|
𝕯e haven van Greenstone was Carwens thuis. Van Schotland herinnerde hij zich steeds minder. Hoe ouder Carwen werd, des te meer kreeg hij het gevoel dat zijn leven pas begon toen hij voet aan wal zette in de Nieuwe Wereld. Op de meeste dagen kon Carwen wennen aan dat idee, en waren de vervagende jeugdherinneringen niets meer dan een bijzaak van het opgroeien. Maar vandaag, op 3 april, wenste Carwen dat hij zich aan de herinneringen van zijn jeugd kon vastklampen.
Het was twee jaar geleden dat zijn moeder slachtoffer werd van de mysterieuze aanvallen waardoor Greenstone al jaren werd geplaagd. Het werk van vampiers, als Carwen de dronken zeelieden in de Salty Scallywag moest geloven. Als kind had hij zich ooit voorgenomen de verhalen van dronken zeelui niet serieus te nemen, maar inmiddels wist Carwen wel beter. Wanneer er werd gespeculeerd over vampiers, was dat geen dronkenmanspraat, maar de realiteit van het leven in Greenstone. Desondanks was Greenstone zijn thuis gebleven, maar dat gold niet voor zijn vader. Of zijn broer.
Nadat zijn moeder was overleden, vertrok eerst zijn vader. De open zee riep hem, had zijn vader hem verteld. Toen een paar maanden geleden zijn moeder, als opgestaan uit de dood, plots verscheen in de deur van de herberg, was het daarna zijn broer die door de zee werd geroepen. Hij vertrok met het eerstvolgende schip dat de haven verliet. Met een onredelijke, kinderlijke boosheid weigerde Carwen te lang naar de zee te kijken. Hij wist dat het nergens op sloeg, maar het was makkelijker de zee de schuld te geven van het roepen van zijn vader en broer, dan boos te worden op henzelf.
Alleen vandaag, op 3 april, maakte Carwen een uitzondering op zijn silent treatment van de open wateren. Verlangend tuurde hij naar de zee. De zon verwarmde zijn huid en zorgde voor glinsteringen op het wateroppervlak. Maar nergens in het oneindige blauw zou hij de gezichten van zijn familieleden kunnen vinden. Carwen keerde het water zijn rug toe, en nam zich voor om pas over één jaar de zee weer een kans te geven. Al zou ze hem toch wel weer teleurstellen. De zee zou hem zijn vader en broer nooit teruggeven. Ze behoorden nu tot haar, en daarmee, tot het verleden. En het verleden was none of his business.
Carwen liep terug naar de Salty Scallywag. Het pad richting de herberg was kronkelig en steil. Het beloofde een mooie dag te worden in Greenstone, dacht hij met zijn blik op het zonovergoten stadje gericht. Niet vaak was het zo vredig als vandaag. Was God eindelijk in de Nieuwe Wereld aangekomen? Carwen zou het bijna geloven. Vooral toen hij Finn, ofwel Captain Stormheart, aantrof voor zijn Inn. Ze sliep en zag er bijna schattig uit. Bijna. Carwen hurkte naast haar neer. Hij was niet van plan om haar te wekken, die fout had hij vaak genoeg gemaakt. Voorzichtig reikte hij naar een losse pluk haar dat voor Finn haar gezicht hing. Alleen slapend zou Carwen ooit Finn haar haren achter haar oor mogen brengen, en dus maakte hij graag gebruik van de gelegenheid. Later zou hij het haar vertellen. Carwen grijnsde. Eigenlijk zou hij haar cutlass moeten verstoppen achter de bar, maar hij was zijn leven nog lief en dus liet hij Finn haar geliefde zwaard aan haar zijde.
God was trouwens (nog) niet in Greenstone. Finn, hoe vredig en engelachtig ze er ook uitzag in haar slaap, lag bij een plas braaksel, waarschijnlijk dat van haarzelf. Carwen snoof, ging de herberg binnen, schonk een glas ale in en pakte een stuk brood. Als God er niet was om te helpen, dan moest Carwen dat maar doen. Nadat hij beide bij Finn had achtergelaten - vanzelfsprekend niet in haar braaksel, maar het brood in haar schoot en de ale op de stenen naast haar - ging hij weer naar binnen. Er was werk aan de winkel, of in dit geval, de Inn.
Eerder die ochtend was er een schip aan wal gekomen. Het zou niet lang duren voordat de Salty Scallywag gevuld werd met nieuwe gezichten. Het waren Carwens favoriete dagen in Greenstone. Niet alleen omdat het goed geld opleverde, maar ook door de opwinding van het ontmoeten van interessante vreemdelingen. Achter de bar sloeg hij zijn zelfgemaakte notitieboekje open. De stukken perkament werden nog amper bij elkaar gehouden door de leren rug, maar dat maakte Carwen niet uit. Hij krabbelde de datum van de dag op, en zodra de nieuwkomers door de deur kwamen, zou hij noteren wie er allemaal vandaag met het schip waren aangekomen. Zijn ogen gleden over zijn eerder gemaakte aantekeningen.
Matthias Van der Berg - koopman holland saai
Isabella Montague - weduwe saai V?
Heinrich Müller - zeeman pruis prima kerel
Constance Dupont - knap maar frans
Alexander MacGregor - kapitein betaald goed
Adriana Costa - portugees saai
Reinhard Schmidt - pruis stijf
Sophia Petrov - knap maar preuts
Leonardo Morelli - koopman italiaans interessant V?
....
Het duurde niet lang voordat de deur van de herberg werd geopend. Mannen en vrouwen, vermoeid door een maandenlange reis op zee, zochten hun soelaas in de door Carwen geserveerde ales, brood en stoofpot. Het haardvuur van de herberg knapperde, het geld van de nieuwkomers rolde, en Carwen snelde tussen het bedienen door terug naar zijn notitieboekje om aantekeningen te maken. Met zijn veer in de aanslag, inkt druppelend op zijn perkament, klonk er een ijzige gil die de hele herberg deed opkijken. Maar de aandacht werd al snel verplaatst naar de deur van de herberg die opnieuw opensloeg. Een vreemdeling met een opvallend kille expressie stond in de deuropening. Celeste zou hem later ongetwijfeld kunnen vertellen wie in Greenstone zo akelig had gegild, maar voor informatie over de nieuwkomers, moest hij nu opletten. Carwen bleef even kijken naar de vreemdeling, om vervolgens zijn veer in de inkt te dopen. Onder de datum van vandaag en de namen van de al aanwezige gasten noteerde hij:
naam? - V?
|