij, terwijl hij een laatste verbinding met ijzerdraad vastzette. De scherpe metalen rand schraapte langs zijn knokkels—een dunne snee opende, maar hij negeerde het.
          Viktor trok zich terug van onder de motorkap, haalde diep adem en draaide zich naar Cordelia. “Start ‘m. Koppeling ingetrapt houden.”
          Hij volgde haar met zijn ogen toen ze naar de bestuurderskant liep en instapte. Viktor bleef staan, half bezweet, borstkas nog steeds zichtbaar onder de gescheurde stof, ogen gefocust.

    Een klik. De motor sputterde.
    Nog een klik.
    Een schorre hoest van binnenuit het blok. . . toen ineens een rauw gebrul. De motor sloeg aan.

    Viktor grijnsde—echt dit keer. Kort, fel. Hij sloot de motorkap met een gedempte klap, draaide zijn schouder los en liep om de wagen heen. Zijn gescheurde blouse hing slordig langs zijn zij, de lap stof die hij had moeten gebruiken om de radiatorlekkage te dichten nog zichtbaar besmeurd met olie. De avondlucht voelde koeler tegen zijn deels ontblote bovenlichaam.
          Aan de bestuurderskant bleef hij stilstaan, één hand op het dak, de ander op de rand van het open raam terwijl hij vooroverboog. Hij leunde iets naar binnen, zodat zijn schaduw over het dashboard viel. Plukjes donker haar hingen slordig voor zijn gezicht. Zijn ogen vonden de hare in het zwakke oranje licht van het instrumentenpaneel.
          “Dus. . .” begon hij, zijn stem ruw en hees van het werken.
          “Wil jij rijden, of doe ik dat?”

    [ bericht aangepast op 24 april 2025 - 2:11 ]


    Don't walk. Run, you sheep, run.



    Cordelia Geneve
    In this life we will never truly be apart,
    for we grew to the same beat of our mother's heart.

    ⇝      28      ⋅      Out in wild w/ Viktor      ⇜






    Cordelia knikte op Viktors waarschuwingen, vlak voor ze de opslagruimte weer verliet, instemmend met dat ze hem zou roepen mocht ze iets vinden of zijn hulp nodig hebben. De vondst die Cordelia uiteindelijk buit maakte was slechts een blik voedsel; bonen, die ze later konden opwarmen, of simpelweg koud opeten. Toen Viktor weer naar buiten kwam gelopen en het blik behendig opving, gaf Cordelia aan dat het weer tijd was om verder te gaan. Ze hadden hier per slot van rekening niets meer te zoeken.
          ”Ja,” stemde hij dan ook in. “We volgen de snelweg tot de eerste afslag. Blijven laag, geen open terrein tenzij nodig is.” Een korte pauze volgde terwijl Cordelia controleerde of ze al haar spullen nog op zijn plek had zitten. “Als het dorp verlaten is, zoeken we de hoogste verdieping en barricaderen we die voor de nacht. Jouw kant, ik de andere. Vier uur slaap elk, dan wisselen we.”
          ”Ik had geen betere planning kunnen maken,” glimlachte Cordelia lichtjes toen ze weer naar Viktor keek. Heel in het begin, toen ze hem pas net had leren kennen, had ze overduidelijk aan de man en zijn werkwijze moeten wennen. Cordelia was in het begin verwilderd geraakt door de toestand waarin ze verkeerde, tevens de reden dat ze niet eens meer wist wat recht of krom was. Nu, maanden later, kende ze Viktor volledig (op zijn diepste geheimen na en de verscheiden lagen die hij er nog omheen gebouwd had) en was ze zodanig op zijn handelen afgesteld dat wanneer Cordelia er alleen op uittrok, ze precies die regels volgde.
          Toen Viktor in zijn looppas naast haar tot stilstand kwam, keek ze op bij het horen van haar naam die over zijn tong rolde. “Je rug blijft veilig. Zolang jij die van mij dekt.”
          Een flauwe flikkering van zachtaardigheid schoot door zijn ogen heen. Zo snel dat Cordelia heel even twijfelde of ze het wel goed gezien had. Een glimp van iets waar Cordelia nog niet exact een vinger op wist te leggen met wat het nu precies betekende. Voor luttele seconden keek ze hem na toen Viktor zijn weg weer vervolgde. Een zweem van een glimlach getekend rond haar eigen mond.

    Cordelia volgde Viktor de snelweg terug en zodra ze hem had ingehaald stapte ze in een stevig tempo naast hem. Terwijl de zon langzaam naar omlaag zakte, liep het tweetal over de spookachtig verlaten weg. Overal stonden auto's leeg en verloren doordat velen in alle haast waren achtergelaten. Het was haast moeilijk in te denken dat hier ooit met snelheid gereden werd - mensen die op weg waren naar familie en vrienden, hun werk of een vakantie. Tijdens een van deze ritten werden ze overspoeld geraakt, de wereld geïnfecteerd door zielloze wezens. Cordelia's gezicht betrok toen ze langs een roestige auto liepen waar een kinderautostoeltje scheef uit een geopend achterportier hing. Het was een schrijnend beeld om te zien en Cordelia wilde er niet over nadenken wat er mogelijk met het jonge gezin gebeurd zou zijn. De opties waren in dit geval namelijk niet eindeloos.
          Terwijl Cordelia alles in haar op nam, haar waakzame blik ook rond zoekend over alles dat ze kon zien, verslapte haar snellere pas miniem, waardoor ze iets achter Viktor geraakte. Op deze manier had ze eveneens de mogelijkheid zijn flank veilig te houden, mocht er onverhoopt ergens een zielloze vandaan komen.
          Het was het stille gebaar van Viktors hand dat Cordelia direct tot stilstand maande. Haar hand gleed naar het jachtmes dat in een strap rond haar been gebonden zat, wetende dat ze deze vele malen sneller gegrepen had dan de katana op haar rug. Ze volgde het subtiele knikje dat Viktor met zijn hoofd gaf, in de richting van een vrachtwagen dat tegen de vangrail aan ‘geparkeerd’ stond. Langzaam, hun stappen vooruit weloverwogen, sloop het duo op de grote wagen af. Cordelia spitste haar oren, inmiddels aardig afgestemd op de rauwe geluiden die sommige zielloze wisten te maken. Daar waar Viktor links van de vrachtwagen ging, nam Cordelia de andere kant. Haar wapen inmiddels volledig getrokken, klaar om uit te halen mocht dit nodig zijn. Haar spieren trilde lichtjes, welbekend met de bewegingen die ze nodig had wanneer ze in de aanval zou gaan, en haar hart versnelde vanzelf het vlugge ritme dat deze al sloeg.
          De vrachtwagen was echter leeg, even verlaten als de rest van de snelweg. Cordelia liet haar ingehouden adem ontsnappen en beet kort op haar onderlip toen ze helemaal niets aantroffen in de cabine. Leeg, leek de vrachtwagen te schreeuwen onder het zachte gemompel van Viktor, die eveneens tot dezelfde conclusie kwam. Als dit een voorbode werd van de lange reis die ze gingen maken, dan bood het weinig hoop, maar Cordelia weigerde om nu al op te geven. Om nu al de hoop te laten varen terwijl ze al het andere nog niet eens had losgelaten.

          ”We hebben nog een uur daglicht, als we geluk hebben,” zei Viktor minuten later toen ze samen weer te midden van de weg stonden. Niet alleen verried de zon dat hun daglicht op z’n einde liep, ook de temperatuurverandering was voor Cordelia opmerkzaam. De brandende zon verloor haar kracht naarmate ze verder richting de horizon zakte en het winde dat nu tussen hoogstaande graspollen op de snelweg blies, werd kouder naarmate de minuten voorbij trokken.
          ”Daar. Afslag. We halen het,” klonk het vervolgens resoluut. “Je houdt het tempo nog bij, of moet ik je dragen?”
          Cordelia voelde hoe haar wenkbrauwen naar omhoog schoten en een geamuseerde trek gleed rond haar mondhoeken. Daagde Viktor haar nu uit? Of was die kleine glimlach die ze dacht gezien te hebben slechts een verbeelding? Het waren zeldzame, rauwe trekjes die Cordelia zo heel af en toe van Viktor mocht zien, maar het was meer dan genoeg voor haar. Ze schikte de rugzak op haar schouder, wiebelde het ding een keer heen en weer zodat het beter op haar rug hing zonder dat het de katana in haar schouderbladen drukte.
          ”Laten we er voor zorgen dat het geluk ons eens meezit vandaag,” antwoordde Cordelia terwijl een hint van plagerij verweven lag in de klanken van haar stem toen ze verder sprak. “Mijn benen kunnen die paar meters extra vast nog wel aan, maar ik ga niet liegen als ik zeg dat een stukje gedragen worden ook niet verkeerd klinkt.” Een grijns brak door op haar gezicht en dit keer was het Cordelia die een blik over haar schouder wierp om naar Viktor op te kijken. Ze klaagde nooit over lange tochten, zware benen of een knagende honger die haar ingewanden leek op te vreten. De tijd waarin ze nu leefde had Cordelia harder en zelfstandiger gemaakt dan ze ooit tevoren was en Cordelia gaf pas op wanneer ze echt niet meer kon. Haar limiet vaak veel te ver bereikt.
          ”Laten we tempo maken dan,” vervolgde Cordelia toen, inhakend op wat Viktor zei. Ondertussen verloor ze geen seconde haar waakzaamheid uit het oog noch het tempo dat ze liep. Ook niet toen de zon nog lager zakte, de kou scherper werd en de snelweg plotsklaps voor heel even mijlenver uitgestrekt leek te zijn. De afslag meters verder dan hij daadwerkelijk was.

    Het duurde niet lang vooraleer Viktor verkondigde dat het te lang duurde. De afslag leek met iedere stap die zij dichterbij zetten een klein stukje te verschuiven. Cordelia wist niet goed of het kwam doordat ze beiden hun snelheid aan het verliezen waren, of dat ze simpelweg minuten geleden een verkeerde inschatting hadden gemaakt, maar de spieren in haar benen begonnen langzaam te protesteren en haar schoenen voelde steeds meer als lood aan haar voeten.
          ”We redden het wel,” murmelde Cordelia, een tikkeltje nors vanwege de vermoeidheid die niet alleen haar lichaam, maar ook haar bewustzijn in kroop. “Het is nog maar een paar meter.” Maar Viktor hoorde haar al niet meer. Toen Cordelia omkeek naar waar hij heen was gegaan, zag ze dat Viktor een auto gevonden had. De wagen was oud en zeker beschadigd door het lange stilstaan, maar de lak schitterde meer dan de meeste auto’s op de snelweg. Een teken dat hij er nog niet zo lang stond. Hoop sijpelde door Cordelia heen. Hoop dat wat Viktor nu ook van plan was te gaan doen, het hen zou helpen om alsnog sneller te gaan. Om die verdomde afslag te halen zodat ze in het nabije dorp een plekje konden gaan zoeken.
          ”Deze is nieuwer dan de rest,” zei Cordelia toen ze het voertuig naderde.
          ”Als we dit ding aan de praat krijgen, winnen we kostbare tijd.”
          ”Ik houd je niet tegen, waar wachten we op?” Het was opnieuw een subtiele plagerij. Eentje die de sleur van eerder moest doorbreken, nadat ze een tijdje in stilte over de snelweg geploegd hadden. Terwijl Viktor aan het werk ging, hield Cordelia de omgeving in de gaten. Ze tuurde naar de linkerkant van de snelweg, luisterend naar geluiden die misplaatst waren - of welke een onnatuurlijke rilling langs haar ruggengraat stuurde - en blikte vervolgens naar de andere kant om hetzelfde te doen. In een lome pas liep ze een half rondje om de wagen heen en probeerde het zachte gevloek van Viktor te negeren, hopende dat het niet betekende dat ze auto alsnog zijn begraafplaats hier gevonden had.
          Het was niet het misselijkmakende geluid van een zielloze dat Cordelia's aandacht uiteindelijk trok. Of een beweging in de verte dat haar op bezoekers attendeerde. Nee, het was het scheurende geluid van stof dat een frons tussen haar wenkbrauwen bezorgde, waarop ze haar blik naar Viktor keerde en zag hoe hij zijn eigen blouse kapot trok. Cordelia opende haar mond, maar het geluid van haar stem was voor een paar tellen compleet weggestorven. Dit waren afleidingen die Cordelia zichzelf niet kon permitteren. Niet te midden van een route als deze, met gevaar dat ieder moment op de loer kon liggen. Het was tevens ook geen afleiding waarvan ze gedacht had dat het een afleiding zou zijn, maar het was verdomd lastig om een werkende man, half weggedoken onder de moterkap van een auto, zijn lichaam klammig en getekend door alles wat hij meegemaakt had. Niet iedere man wist zo’n reactie bij haar los te maken.
          In lome passen liep Cordelia weer terug naar de auto, waarbij ze zichzelf voorhield dat het slechts was om te gaan kijken waarom Viktor in hemelsnaam zijn blouse kapot gemaakt had, ook al had ze weinig verstand van alles wat er onder de motorkap van een auto lag. Als hij het stuk stof nodig had om een band te plakken zou Cordelia het op dit moment nog geloven ook. Haar blik gleed traag over Viktor heen toen hij langzaam rechtop ging staan, langs de gescheurde lijnen van zijn blouse, over de strakke spieren van zijn buik, reeds omhoog naar zijn gespannen borstkas toe, want ze kon er verdomme niets aan doen. Toen hun ogen elkaar ontmoetten trok Viktor slechts één van zijn mondhoeken naar omhoog en Cordelia weigerde zichzelf te vervloeken om het feit dat ze zo openlijk naar hem had staan kijken.
          ”Wit stond me toch al niet.”
          Een kort geluid ontsnapte aan Cordelia's lippen - zwevend tussen iets ongelovigs en instemmends in. “Ik zou op dit moment even niet weten wat dan wel, maar ik ben het helemaal met je eens.” Cordelia naderde de auto en luisterde naar wat Viktor precies tegen haar zei. Ze had één keer slikken nodig, haar lippen bevochtigend terwijl ze diep in en uitademde, om zichzelf te herpakken zodat ze haar focus weer volledig bij het hier en nu had. Ieder woord dat hij uitsprak was noodzakelijk en Cordelia zoog het op als een spons. “Rennen is een optie,” bracht ze tussendoor uit. “Maar liever niet, als het even kan..”
          Met een goede slinger gooide Cordelia haar rugzak op de passagiersstoel, gevolgd door de katana op haar rug. Het voelde vreemd en genaakbaar, enigszins onveilig om hier buiten haar vertrouwde wapen niet te dragen, maar anders lukte het haar niet om achter het stuur te kruipen. Met een hand greep Cordelia het stuur vast, haar voet gereed om de koppeling in te drukken wanneer Viktor een teken gaf. De motor sputterde bij de eerste keer. Een jammerend geluid alsof het ding eigenlijk de kracht niet meer bezat om verder te gaan, maar Cordelia gaf niet op. Nog een keer. Het ding gromde rammelend, maar kwam vervolgens met een woeste brul tot leven.
          ”Fuck, yes,” grijnsde Cordelia terwijl ze het stuur een klap gaf, gevolgd door een bijna liefkozende aai over de claxon (die ze absoluut niet indrukte). Zachtjes drukte Cordelia het gaspedaal in, waarop de auto direct reageerde. Het was een geluid dat ze al lang niet meer gehoord had, maar het liet haar zien dat niet alle hoop verloren was.
          ”Dus..” klonk Viktors stem rauw en hees terwijl hij inmiddels aan haar kant van de auto was komen te staan. “Wil jij rijden, of doe ik dat?” Met een hand leunend op het dak van de wagen boog hij wat naar voren toe, dichter naar het open raam aan de bestuurderskant. Een klamme gloed parrelde op zijn voorhoofd en donkere plukken lang haar streken verwilderd langs zijn wangen. Toen Cordelia zijn blik ving onderdrukte ze iedere neiging om haar hand uit te steken. Om een donkere pluk aan de kant te vegen of wat vuil van zijn wang te halen. Ook reikte ze niet naar de verwondingen op zijn hand, wetende dat ze anders teruggezogen werd naar het moment van eerder. Het snelle kloppen van haar hart verried al genoeg en de warme gloed op haar wangen had beslist niets te maken met dat het nu nog warm was buiten.
          Cordelia schraapte haar keel en trok haar handen terug van het stuur dat ze vastgeklemd had. “Ik zou zeggen aan jou de eer. Tenslotte heb jij het beest weer tot leven gewekt.” Een zweem van een glimlach verscheen op haar gezicht en in een razendsnelle beslissing kroop ze omhoog uit haar stoel en richting de passagierszetel toe. Het was gevaarlijk om nu uit te stappen en rakelings langs hem af te duiken zodat ze om de auto heen kon lopen. Per slot van rekening had ze haar wapens niet allemaal meer op zak en Joost mocht weten wie er nu onverwachts op hen af kon komen, toch?

          Het viel niet te ontkennen dat het heerlijk was om even te kunnen zitten. Dat Viktor de auto aan de praat had gekregen was de enige reden waarom ze de afrit wel haalde voordat het daglicht echt wegviel. De minuten schoten zoveel sneller voorbij dan wanneer ze nog hadden moeten lopen, iets wat haar maar al te duidelijk werd toen ze met het laatste gloed zon het dichtstbijzijnde dorp inreden. Zodra ze een van de smallere straten bereikten had de vuurbal voor deze dag de hemel volledig verlaten.
          Terwijl Viktor snelheid minderde keek Cordelia via het voorraam naar buiten, zo nu en dan blikte ze naar opzij - door haar eigen zijraam heen, of langs Viktor af door het zijne. Het was schrijnend om te zien hoe het dorp eraan toe was. Op sommige huizen stonden grote rode kruizen, woorden met graffiti gespoten ten teken dat de mensen weg moesten blijven - of dat er juist naar hulp werd gezocht. De snelweg was een begraafplaats voor auto’s geweest. Het dorp leek wel een kerkhof voor alles dat ooit levend was geweest. Er stond een auto open op een oprit, een spoor aan vernielde spullen op het pad naar de voordeur toe. Een schommel in een andere voortuin, verroest en verweert. Prullenbakken omgekiept en leeggeroofd. Cordelia’s blik vertrok en ze zakte terug in de zetel terwijl ze naar opzij keek.
          ”Een kerk biedt wellicht de beste slaapplek, denk je niet?” zie Cordelia toen ze in de verte het grote kruis al spotte, dat op de toren van het posante gebouw geprikt stond. Desondanks golfde er een onrustig gevoel door haar heen. Hoeveel mensen zouden dezelfde gedachten hebben gehad? En hoeveel van die mensen konden mogelijk geïnfecteerd zijn geraakt toen ze naar die toren voor veiligheid vluchtte? “Of misschien beter van niet,” mompelde Cordelia. Het zachte rommelen van de motor was opvallend in de uitgestorven wijk waar ze nu reden en voor heel even vroeg Cordelia zich af hoelang het zou duren vooraleer anderen dit ook zouden horen. Andere die ook op zoek waren. Of andere die hongerde naar menselijk vlees en bloed.
          Toen ze voorbij een dichtgebarriceerd huis reden, besloot Cordelia dat ook dat niet de beste optie was, maar een eindje verderop stond een vrijstaand huis. Deuren en ramen wagenwijd open. In de nok van het dak zat een klein rond raam, de perfecte plek om eventueel de nacht door te brengen. Het feit dat alles openstond bood ook een reële kans dat er niemand meer verstopt zat en dus veerde Cordelia terug omhoog, naar voren toe terwijl ze over het dashboard heen naar het huis wees. “Daar,” sprak ze zacht. “Laten we daar gaan kijken. Ik betwijfel of we er iets bruikbaars gaan vinden qua spullen of voedsel, maar voor de nacht moet het genoeg zijn.”
          Zijdelings wierp Cordelia een blik op Viktor en aan de uitdrukking op zijn gezicht kon ze zien dat hij haar optie overwoog. “Met een beetje geluk is de zolder bereikbaar middels een luik en een trap die uitklapbaar is, waardoor we de toegang makkelijk geblokkeerd krijgen. Zonder licht gaat niemand weten dat er mensen zich schuilhouden, waarmee we rovers kunnen voorkomen.” Cordelia probeerde niet te huiveren op haar plek toen de gedachten aan rovers haar terug leidden naar een herinnering die ze voorgoed achter slot en grendel gestoken had. Haar spieren verstijfden desalniettemin. Destijds was ze zwak en hulpeloos geweest, maar dat was ze nu niet meer. Al helemaal niet met Viktor aan haar zijde.


    'Three words, large enough to tip the world; I remember you.'

    ----

    [ bericht aangepast op 27 april 2025 - 23:33 ]


    Don't walk. Run, you sheep, run.




    Viktor
    “Grave”
    Markovic

    •      •      •

    Dusk

    “It's not about who you were. Only who you remain
    when everything falls away.


    ’Ik zou op dit moment even niet weten wat dan wel, maar ik ben het helemaal met je eens.’
          Cordelia’s opmerking hing nog in de lucht, licht en plagerig, maar Viktor bewoog niet meteen. Zijn handen werkten geconcentreerd verder onder de motorkap, vingers zwart van olie en roest. Toch was er iets in zijn bewegingen dat even vertraagde. Geen echte pauze—meer een schaduw van een reactie.
          Hij keek niet op toen hij sprak, zijn stem laag en vlak, bijna gedachteloos. “Niet dat het wat uitmaakt.”
          Viktor trok de klem nog eens stevig aan, het metaal kraakte onder de druk. “Jij kijkt toch wel.”
          Zijn blik schoof daarna pas opzij, langzaam, scherp. Kort genoeg om het vluchtig te noemen, maar lang genoeg om iets te zeggen dat hij niet uitsprak.
          Toen boog hij zich weer voorover alsof er niets was gebeurd, alsof zijn woorden gewoon technisch commentaar waren. Maar zijn mondhoek trilde net iets te veel om nog neutraal genoemd te worden.

    Viktor had haar gewaarschuwd klaar te staan voor wanneer het verkeerd ging met de auto. Haar stem brak even door de dreiging van de stilte.
          ‘Rennen is een optie,’ zei ze, haar ademhaling nét iets zwaarder. ‘Maar liever niet, als het even kan. . .’
          Hij hoorde het. Niet alleen de woorden, maar de klank ervan—de poging tot luchtigheid. Iets in hem bleef stilstaan bij dat ‘liever niet’, alsof het meer zei dan ze toegaf.
          Zijn vingers bleven nog een moment rusten op de motorkap. De warmte van het net opgestarte blok trilde zachtjes door het ijzer. Viktor keek op, zijn blik gleed naar haar. Ze stond daar, iets schuin van hem, schouders nog hoog van alertheid, maar er zat iets in haar ogen dat hem even langer deed kijken dan hij zou moeten.
          Toen trok hij een wenkbrauw op, zijn mondhoek licht omhoog.
          “Liever niet, zegt ze.” Zijn stem klonk hees van de inspanning. “Ik hoor: ‘Viktor, zorg dat dit lukt of ik neem het je kwalijk.’”
          Hij rechtte zich langzaam, liet zijn hand van het metaal glijden en kwam een halve stap dichterbij. Geen echte dreiging—maar die intensiteit in zijn blik zat er nog steeds.
          “Mooi. Druk is goed. Houdt me scherp.”
          Viktor hield haar blik vast, een seconde te lang misschien, en tikte toen met twee vingers tegen de rand van de motorkap—als een soort onuitgesproken ‘klaar’.

    Zijn houding ontspande toen hij zag hoe de motor aansloeg. Alsof een stukje van de spanning tussen zijn schouderbladen langzaam losliet, niet verdwenen maar op pauze gezet. Uit Viktor’s ooghoek zag hij hoe Cordelia het stuur met een klap raakte en daarna bijna teder de claxon streelde, alsof ze een wild dier temde dat eindelijk naar haar hand luisterde. Hij schudde langzaam zijn hoofd. Cordelia’s grijns werkte aanstekelijk, maar hij gaf er niet aan toe—nog niet. Ze waren samen een stap verder gekomen.

    Viktor hoorde het schrapen van Cordelia’s keel nog voor hij haar zag bewegen. Zijn ogen schoten naar haar handen, die zich eindelijk losmaakten van het stuur alsof ze uit een trance kwam.
          ‘Ik zou zeggen aan jou de eer,’ zei ze, met die scheve glimlach die hem altijd net even uit balans bracht—ergens tussen oprechte warmte en pure uitdaging. ‘Tenslotte heb jij het beest weer tot leven gewekt.’
          Haar woorden, haar blik. De manier waarop ze bijna zonder nadenken naar de passagierskant verschoof—vertrouwd, snel, en met een soort nonchalante vanzelfsprekendheid—het deed iets met hem wat hij niet meteen kon plaatsen.
          Kort liet hij zijn vingers over het dak van de auto glijden. Hij stapte in. Niet gehaast. In het krappe moment van wisselen, voelde hij de lichte bries van haar beweging langs zijn arm strijken. Haar geur, vermengd met stof, leer en iets zachters dat hij niet thuis kon brengen, bleef een fractie van een seconde hangen in de lucht tussen hen in.

    Zittend achter het stuur voelde hij de trillingen van de motor door het chassis trekken en even sloot hij zijn ogen—om te luisteren. Niet naar het geluid van de wagen, maar naar de stilte daarachter. Er was even niets dat ritselde of bewoog.
          “Beest of niet. . .” mompelde hij tegen niemand in het bijzonder terwijl hij zich beter in de bestuurdersstoel nestelde, “. . .het heeft nu een baasje nodig.”
          Toen keek hij opzij, naar Cordelia. Haar silhouet in het zwakke, warme licht dat door het raam naar binnen gleed. Die kleine glimlach nog altijd zichtbaar op haar gezicht.
          “Voorzichtig,” zei hij, zijn stem een octaaf lager dan gewoonlijk, “je blijft glimlachen en straks denk ik nog dat je me aardig vindt.” Er zat geen spot in. Alleen iets wat tussen plagen en iets te oprecht in hing.
          Met een grimmige grijns legde hij zijn handen stevig om het stuur en voelde het rubber onder zijn eeltige vingers. Even tikte hij zijn duim ritmisch tegen het stuur—een stille belofte dat ze deze roestbak verder zouden duwen dan welke verdomde grens dan ook. Zijn voet gleed naar het pedaal. Klaar om het beest te laten brullen.
          De auto schokte lichtjes toen hij het gaspedaal indrukte, de banden kraakten over het gebarsten asfalt, en zonder verdere woorden reden ze richting de afslag. De horizon was donkerder geworden, maar voor het eerst sinds uren voelde de afstand tot het doel iets kleiner.

    De kilometers gleden onder hen door, maar Viktor voelde elke seconde zwaar als lood op zijn borst drukken. De motor bromde monotoon, een ritmisch geluid dat in de achtergrond leefde. Naast hem zat Cordelia, ogenschijnlijk ontspannen. Zijn hand verschoof iets op het stuur, losser, zodat zijn vingers niet langer wit stonden van de druk. Hij had het niet eens door gehad.
          De lucht in de auto was geladen. Niet van woorden, niet van iets tastbaars, maar van alles wat níét gezegd werd. Viktor voelde zijn blik steeds vaker naar haar afglijden.
          De manier waarop haar haar losjes langs haar wang viel, bijna uitnodigend.
          Een korreltje zand op haar hals, achtergelaten door de lange tocht. Viktor wilde zijn hand uitsteken, het wegvegen.
          Hij kneep zijn ogen dicht en duwde zich strakker tegen de rugleuning. Niet nu.
          De spanning trok tussen hen als een draad, bijna voelbaar in de stoffige warmte van de wagen. En in de stilte die viel, ergens tussen zijn ademhaling en de hare, wist hij dat er een moment kwam dat hij het draad niet meer strak zou kunnen houden.

    De motor bromde gestaag terwijl de kilometers onder hen weggleden. Viktor hield zijn blik strak op de weg gericht, al voelde hij de warmte van Cordelia’s aanwezigheid naast hem als een tweede hartslag. De spanning in de auto was dik en onuitgesproken. Alles in hem wilde afdwalen naar haar, maar hij dwong zichzelf te focussen. Zijn blik strak op de lege snelweg gericht, verplaatste een hand vluchtig aan het stuur, net toen het gebeurde.

    Een beweging.
    Snel. Schokkend. Veel te dichtbij.
    Viktor reageerde instinctief.

    Hij gooide zijn gewicht in het stuur en trapte op de rem. De banden krijsten over het asfalt, de auto begon te slippen. In dezelfde ademhaling schoot zijn rechterarm uit pure instinct over Cordelia heen. Zijn onderarm kwam dwars over haar borstkas, zijn hand stevig tegen haar bovenarm gedrukt terwijl hij haar met brute voorzichtigheid in de stoel duwde.

    Iets schoot vlak voor hen langs. Te snel om meteen te zien wat het precies was—iets ondefinieerbaars, een halfvergane hond, misschien een gestrande zoeker—maar Viktor had geen tijd om te kijken. Alleen de reflex telde.
          De auto zwabberde, de achterkant brak bijna uit, maar hij corrigeerde met een grauwende scheldtirade tussen zijn tanden.
          De stuurkracht trok venijnig aan zijn armen. Een botsing scheelde maar een haar.
          De motor schokte heftig voordat de auto weer grip vond.
          Alles viel stil, op het zware gejaag van hun ademhalingen na.
          Viktor bleef nog een tel verstijfd zitten, zijn arm nog altijd als een beschermende barricade tegen Cordelia aangeplant. Langzaam, alsof hij zichzelf er met geweld toe moest dwingen, liet hij haar los. Zijn vingers gleden kort langs haar voordat hij zijn hand terugtrok.
          Zijn hart bonsde in zijn oren. Niet alleen van het gevaar. De lucht tussen hen leek op te laden met iets wat hij niet hardop durfde te benoemen.
          “Alles onder controle,” murmelde Viktor, zijn stem rauw van de adrenaline. “Alles oké?”
          En voor een seconde—een enkele, stompzinnige seconde—dacht Viktor er serieus over om haar daar en toen te kussen.
          Maar in plaats daarvan greep hij het stuur weer met beide handen vast, duwde hij zichzelf mentaal terug in het hier en nu, en reed hij verder alsof niets gebeurd was. Alsof zijn bloed niet kolkte van alles wat net níet was gebeurd.
    De kilometers erna vervaagden in een waas van spanning en oneindig gebroken asfalt. Viktor hield de auto strak op koers, zijn handen losjes maar alert om het stuur geklemd. Hij voelde haar aanwezigheid branden naast hem, als een constante warmte die hij niet kon negeren.
          Langzaam begon de omgeving te veranderen. De verwilderde bermen maakten plaats voor half ingestorte huizen en vervallen benzinepompen.

    Viktor voelde zijn hand strakker om het stuur klemmen. Zijn blik gleed naar de verte, naar de spitse toren van de kerk die haast spookachtig uit de schemering stak.
          ‘Een kerk biedt wellicht de beste slaapplek, denk je niet?’
          “Een kerk,” herhaalde hij langzaam, zijn stem dof van overweging. Op zich logisch: stevige muren, vaak maar één of twee ingangen, hoog punt om uit te kijken. Maar het was precies die logica die hem wantrouwig maakte. Als zij dat bedachten, zouden anderen dat ook hebben gedaan. Mensen die wanhopiger waren. Of erger.
          ‘Of misschien beter van niet,’ had ze gemompeld.
          Hij ving de aarzeling in Cordelia’s stem op nog voor ze het zelf uitsprak. Het was voor hem geruststellend dat ze dezelfde risico’s zag als hij. Ze waren op elkaar ingespeeld. “Beter van niet,” stemde Viktor zacht in, zijn blik vluchtig naar de spitse ramen van de kerk trekkend, waar het donker als inks tussen de gebroken glas-in-loodramen lekte.

    De motor bromde gedempt onder zijn vingers terwijl hij de snelheid iets verminderde, alert speurend naar een betere optie. Iets dat ze konden verdedigen, dat geen valstrik was. Toen Cordelia naar voren boog en naar een openstaand huis wees, volgde Viktor automatisch haar aanwijzing, zijn ogen scherp. ‘Daar,’ sprak ze zacht.
          Hij liet de auto vertragen tot een bijna rollend tempo terwijl hij het huis in zich opnam: open deuren, opengesperde ramen, alsof het verlaten was in haast. Dat kon een goed teken zijn—of juist niet. In een wereld als deze was dat een dubbelzinnig teken. Of het huis was verlaten. . . of het was verlaten omdat iemand het niet meer nodig had, vluchtte voor iets gevaarlijks. Hij wist beter dan te snel conclusies te trekken.
          ‘Laten we daar gaan kijken. Ik betwijfel of we er iets bruikbaars gaan vinden qua spullen of voedsel, maar voor de nacht moet het genoeg zijn.’ Haar blik zocht de zijne, peilend, zoekend naar zijn oordeel. Viktor hield haar even vast in die blik, kort, alsof hij daarmee zijn antwoord al gaf.
          “Beter dan vastzitten in een doodlopende straat,” zei hij rustig, zijn stem laag en zeker.
          ‘Met een beetje geluk is de zolder bereikbaar middels een luik en een trap die uitklapbaar is, waardoor we de toegang makkelijk geblokkeerd krijgen. Zonder licht gaat niemand weten dat er mensen zich schuilhouden, waarmee we rovers kunnen voorkomen.’

    Langzaam liet hij de auto tot stilstand komen voor het openstaande huis. Hij liet de motor stationair draaien, terwijl zijn blik langs de gevel gleed, omhoog naar het kleine ronde raam in de nok. De plek had voordelen—zicht, verdediging—maar het open karakter maakte hem op zijn hoede.
          Naast hem had hij Cordelia’s spanning gevoeld, een lichte verstijving van haar spieren toen ze ‘rovers’ noemde, een bijna onzichtbare verandering in haar houding. Viktor kende haar goed genoeg om te weten dat die verandering niet zomaar kwam. Het was iets uit haar verleden waar hij nog te weinig van wist, maar waarvan het haar had gevormd tot wie ze nu was.
          Hij voelde een prikkelende woede onder zijn huid broeien—niet op haar, maar op de wereld die haar zo had gemaakt. Viktor had het gezien bij anderen, maar bij Cordelia. . . Het voelde persoonlijker.
          Zijn blik was op de weg gericht toen hij met rustige vastberadenheid zei: “Als er iemand zit, ruimen we ze uit de weg. Geen discussie.” Zijn stem schor, rauw, maar er lag iets beschermends onder. Een belofte.
          Viktor legde een hand losjes op haar onderarm, een korte aanraking, nauwelijks meer dan een druk. “We maken het veilig,” zei hij zacht, zijn stem zeker. Niet omdat hij dacht dat zij het nodig had om gerustgesteld te worden—Cordelia was sterker dan de meeste mensen die hij kende—maar omdat hij haar die woorden gunde. Omdat hij ze meende.
          Hij draaide de sleutel om en doofde de motor. Snel pakte hij zijn slaghamer en controleerde of zijn andere wapens makkelijk bereikbaar waren. Hij hoefde niet naar Cordelia te kijken om te weten dat ze hetzelfde deed.
          “Snel en stil," zei hij, zijn hand al op de deurklink.

    In de plotselinge stilte klonk het ritselen van de wind door de lege straten als een waarschuwende fluistering. Viktor liep eerst, de adrenaline pulserend onder zijn huid, zijn blik speurend langs elke mogelijke dekking, elke opening waar gevaar vandaan kon komen. Cordelia volgde, net zo stil als hij. Hij wierp haar een korte blik toe toen ze zich bij hem voegde. Een bijna onzichtbare knik. Ze konden praten als ze veilig waren.
          Bij de drempel bleef hij kort staan, luisterde, ademde de lucht in—muf, vochtig, maar niet die misselijkmakende geur van verrotting die zou wijzen op bewoners die niet meer helemaal levend waren.
          Met een kort knikje naar Cordelia zette hij zich in beweging. Hij duwde de deur verder open met het heft van zijn slaghamer, de vloer kraakte verraderlijk onder hun gewicht terwijl ze naar binnen gleden.

    Binnen was het donker en kil. Meubels lagen omvergeworpen alsof er ooit gehaast gezocht was naar iets van waarde. In de hoek stond een kapotte stoel, scheefgezakt. Alles rook naar stof en vergeten tijden.
          Zijn hand gleed langs de muur, op zoek naar een steunpunt, terwijl hij zijn aandacht verdeelde tussen de ruimte voor zich en de weg die verder het huis in leidde.

    Viktor wees zwijgend naar het plafond—het luik naar de zolder. Precies zoals Cordelia had gehoopt, makkelijk te blokkeren zodra ze boven waren.
          “Ik ga eerst,” fluisterde Viktor.
          Met een korte, krachtige sprong trok Viktor zich op naar de rand van het luik, duwde het met zijn schouder open. De trap piepte zachtjes toen hij zich omhoog werkte, zijn spieren gespannen, klaar om te reageren. Boven was het nog donkerder, maar leeg—voor zover hij kon zien.
          "Vrij," fluisterde hij naar beneden.
          Toen ze eenmaal boven waren, trok Viktor de trap omhoog, de toegang blokkerend. Hij stond een moment lang in het schemerduister, zijn adem zwaar, zijn hartslag nog razendsnel van de opgebouwde spanning. Toen draaide hij zich om en ving Cordelia’s blik op. Haar ogen schitterden even in het schamele licht dat door het raam naar binnen viel.
          “Niet bepaald het Hilton,” murmelde hij, zijn stem rauw van ingehouden emoties, “maar het is droog, hoog, en we kunnen het verdedigen.”

          Viktor stond nog maar net rechtop toen hij zich alweer omdraaide, zijn blik scherp en berekenend. Ze hadden een schuilplek gevonden, maar veilig was het nog lang niet.
          “Blijf hier,” zei hij kort, zijn stem hees en vast. “Probeer het hier alvast veilig te maken.”
          Zijn vingers raakten vluchtig Cordelia’s onderarm aan—een woordloze belofte—en daarna verdween hij alweer door het luik naar beneden.
          Zacht landde hij op de krakende vloer, zijn slaghamer strak in zijn vuist. Het was donker. Elke stap was gecontroleerd, geluidloos. Hij begon systematisch te werken: zette de voordeur op een kier en blokkeerde die met een omvergegooide kast, klemde splinterige stoelen onder de raamkozijnen en vulde gapende gaten met afgebroken planken en doeken. Niet mooi, maar effectief.
          Zijn blik gleed snel langs de vloer, langs het puin, de omvergegooide meubels, op zoek naar aanwijzingen van gevaar. Niets fris. Geen recente sporen, geen geur van bloed of dood. Alleen stof en vergetelheid.

    In de keuken—of wat daar nog van over was—trok Viktor lades open, één na één. De eerste was vol scherven. De tweede leeg. De derde. . . iets.
          Zijn hand vond een half vergaan boodschappennetje dat tussen het puin was gegleden. Binnenin lagen een paar onaangetaste conservenblikken: bonen, soep, en gehaktballetjes. Hij kon de vervaagde letters van Unox net eruit opmaken. Genoeg voor een avond, misschien zelfs een ochtend, dacht hij.
          Daarnaast, half onder een ingestorte kast, ving hij een glimp op van iets glimmends. Hij hurkte neer en trok het voorzichtig naar zich toe: een kleine zaklamp. Viktor schudde het ding even, hoorde het lichte gerammel van batterijen binnenin. Toen drukte hij kort op de knop. Een smalle, trillende straal licht flitste op. Niet sterk, maar voldoende om te navigeren als ze echt moesten.
          Met het eten en de zaklamp stevig onder zijn arm keerde Viktor terug naar de voordeur. Hij luisterde nog één keer—de adem van de wind, het kraken van oude houtbalken, niets meer—en hees zich daarna snel en soepel weer omhoog. Zijn spieren gespannen.
          Zodra hij boven was blokkeerde hij het luik met een oud stuk hout dat hij onderweg had meegenomen. Niet perfect, maar het zou genoeg zijn om tijd te winnen als er iemand probeerde binnen te komen.
          Viktor liet de vondsten voorzichtig op de grond zakken. Zijn blik vond meteen die van Cordelia. “Eten voor vanavond,” bromde hij, terwijl hij de blikken liet zien, “en een zaklamp, als het echt moet.”
    Zijn mondhoek trok omhoog in iets wat bijna een glimlach had kunnen zijn.
          Hij ging op zijn hurken naast haar zitten, zijn ademhaling langzaam weer onder controle. Zijn schouders bleven gespannen, altijd klaar om te reageren, maar ergens onder de oppervlakte gleed een fractie van de onrust van hem af.
          Samen, hier, in deze donkere zolderruimte, hadden ze even een voorsprong op de rest van de wereld.

    [ bericht aangepast op 28 juli 2025 - 17:22 ]


    Don't walk. Run, you sheep, run.