’Ik zou op dit moment even niet weten wat dan wel, maar ik ben het helemaal met je eens.’
Cordelia’s opmerking hing nog in de lucht, licht en plagerig, maar Viktor bewoog niet meteen. Zijn handen werkten geconcentreerd verder onder de motorkap, vingers zwart van olie en roest. Toch was er iets in zijn bewegingen dat even vertraagde. Geen echte pauze—meer een schaduw van een reactie.
Hij keek niet op toen hij sprak, zijn stem laag en vlak, bijna gedachteloos. “Niet dat het wat uitmaakt.”
Viktor trok de klem nog eens stevig aan, het metaal kraakte onder de druk. “Jij kijkt toch wel.”
Zijn blik schoof daarna pas opzij, langzaam, scherp. Kort genoeg om het vluchtig te noemen, maar lang genoeg om iets te zeggen dat hij niet uitsprak.
Toen boog hij zich weer voorover alsof er niets was gebeurd, alsof zijn woorden gewoon technisch commentaar waren. Maar zijn mondhoek trilde net iets te veel om nog neutraal genoemd te worden.
Viktor had haar gewaarschuwd klaar te staan voor wanneer het verkeerd ging met de auto. Haar stem brak even door de dreiging van de stilte.
‘Rennen is een optie,’ zei ze, haar ademhaling nét iets zwaarder. ‘Maar liever niet, als het even kan. . .’
Hij hoorde het. Niet alleen de woorden, maar de klank ervan—de poging tot luchtigheid. Iets in hem bleef stilstaan bij dat ‘liever niet’, alsof het meer zei dan ze toegaf.
Zijn vingers bleven nog een moment rusten op de motorkap. De warmte van het net opgestarte blok trilde zachtjes door het ijzer. Viktor keek op, zijn blik gleed naar haar. Ze stond daar, iets schuin van hem, schouders nog hoog van alertheid, maar er zat iets in haar ogen dat hem even langer deed kijken dan hij zou moeten.
Toen trok hij een wenkbrauw op, zijn mondhoek licht omhoog.
“Liever niet, zegt ze.” Zijn stem klonk hees van de inspanning. “Ik hoor: ‘Viktor, zorg dat dit lukt of ik neem het je kwalijk.’”
Hij rechtte zich langzaam, liet zijn hand van het metaal glijden en kwam een halve stap dichterbij. Geen echte dreiging—maar die intensiteit in zijn blik zat er nog steeds.
“Mooi. Druk is goed. Houdt me scherp.”
Viktor hield haar blik vast, een seconde te lang misschien, en tikte toen met twee vingers tegen de rand van de motorkap—als een soort onuitgesproken ‘klaar’.
Zijn houding ontspande toen hij zag hoe de motor aansloeg. Alsof een stukje van de spanning tussen zijn schouderbladen langzaam losliet, niet verdwenen maar op pauze gezet. Uit Viktor’s ooghoek zag hij hoe Cordelia het stuur met een klap raakte en daarna bijna teder de claxon streelde, alsof ze een wild dier temde dat eindelijk naar haar hand luisterde. Hij schudde langzaam zijn hoofd. Cordelia’s grijns werkte aanstekelijk, maar hij gaf er niet aan toe—nog niet. Ze waren samen een stap verder gekomen.
Viktor hoorde het schrapen van Cordelia’s keel nog voor hij haar zag bewegen. Zijn ogen schoten naar haar handen, die zich eindelijk losmaakten van het stuur alsof ze uit een trance kwam.
‘Ik zou zeggen aan jou de eer,’ zei ze, met die scheve glimlach die hem altijd net even uit balans bracht—ergens tussen oprechte warmte en pure uitdaging. ‘Tenslotte heb jij het beest weer tot leven gewekt.’
Haar woorden, haar blik. De manier waarop ze bijna zonder nadenken naar de passagierskant verschoof—vertrouwd, snel, en met een soort nonchalante vanzelfsprekendheid—het deed iets met hem wat hij niet meteen kon plaatsen.
Kort liet hij zijn vingers over het dak van de auto glijden. Hij stapte in. Niet gehaast. In het krappe moment van wisselen, voelde hij de lichte bries van haar beweging langs zijn arm strijken. Haar geur, vermengd met stof, leer en iets zachters dat hij niet thuis kon brengen, bleef een fractie van een seconde hangen in de lucht tussen hen in.
Zittend achter het stuur voelde hij de trillingen van de motor door het chassis trekken en even sloot hij zijn ogen—om te luisteren. Niet naar het geluid van de wagen, maar naar de stilte daarachter. Er was even niets dat ritselde of bewoog.
“Beest of niet. . .” mompelde hij tegen niemand in het bijzonder terwijl hij zich beter in de bestuurdersstoel nestelde, “. . .het heeft nu een baasje nodig.”
Toen keek hij opzij, naar Cordelia. Haar silhouet in het zwakke, warme licht dat door het raam naar binnen gleed. Die kleine glimlach nog altijd zichtbaar op haar gezicht.
“Voorzichtig,” zei hij, zijn stem een octaaf lager dan gewoonlijk, “je blijft glimlachen en straks denk ik nog dat je me aardig vindt.” Er zat geen spot in. Alleen iets wat tussen plagen en iets te oprecht in hing.
Met een grimmige grijns legde hij zijn handen stevig om het stuur en voelde het rubber onder zijn eeltige vingers. Even tikte hij zijn duim ritmisch tegen het stuur—een stille belofte dat ze deze roestbak verder zouden duwen dan welke verdomde grens dan ook. Zijn voet gleed naar het pedaal. Klaar om het beest te laten brullen.
De auto schokte lichtjes toen hij het gaspedaal indrukte, de banden kraakten over het gebarsten asfalt, en zonder verdere woorden reden ze richting de afslag. De horizon was donkerder geworden, maar voor het eerst sinds uren voelde de afstand tot het doel iets kleiner.
De kilometers gleden onder hen door, maar Viktor voelde elke seconde zwaar als lood op zijn borst drukken. De motor bromde monotoon, een ritmisch geluid dat in de achtergrond leefde. Naast hem zat Cordelia, ogenschijnlijk ontspannen. Zijn hand verschoof iets op het stuur, losser, zodat zijn vingers niet langer wit stonden van de druk. Hij had het niet eens door gehad.
De lucht in de auto was geladen. Niet van woorden, niet van iets tastbaars, maar van alles wat níét gezegd werd. Viktor voelde zijn blik steeds vaker naar haar afglijden.
De manier waarop haar haar losjes langs haar wang viel, bijna uitnodigend.
Een korreltje zand op haar hals, achtergelaten door de lange tocht. Viktor wilde zijn hand uitsteken, het wegvegen.
Hij kneep zijn ogen dicht en duwde zich strakker tegen de rugleuning. Niet nu.
De spanning trok tussen hen als een draad, bijna voelbaar in de stoffige warmte van de wagen. En in de stilte die viel, ergens tussen zijn ademhaling en de hare, wist hij dat er een moment kwam dat hij het draad niet meer strak zou kunnen houden.
De motor bromde gestaag terwijl de kilometers onder hen weggleden. Viktor hield zijn blik strak op de weg gericht, al voelde hij de warmte van Cordelia’s aanwezigheid naast hem als een tweede hartslag. De spanning in de auto was dik en onuitgesproken. Alles in hem wilde afdwalen naar haar, maar hij dwong zichzelf te focussen. Zijn blik strak op de lege snelweg gericht, verplaatste een hand vluchtig aan het stuur, net toen het gebeurde.
Een beweging.
Snel. Schokkend. Veel te dichtbij.
Viktor reageerde instinctief.
Hij gooide zijn gewicht in het stuur en trapte op de rem. De banden krijsten over het asfalt, de auto begon te slippen. In dezelfde ademhaling schoot zijn rechterarm uit pure instinct over Cordelia heen. Zijn onderarm kwam dwars over haar borstkas, zijn hand stevig tegen haar bovenarm gedrukt terwijl hij haar met brute voorzichtigheid in de stoel duwde.
Iets schoot vlak voor hen langs. Te snel om meteen te zien wat het precies was—iets ondefinieerbaars, een halfvergane hond, misschien een gestrande zoeker—maar Viktor had geen tijd om te kijken. Alleen de reflex telde.
De auto zwabberde, de achterkant brak bijna uit, maar hij corrigeerde met een grauwende scheldtirade tussen zijn tanden.
De stuurkracht trok venijnig aan zijn armen. Een botsing scheelde maar een haar.
De motor schokte heftig voordat de auto weer grip vond.
Alles viel stil, op het zware gejaag van hun ademhalingen na.
Viktor bleef nog een tel verstijfd zitten, zijn arm nog altijd als een beschermende barricade tegen Cordelia aangeplant. Langzaam, alsof hij zichzelf er met geweld toe moest dwingen, liet hij haar los. Zijn vingers gleden kort langs haar voordat hij zijn hand terugtrok.
Zijn hart bonsde in zijn oren. Niet alleen van het gevaar. De lucht tussen hen leek op te laden met iets wat hij niet hardop durfde te benoemen.
“Alles onder controle,” murmelde Viktor, zijn stem rauw van de adrenaline. “Alles oké?”
En voor een seconde—een enkele, stompzinnige seconde—dacht Viktor er serieus over om haar daar en toen te kussen.
Maar in plaats daarvan greep hij het stuur weer met beide handen vast, duwde hij zichzelf mentaal terug in het hier en nu, en reed hij verder alsof niets gebeurd was. Alsof zijn bloed niet kolkte van alles wat net níet was gebeurd.
De kilometers erna vervaagden in een waas van spanning en oneindig gebroken asfalt. Viktor hield de auto strak op koers, zijn handen losjes maar alert om het stuur geklemd. Hij voelde haar aanwezigheid branden naast hem, als een constante warmte die hij niet kon negeren.
Langzaam begon de omgeving te veranderen. De verwilderde bermen maakten plaats voor half ingestorte huizen en vervallen benzinepompen.
Viktor voelde zijn hand strakker om het stuur klemmen. Zijn blik gleed naar de verte, naar de spitse toren van de kerk die haast spookachtig uit de schemering stak.
‘Een kerk biedt wellicht de beste slaapplek, denk je niet?’
“Een kerk,” herhaalde hij langzaam, zijn stem dof van overweging. Op zich logisch: stevige muren, vaak maar één of twee ingangen, hoog punt om uit te kijken. Maar het was precies die logica die hem wantrouwig maakte. Als zij dat bedachten, zouden anderen dat ook hebben gedaan. Mensen die wanhopiger waren. Of erger.
‘Of misschien beter van niet,’ had ze gemompeld.
Hij ving de aarzeling in Cordelia’s stem op nog voor ze het zelf uitsprak. Het was voor hem geruststellend dat ze dezelfde risico’s zag als hij. Ze waren op elkaar ingespeeld. “Beter van niet,” stemde Viktor zacht in, zijn blik vluchtig naar de spitse ramen van de kerk trekkend, waar het donker als inks tussen de gebroken glas-in-loodramen lekte.
De motor bromde gedempt onder zijn vingers terwijl hij de snelheid iets verminderde, alert speurend naar een betere optie. Iets dat ze konden verdedigen, dat geen valstrik was. Toen Cordelia naar voren boog en naar een openstaand huis wees, volgde Viktor automatisch haar aanwijzing, zijn ogen scherp. ‘Daar,’ sprak ze zacht.
Hij liet de auto vertragen tot een bijna rollend tempo terwijl hij het huis in zich opnam: open deuren, opengesperde ramen, alsof het verlaten was in haast. Dat kon een goed teken zijn—of juist niet. In een wereld als deze was dat een dubbelzinnig teken. Of het huis was verlaten. . . of het was verlaten omdat iemand het niet meer nodig had, vluchtte voor iets gevaarlijks. Hij wist beter dan te snel conclusies te trekken.
‘Laten we daar gaan kijken. Ik betwijfel of we er iets bruikbaars gaan vinden qua spullen of voedsel, maar voor de nacht moet het genoeg zijn.’ Haar blik zocht de zijne, peilend, zoekend naar zijn oordeel. Viktor hield haar even vast in die blik, kort, alsof hij daarmee zijn antwoord al gaf.
“Beter dan vastzitten in een doodlopende straat,” zei hij rustig, zijn stem laag en zeker.
‘Met een beetje geluk is de zolder bereikbaar middels een luik en een trap die uitklapbaar is, waardoor we de toegang makkelijk geblokkeerd krijgen. Zonder licht gaat niemand weten dat er mensen zich schuilhouden, waarmee we rovers kunnen voorkomen.’
Langzaam liet hij de auto tot stilstand komen voor het openstaande huis. Hij liet de motor stationair draaien, terwijl zijn blik langs de gevel gleed, omhoog naar het kleine ronde raam in de nok. De plek had voordelen—zicht, verdediging—maar het open karakter maakte hem op zijn hoede.
Naast hem had hij Cordelia’s spanning gevoeld, een lichte verstijving van haar spieren toen ze ‘rovers’ noemde, een bijna onzichtbare verandering in haar houding. Viktor kende haar goed genoeg om te weten dat die verandering niet zomaar kwam. Het was iets uit haar verleden waar hij nog te weinig van wist, maar waarvan het haar had gevormd tot wie ze nu was.
Hij voelde een prikkelende woede onder zijn huid broeien—niet op haar, maar op de wereld die haar zo had gemaakt. Viktor had het gezien bij anderen, maar bij Cordelia. . . Het voelde persoonlijker.
Zijn blik was op de weg gericht toen hij met rustige vastberadenheid zei: “Als er iemand zit, ruimen we ze uit de weg. Geen discussie.” Zijn stem schor, rauw, maar er lag iets beschermends onder. Een belofte.
Viktor legde een hand losjes op haar onderarm, een korte aanraking, nauwelijks meer dan een druk. “We maken het veilig,” zei hij zacht, zijn stem zeker. Niet omdat hij dacht dat zij het nodig had om gerustgesteld te worden—Cordelia was sterker dan de meeste mensen die hij kende—maar omdat hij haar die woorden gunde. Omdat hij ze meende.
Hij draaide de sleutel om en doofde de motor. Snel pakte hij zijn slaghamer en controleerde of zijn andere wapens makkelijk bereikbaar waren. Hij hoefde niet naar Cordelia te kijken om te weten dat ze hetzelfde deed.
“Snel en stil," zei hij, zijn hand al op de deurklink.
In de plotselinge stilte klonk het ritselen van de wind door de lege straten als een waarschuwende fluistering. Viktor liep eerst, de adrenaline pulserend onder zijn huid, zijn blik speurend langs elke mogelijke dekking, elke opening waar gevaar vandaan kon komen. Cordelia volgde, net zo stil als hij. Hij wierp haar een korte blik toe toen ze zich bij hem voegde. Een bijna onzichtbare knik. Ze konden praten als ze veilig waren.
Bij de drempel bleef hij kort staan, luisterde, ademde de lucht in—muf, vochtig, maar niet die misselijkmakende geur van verrotting die zou wijzen op bewoners die niet meer helemaal levend waren.
Met een kort knikje naar Cordelia zette hij zich in beweging. Hij duwde de deur verder open met het heft van zijn slaghamer, de vloer kraakte verraderlijk onder hun gewicht terwijl ze naar binnen gleden.
Binnen was het donker en kil. Meubels lagen omvergeworpen alsof er ooit gehaast gezocht was naar iets van waarde. In de hoek stond een kapotte stoel, scheefgezakt. Alles rook naar stof en vergeten tijden.
Zijn hand gleed langs de muur, op zoek naar een steunpunt, terwijl hij zijn aandacht verdeelde tussen de ruimte voor zich en de weg die verder het huis in leidde.
Viktor wees zwijgend naar het plafond—het luik naar de zolder. Precies zoals Cordelia had gehoopt, makkelijk te blokkeren zodra ze boven waren.
“Ik ga eerst,” fluisterde Viktor.
Met een korte, krachtige sprong trok Viktor zich op naar de rand van het luik, duwde het met zijn schouder open. De trap piepte zachtjes toen hij zich omhoog werkte, zijn spieren gespannen, klaar om te reageren. Boven was het nog donkerder, maar leeg—voor zover hij kon zien.
"Vrij," fluisterde hij naar beneden.
Toen ze eenmaal boven waren, trok Viktor de trap omhoog, de toegang blokkerend. Hij stond een moment lang in het schemerduister, zijn adem zwaar, zijn hartslag nog razendsnel van de opgebouwde spanning. Toen draaide hij zich om en ving Cordelia’s blik op. Haar ogen schitterden even in het schamele licht dat door het raam naar binnen viel.
“Niet bepaald het Hilton,” murmelde hij, zijn stem rauw van ingehouden emoties, “maar het is droog, hoog, en we kunnen het verdedigen.”
Viktor stond nog maar net rechtop toen hij zich alweer omdraaide, zijn blik scherp en berekenend. Ze hadden een schuilplek gevonden, maar veilig was het nog lang niet.
“Blijf hier,” zei hij kort, zijn stem hees en vast. “Probeer het hier alvast veilig te maken.”
Zijn vingers raakten vluchtig Cordelia’s onderarm aan—een woordloze belofte—en daarna verdween hij alweer door het luik naar beneden.
Zacht landde hij op de krakende vloer, zijn slaghamer strak in zijn vuist. Het was donker. Elke stap was gecontroleerd, geluidloos. Hij begon systematisch te werken: zette de voordeur op een kier en blokkeerde die met een omvergegooide kast, klemde splinterige stoelen onder de raamkozijnen en vulde gapende gaten met afgebroken planken en doeken. Niet mooi, maar effectief.
Zijn blik gleed snel langs de vloer, langs het puin, de omvergegooide meubels, op zoek naar aanwijzingen van gevaar. Niets fris. Geen recente sporen, geen geur van bloed of dood. Alleen stof en vergetelheid.
In de keuken—of wat daar nog van over was—trok Viktor lades open, één na één. De eerste was vol scherven. De tweede leeg. De derde. . . iets.
Zijn hand vond een half vergaan boodschappennetje dat tussen het puin was gegleden. Binnenin lagen een paar onaangetaste conservenblikken: bonen, soep, en gehaktballetjes. Hij kon de vervaagde letters van Unox net eruit opmaken. Genoeg voor een avond, misschien zelfs een ochtend, dacht hij.
Daarnaast, half onder een ingestorte kast, ving hij een glimp op van iets glimmends. Hij hurkte neer en trok het voorzichtig naar zich toe: een kleine zaklamp. Viktor schudde het ding even, hoorde het lichte gerammel van batterijen binnenin. Toen drukte hij kort op de knop. Een smalle, trillende straal licht flitste op. Niet sterk, maar voldoende om te navigeren als ze echt moesten.
Met het eten en de zaklamp stevig onder zijn arm keerde Viktor terug naar de voordeur. Hij luisterde nog één keer—de adem van de wind, het kraken van oude houtbalken, niets meer—en hees zich daarna snel en soepel weer omhoog. Zijn spieren gespannen.
Zodra hij boven was blokkeerde hij het luik met een oud stuk hout dat hij onderweg had meegenomen. Niet perfect, maar het zou genoeg zijn om tijd te winnen als er iemand probeerde binnen te komen.
Viktor liet de vondsten voorzichtig op de grond zakken. Zijn blik vond meteen die van Cordelia. “Eten voor vanavond,” bromde hij, terwijl hij de blikken liet zien, “en een zaklamp, als het echt moet.”
Zijn mondhoek trok omhoog in iets wat bijna een glimlach had kunnen zijn.
Hij ging op zijn hurken naast haar zitten, zijn ademhaling langzaam weer onder controle. Zijn schouders bleven gespannen, altijd klaar om te reageren, maar ergens onder de oppervlakte gleed een fractie van de onrust van hem af.
Samen, hier, in deze donkere zolderruimte, hadden ze even een voorsprong op de rest van de wereld.
|