• Het jaar is 4995. In de loop van de jaren is het Azmar Koninkrijk drastisch veranderd, de velen oorlogen hebben hun tol geëist en immens veel mensen zijn zich gaan afvragen of magie daadwerkelijk positief is. Hierdoor is de opkomst van de Rueri begonnen, ze zijn al voor jaren in het geheim kracht aan het winnen over het Koninkrijk.
    Hoewel er nog enkele plaatsen zijn waar magie wordt geaccepteerd, hebben de meeste van de menselijke burgers - na de talloze oorlogen, draken aanvallen, invasies, en meer - de Rueri aanvaard. Ze zien immers in wat magie met de wereld heeft gedaan. Aelley is één van de weinige plaatsen in Azmar waar het nog daadwerkelijk welkom is, alleen is het tot de nok toe gevuld met wezens die onderdak proberen te vinden. Het is niet zeker dat ze daar veilig zijn, gezien zelfs daar regelmatig enkele leden van de Rueri opduiken om hun afkeer tegen magie gebruikers als zowel wezens te laten bemerken. Wanneer ze hen ontdekken, zullen ze meegenomen en opgesloten worden om meer kracht te verkrijgen over de landen.
    Echter, niet iedereen vertrouwt de Rueri. Zelfs sommige binnen hun eigen klasse.

    ROLLENTOPICPRAATTOPIC

    Rollen ––
    NikolaevnaJasmine Al'Ghamdi – Zandelf, rebel • 1,2
    GrieverJade Sophronia Steele – Mens, Rueri • 1,8
    DashnerArabella Mae Lockwood – Mens, Rueri • 1,8
    GladerAurea Helene Cordero – ¼ waterelf, Rueri • 1,10
    MissMillsMeghan Ginnifer Carlyle – Heks, rebel • 1,10

    SigilAerion Smithson – Mens, neutraal • 1,6
    RunnerJace Malachi Steele – Mens, Rueri • 1,7
    TeresaHenry Reagan – Mens, Rueri • 1,6
    CashbyBenjamin “Rusty” Paxton – Zandelf, rebel • 1,11
    YuimaruAndrew Cam Evallion – Mens, Rueri • 1,10
    NefeIibataRavi Samir N'avale – Mens, neutraal • 1,12
    FlorentinaNicolas Servio – Mens, Rueri • 1,12 | Inactief |
    GoldenwingAthanasius Braulio Wyatt Morton – Mens, Rueri; leider • 1,13


    Tacia ––
    Ze leven hier hoofdzakelijk in vrede, en proberen zich dan ook af te sluiten van de rest. Dit betekent echter niet dat ze het met de Rueri eens zijn, ze willen simpelweg geen oorlog meer starten. De Elfen, want die leven hier in het bijzonder, hebben grote boomhutten gemaakt waar ze in wonen. Echter, er zijn eveneens wezens die zich in de bergen hebben teruggetrokken, welke vlakbij zijn. Tacia bestaan dan ook grotendeels uit bergen, met ondergrondse gangen die een netwerk vormen. Er leven hier gevaarlijke dieren, die een persoon zo aanvallen wanneer je niet uitkijkt. Ze zorgen voor fruit, potten en hebben prachtige edelstenen in het diepste van de aardebergen.
    Azoskad ––
    Het land bestaat voornamelijk uit zand en dat in combinatie met de altijd warme zon die er schijnt, laat planten en bomen verdorren. Waterplassen die er eens waren staan kurkdroog en enkel dieren die dit klimaat aankunnen lopen er nog. Alleen de mensen die hier geboren en getogen zijn, zijn eraan gewend - maar wanneer iemand een gok wil wagen, zorg vooral dat je genoeg water bij je hebt. Het is letterlijk een grote zandbak. Hier resideren voornamelijk zandelfen, maar het is een klein volk en de Rueri die hedendaags regeert, willen ze omverwerpen. Er zijn twee groepen ontstaan: de verraders, die bij de Rueri horen, en de rebellen - die plannen hebben gemaakt om te vertrekken en bondgenoten te zoeken.
    Aelley ––
    In tegenstelling tot de andere landen heb je hier een arena waar mensen voor het amusement (en soms voor een prijs) tegen elkaar vechten. Er zijn veel stenen straten als zowel zandpaden waar de handelaren gebruik van maken. Hier komen vooral de mensen vandaan, die een specialiteit in gevechtskunsten hebben ontwikkeld, gezien ze geen magische kracht hebben. De populatie tegenwoordig is gegroeid - doordat de Rueri zowat elk land heeft overgenomen en er kampen heeft gevestigd. Ze exporteren gereedschap, wapens en dierenvellen.
    Sotan ––
    Zowat niemand durft zich hiernaartoe te begeven, want dat betekent dat ze eerst door het Zwarte Woud moeten begeven - waar zich allerlei duistere wezens huizen. Ironisch gezien, staat aan het rand van dit woud wel een herberg voor reizigers: "the Weeping Witch". Wanneer je genoeg moed hebt getoond, merk je dat - ondanks de kille, macabere sfeer die zich hier vestigt. . . het gezellig kan zijn - op een rustige manier. Misschien durf je zelfs naar één van hun waarzeggers te gaan. Desalniettemin is het niet handig snel iemand te vertrouwen die hier vandaan komt, slinksheid is toch één van de karaktereigenschappen die in hen blijft. Hier komen vooral de Magiërs als zowel Heksen vandaan, waar er niet veel meer van over zijn, en het land exporteert vooral geneesmiddelen.
    Faerlyn ––
    Het is een klein land, wat voornamelijk uit water bestaat - rivieren, meren en liggende aan de Grote Zee - waardoor er eveneens niet veel bevolking is. Toch, ondanks de weinige mensen, is het een bruisende bevolking welke zich graag inzet voor gerechtigheid. De merenhelft van de populatie bestaat uit Half Elves met de affiniteit voor watermagie, maar daarnaast bestaan er nog enkele Elven. Er bestaat een rumoer dat er vlakbij Meerminnen in de zee wonen, maar tot nu toe heeft zowat niemand er één gezien. Faerlyn beschikt over weinig boeken en kruiden, maar exporteren vis, zout en verf.

    [ bericht aangepast op 9 okt 2014 - 14:49 ]

    [ bericht aangepast door een moderator op 24 juni 2014 - 22:51 ]


    Sidenote: Dat Henry denkt dat hij dingen weet, wilt niet zeggen dat hij dingen weet. Dat Henry zegt dat hij dingen weet, wilt ook niet zeggen dat hij dingen weet. Hij bluft dus vaak. :')

    And again sorry for the language. :')




    H E N R Y       R E A G A N       •       26       •       R U E R I


    De gezichten die Henry vanuit de muren aanstaarden, zouden eigenlijk herkend moeten worden door de man. Hij was namelijk degene die ze hier had gebracht. Maar voor Henry waren ze allemaal één en hetzelfde. Sommigen keken kwaad, anders verdrietig of smekend. Enkelen keken hem haatdragend aan. Er waren er maar heel af en toe een paar die het waard waren om de aandacht aan te besteden die nodig was om hun gezicht en misschien ook hun naam te onthouden.
          Dit alles zag Henry vanuit zijn ooghoeken, want hij bleef Nicolas de hele tijd strak aankijken. De bewaker zelf was te laf om zijn meerdere aan te kijken en zijn ogen flitsten naar de omgeving om zich heen. Het deed Henry plezier om te zien dat de man duidelijk niet op zijn gemak was.
          Ergens vroeg hij zich af wat hij nog meer gemist kon hebben, de tijd dat hij zich niet in Aelley had bevonden. Maar Henry had natuurlijk zijn connecties. Die waren namelijk overal en nergens en van zodra er wat gebeurde, was hij de eerste die het wist. Helaas wist hij het soms te laat.
          Alleen vond hij het vreemd dat niemand blijkbaar wist van deze ontsnapping behalve hij. Er was vrij veel tijd voorbij gegaan, tussen de dag dat Jasmine ontsnapt was en dat hij terug in Aelley was. Henry was niet alleen kwaad of gefrustreerd, hij was eigenlijk tamelijk teleurgesteld dat ze blijkbaar zo makkelijk had weten te ontkomen.

    Onwillekeurig glimlachte hij. Hij herinnerde hoeveel vuur ze had gehad, die verdomde zandelf. Als Aaron niet net toevallig in de buurt was geweest, zat ze nu waarschijnlijk ofwel ingemetseld in een muur, ofwel onder de grond, want Henry had geen zin gehad om speciaal voor één elf terug naar Aelley te keren. Eerlijk gezegd vond hij het al verwonderlijk dat ze niet onderweg ontsnapt was, waardeloos als sommige Rueri waren, maar op dat moment had het hem verrassend genoeg helemaal niet uitgemaakt of ze nu van een paard viel en haar nek brak, goed en wel achter de tralies zat opgesloten, of toch maar weer ontsnapte.
          Die ene keer was de enkele keer geweest dat Henry haar had gezien, maar ze was vermakelijk en van wat hij her en der gehoord had, kon de hele situatie nog wel eens heel interessant worden. Tenzij het louter en alleen roddels waren. Maar roddels leverden meer dan eens een grote schat aan informatie, al was de helft ervan gezever.

    Henry ging verder met zijn preek, zeggend dat Nicolas de elf zo snel mogelijk moest vinden. Deze keer was diens blik wel op Henry gevestigd, al keek hij die niet echt rechtstreeks aan. Hij knikte instemmend bij zijn 'opdracht', alsof hij niet kon wachten om de verachtelijke elf te gaan zoeken.
          "Ik zal zo snel mogelijk naar haar op zoek gaan," zei hij. Henry zag hoe zijn schouders nog steeds gespannen stonden. Zijn blik stond de hele tijd op één punt strak gericht en wanneer hij dan toch om zich heen keek, leek hij even zijn adem in te houden. Volgens Henry was hij niet bang van de uitgemergelde gezichten. Niet bang voor de fluisterende wind of alle andere lugubere dingen die aan de hand waren in deze omgeving. Het was iets anders dat hem deze angst aanjoeg. Henry glimlachte opnieuw wanneer Nicolas was uitgesproken. Het was de ruimte. De duisternis die alles zo bekrompen maakte, alsof de muren op hen af kwamen.
          "Je bent echt waardeloos, Nicolas," zei Henry, met diezelfde ietwat verontrustende, humorloze glimlach nog steeds op zijn lippen. "Ik ben er verrast van." Hij draaide zich van de man weg en liep de gang uit terwijl hij sprak. "Ze is nog steeds hier, als ik je dan toch een tip kan geven." Dat kon niet anders. Ze zou te zwak geweest zijn om meteen een reis te ondernemen en als dat wel het geval was, dan was Henry dat ongetwijfeld al zelf te weten gekomen en had hij haar neer gejaagd. Hij hield er nu eenmaal niet van als gevangenen zijn geliefde, aardig streng bewaakte gevangenis ontsnapten. Daarom waren het natuurlijk ook gevangenen. Het was nu niet bepaald de bedoeling dat die allemaal vogelvrij in het land rond dartelden.
          Jammer genoeg had de man niet echt zin om Aelley uit te kammen. Er waren genoeg plaatsen waar ze kon onderduiken, al had Henry wel een paar ideetjes.
          Hij had het einde van de gang bereikt toen hij zich opnieuw omdraaide. "Oh, en Nicolas, kijk me dan ten minste aan als ik tegen je spreek, klootzak. Mijn ogen zitten namelijk in mijn hoofd. Dat is je blijkbaar ontgaan."

    Het felle licht deed Henry zijn ogen even tot spleetjes knijpen toen hij terug boven kwam en de stal ging opzoeken waar Arion stond gestald. Hij wilde zijn mouw opnieuw optrekken om te kijken of de wonde nog verergerd was, maar de doorweekte stof van zijn kleren vertelde al genoeg. Hij vloekte. Gelukkig had hij bij zich thuis de juiste benodigdheden staan. Het is niet zo moeilijk te raden, maar Henry had het niet op de plaatselijke dokters. Zeker niet als die Arabella heetten.
          De stalknecht keek veeleer opgelucht toen hij Henry zag aankomen, waarop die een wenkbrauw op trok. Arion stond te briesen, maar kalmeerde al een heel stuk wanneer die zijn berijder in het zicht kreeg.
          "U- uw p-paard h-heeft het niet zo op anderen, denk ik, h-heer," stotterde de stalknecht. Henry schudde bevestigend zijn hoofd.
          "Gefeliciteerd met je scherpe zintuigen," antwoordde hij. Hij gooide de jongen wat geld toe en vertrok naar zijn huis, dat een stukje buiten het centrum lag.

    [ bericht aangepast op 26 juni 2014 - 0:25 ]


    help



    Alea grinnikt zachtjes op het complimentje op haar tuin. "Dankjewel". Alea is ondertussen door haar tuin gelopen en stopt bij wat prachtige bloemen. Met een mesje snijd ze een paar bloemen af. "Hij is inderdaad een scheetje" reageert ze. Ze staat op. "Een tijdje geleden is hij hier aan komen lopen en sindsdien is hij niet meer weggegaan". Alea stopt het mesje weg en als ze eenmaal bij mij staat kriebelt ze de kat onder haar kin die luid begint te knorren. "Soms is ie om gek van te worden. Voornamelijk wanneer hij de gekke vijf minuten heeft" Alea grinnikt zachtjes en ik kan een glimlach niet onderdrukken dus glimlach ook mijn tanden bloot. Alea kijkt me vervolgens recht in mijn fel blauwe ogen met heldere blauwe ogen. Gelijk wens ik dat ze dat niet gedaan had, Ik voel me diep vanbinnen weer een enorme verlegenheidsvlaag opkomen die zich snel een weg door mijn hele lichaam verspreid. Maar tegelijkertijd vind ik het ook niet erg.

    "pas maar op, want als ie je eenmaal door heeft dat je hem leuk vind kom je er niet meer vanaf" Alea lacht terwijl ze de kat een licht tikje op zijn neus geeft. Ik grinnik haast onhoorbaar en zet de kat op de grond. "Misschien kan ik je wat dingetjes leren over een paar algemene planten als je wilt" Nog voor ik antwoord kan geven loopt ze al door en gebaart ze met haar hand dat ik haar moet volgen. Ik knipper even verbaast met mijn ogen. "Nou eh ja graag!" Ik loop snel achter Alea aan, terwijl ik op pas dat ik niks in de tuin aanraak of op stap zodat ik niks kan verpesten. Alea beweegt zo sierlijk en snel door haar tuin. Ik weet echt niet hoe ze dat doet!

    Het duurt even maar uiteindelijk sta ik naast haar. Nieuwsgierig kijk ik langs haar maar dan valt mijn ogen op de bloemen in haar hand. Voorzichtig pak ik haar hand en breng het op een hoogte dat ik makkelijk naar de bloemen kan kijken. Mijn witte tanden verschijnen weer als ik stralend glimlach naar de bloemen. "Wauw! Deze zijn echt heel mooi!" fluister ik zacht. Ik kijk op naar Alea en laat haar hand snel weer los als ik merk dat ik die nog steeds vast heb. "begrijp me niet verkeerd, ik ben echt dol op mijn vak, als smid" zeg ik zacht. "Maar ik vind bloemen en planten zo mooi en fascinerend." Ik richt snel en verlegen weer mijn blik op de plant waar Alea in eerste instantie voor was gestopt. "Wat is dat voor plant?" vraag ik aan Alea. Ik kijk haar nog eventjes aan met mijn fel blauwe ogen. Vervolgens houd ik mijn handen achter mijn rug voor ik me over de plant buig om hem beter te bekijken. Ik geloof niet dat ik eerder zon plant heb gezien. Toch heeft het iets fascinerend, iets betoverend. Dat heb ik wel vaak als ik bloemen zie, planten niet echt. Ik zou nooit een vak kunnen uitvoeren met bloemen of planten. Ik ben veels te lomp daarvoor en ben daarnaast te dol op mijn vak. Maar het is wel fascinerend.


    [i]Help always come when people fight for right - Tonto [/i]

    Ravi Samir N'avale

    Ravi schenkt Garret een vriendelijke glimlach, terwijl hij het complimentje in ontvangst neemt. Als herbergier is het altijd fijn om te weten dat zijn gasten een prettig verblijf hebben gehad. Het zorgt ervoor dat je met plezier aan het werk bent. Niet dat Ravi gewoonlijk zonder plezier aan het werk is, want het ligt in zijn aard om het andere mensen naar hun zin te maken en hen te helpen en als herbergier is dit vrijwel altijd van toepassing.
    'Wát?' klinkt een brommende stem. Ravi denkt er zeker van te zijn dat dit Jasmine is, maar hij twijfelt. Dat is waarom hij eerst een verbaasde blik op Garret werpt alsof hij denkt dat deze reactie bij hem vandaan kwam. Na Garret voor luttele seconden in zijn ogen te hebben aangekeken, draait hij zijn hoofd naar voren waar zijn donker bruine kijkers recht in de karamelbruine ogen van Jasmine belanden. De geruchten die hij her en der over Jasmine haar ontsnapping had opgepikt, bleken dus toch waar te zijn. Hetgeen wat hij niet begrijpt, is dat Jasmine niet meteen na haar ontsnapping naar het onderkomen van Vaillé en hem is gekomen. Zij heeft namelijk een vast onderkomen in de herberg waar zij verbleef voordat zij door de Rueri werd opgepakt. Na dit incident heeft hij haar niet meer gezien, tot nu dan.
    'Ik gaf Ryder hier info-' Ravi stopt abrupt met praten, wanneer Jasmine hem met een strenge blik in haar ogen aankijkt en onderbreekt. 'Wat gebeurde er zojuist? Ben ik nu al lucht voor jou geworden?' Met een brutale expressie stapt ze dichter naar N'avale en Ryder, maar haar houding, woorden en ogen maken duidelijk dat ze gefocust is op N'avale. Zijn gedachte gaan terug naar het moment waarop Ravi diegene waarvan hij dacht dat het Jasmine was passeerde. 'Als ik al had geweten dat jij dat was, wat wilde je dan dat ik deed?' Hij blijft haar aankijken, terwijl ze een appel tevoorschijn haalt en hem in een boogje richting Garret gooit.
    Ravi weet dat er geruchten rondgaan over het feit dat hij onderdak biedt aan magische wezens, dus hij zal, terwijl deze geruchten hun ronde doen, haar nooit hebben begroet ook al wist hij dat het Jasmine was. Hij is niet bang om met zijn eigen leven te spelen, maar de herberg is niet alleen zijn plek. Het gaat hier namelijk ook om het leven van zijn zusje, Vaillé, en hoeveel meningsverschillen zij ook hebben, hij heeft haar leven al te veel in gevaar gebracht. Ravi heeft er namelijk mee ingestemd dat Jasmine en een aantal van haar rebellen in zijn herberg kunnen verblijven en als de Rueri hier achter zou komen, dan zou niet alleen Ravi zijn leven kwijt zijn.
    Ravi voelt zich zoals gewoonlijk relaxed, maar het feit dat Jasmine niet meteen naar hem is gekomen, knaagt aan hem. In zijn hoofd bedenkt hij een aantal redenen die zij zou kunnen gebruiken, maar hij komt echter niet op een goede waar hij mee akkoord zou zijn gegaan. In Aelley zijn genoeg mensen te vinden die de magische wezens liever zien verdwijnen en Ravi denkt niet dat Jasmine zo snel iemand in vertrouwen zal nemen om bij diegene te overnachten. Hij merkt dat hij bezorgd is om Jasmine, wat op zich wel logisch is, aangezien hij haar vrijwel iedere dag zag en hij al snel wat om mensen gaat geven.
    Ravi legt zijn onderarm ontspannen op de bar en brengt zijn gezicht in de richting van Jasmine, nadat zij zich dichter in de richting van Ravi bewoog en hem op een subtiele manier vroeg of hij haar nog wat meer informatie kon geven over de inval. Ravi's ogen glijden weer even snel langs alle hoofden in de herberg, maar laat ze dan rusten in de ogen van Jasmine.
    Nu hij nog eens nadenkt over het gesprek wat hij had opgevangen komt er meer informatie naar boven drijven. Voor hen, de rebellen, zal deze informatie wel degelijk van belang zijn, maar Ravi heeft niet de behoefte om alles boven tafel te leggen en dat zal hij ook zeker niet gaan doen. Zo is de kans er dat ze na deze informatie achter Jace aan zullen gaan, aangezien hij, naar wat Ravi ervan had gehoord, deze inval had gepland. Dat is juist wat Ravi wil voorkomen en gelukkig heeft hij het geluk aan zijn kant, want hij kan zich met wat inspanning van de domme houden.
    'Enig idee wie er bij de inval aanwezig waren?' Ravi fronst voor enkele seconden zijn wenkbrauwen en gaat met het puntje van zijn tong over zijn lip heen om hen vervolgens met een gedempte stem een antwoord te geven. 'Van wat ik heb vernomen, gaat het om een hoeveelheid van drie personen,' Ravi pauzeert even kort om de pas binnengekomen gast in zich op te nemen. Een mannelijke gestalte met een breed postuur, wilde bruine plukken haar op zijn hoofd en een lang litteken op zijn blote arm. Ravi kan zich niet herinneren of hij hier eerder is geweest, maar wanneer de zon door het raam op zijn gezicht schijnt, herkent hij hem. Een man wiens gesprekken altijd zeer interessant zijn om te volgen. Echter verschijnt hij hier niet vaak en als hij een bezoek brengt is het niet voor de drank, Ravi of Vaillé, maar voor zijn vrienden die Ravi hier wel dagelijks aantreft. Een vriendelijke glimlach verschijnt voor enkele seconden op zijn gezicht, terwijl hij de man met een hoofdknik begroet. Vervolgens neemt de man plaats in de hoek waar zijn vrienden zich ruim een kwartier geleden hebben gevestigd.
    Snel wisselt Ravi een aantal veelzeggende blikken met Vaillé, waarna ze naar de mannen toeloopt en Ravi zich weer focust op Garret en Jasmine. 'Verder is er niets bekend over zowel deze drie personen als de persoon of personen die de inval hebben gepleegd, maar wat ik er nog wel aan toe kan voegen is dat het zich heeft plaatsgevonden in het centrum van Aelley' gaat Ravi verder. Ravi twijfelde eerst om niets te zeggen over diegene wie de aanval hebben gepleegd, maar als hij er helemaal niets over zou zeggen, zou dat verdacht zijn. Dit, omdat hij zo altijd zijn verslag doet en het opvalt, zeker voor iemand wie hij al langer kent, als hij hier vanaf zou wijken.

    [ bericht aangepast op 26 juni 2014 - 21:45 ]


    'I don't want to leave her just because she makes me a better person.'

    Jasmine Kamilah Al'Ghamdi ––
    Rebel, Zandelf
    ° ° °



    Geen enkele seconde bleef het in de herberg stil, het was een plaats waar er bijna elk moment van de dag stemmen klonken, gegil en gelach. Verschillende gezichten, die pas voor het eerst hier kwamen, en bekende, zoals Garrett en Jasmine –– hun rebellengroepje waar ze bij hoorde, maar momenteel verspreidt was door de stad.
          'Ik gaf Ryder hier info ––' Veel verder kwam hij niet, want de getinte jongedame kapte al snel alles van hem af. Prima –– ze had eigenlijk geen flauw idee wat ze hier kwam doen, behalve dan Ravi een preek van hier tot Azoskad bezorgen. Hij had er één nodig –– en eerlijk gezegd, ze had niet door dat ze zo erg met zijn negerende actie had gezeten tot het moment kwam dat ze voet zette in de herberg. Iets wat Vaillé nadrukkelijk had verboden. Het was niet iets dat ze opzettelijk deed, oké, misschien wel een beetje, maar ze kon er niet voor eeuwig over zwijgen. Want dacht ze nu daadwerkelijk dat de jonge vrouw die zelfs nog tegen de prins van - laten we zeggen - Aelley inging, een toontje lager zou zingen voor een mens? Een duivelin ook nog.
          'Jasmine, nog even impulsief als altijd zie ik.' De geamuseerde toon van Garret sprak haar gedeeltelijk aan, eerder dan de woorden die hij over zijn lippen had durven spreken, maar erop reageren deed ze niet. Impulsiviteit was soms nodig voor het grotere goed. Ze zou er één of ander grapje op terug gekaatst hebben als ze niet zo druk bezig was om haar dodelijke blik naar Ravi te zenden, want die had het naar haar opinie nodig.
          'Als ik al had geweten dat jij dat was, wat wilde je dan dat ik deed?' Ondanks zijn vriendelijke uitstraling kon ze niets anders dan hem waarschuwend aan te blikken door zijn nonchalante toon. Die desbetreffende klank deed haar vuisten lichtelijk ballen en haar kaken strak op elkaar klemmen, maar bij nader inzien besloot ze zichzelf te kalmeren. Hoogstwaarschijnlijk amuseerde hij zich straks weer en dat moest ze niet hebben. Toch kon ze een pissig antwoord niet uit laten. De vraag van Garrett kwam echter eerder, waar hij het aan te danken had, waardoor ze voor luttele seconden haar hoofd in zijn richting waande en een lieflijke glimlach op haar lippen perste. Ze was al opgelucht dat het enigszins gelukt was, want in deze bui was het best lastig. Het was geen vrouw die het anders in zou houden voor enig ander.
          'Het feit dat je aan mijn kant staat,' was haar enige respons jegens hem, waar haar serieuze toon toch naar boven klonk. 'En jij, jongeman,' berispte ze Ravi, waar ze haar karamelbruine kijkers razendsnel op richtte, terwijl ze haar wijsvinger naar hem toe wees, alsof ze hem in de lucht porde. 'Wat dacht je van een vriendelijke begroeting, of is dat zelfs teveel voor je?' Eerlijk, enig ander mens die geen van de twee kende, zou zo denken dat het een getrouwd stel was. Maar dat waren ze niet, en ze waren eveneens niet verliefd op elkaar –– maar Jasmine was razend, dus moest ze hem wel een uitbrander geven. Binnen een oogwenk stond ze al naast Ravi, elke impulsieve reactie leek zich bij haar wel op te volgen, iets wat ze zonder nadenken deed. Zo nu en dan ergerde ze zich hieraan, maar dan herinnerde ze zich dat het simpelweg in haar karakter ligt en het geen eigenschap is wat ze kwijt zou willen. Ravi had zijn onderarm ontspannen op de bar gelegd, waarop hij zijn gezicht naar Jasmine bracht. De jongedame met de lichtbruine huidskleur bevond zich naar de man aan het kijken, staren zelfs, terwijl zijn zachtbruine irissen over de verschillende soorten mensen gleden.
          'Enig idee wie er bij de inval aanwezig waren?' Daar had meneer Ryder een uitstekende vraag gesteld, want Ravi fronste kort en vertelde vervolgens op een gedempte stem.
          'Van wat ik heb vernomen, gaat het om een hoeveelheid van drie personen.' Door de korte pauze besefte Jasmine dat ze weg had moeten kijken van hem, waardoor ze haar blik kort weg laat dwalen en uitkomt op een bekend gezicht. Het kleine zusje van Ravi, de man die haar onderdak had verleend en voor haar had gezorgd. Het ogenblik dat de ontsnapping in haar gedachtegang nogmaals de kop opstak, probeerde ze het als zo goed mogelijk weer in te drukken, aangezien dit juist hetgeen was wat ze had willen vergeten. De paden in het kasteel kwamen echter van pas, en dat gold eveneens voor het feit waar dit logge gebouw stond. Het bouwwerk scheen massief van buiten en het was goed gebouwd, maar wanneer je in de kerkers zou belanden, voelde je de kille tocht langs je huid snijden. Voor de rest kon het uit haar geheugen verwijderd worden, zeker het hoofd van de arrogante man die ervoor gezorgd had dat ze opgepakt werd in de eerste instantie. Maar, net zoals de rest, was dat impulsief gedacht, want Jasmine begreep dondersgoed dat gezichten herkennen eveneens van pas zou komen. Helaas. 'Verder is er niets bekend over zowel deze drie personen als de persoon of personen die de inval hebben gepleegd, maar wat ik er nog wel aan toe kan voegen is dat het zich heeft plaatsgevonden in het centrum van Aelley.'
          Dan was er nog het tweede geval - Ja, geval is het goede woord - want het moment dat ze bij de herberg aankwam, was dat uitgerekend het verdomde tijdstip dat ze Vaillé tegenkwam. Ravi's lieftallige zusje, oftewel: heks. Niet letterlijk, maar met haar persoonlijkheid komt ze al ver. Een persoon die ze juist niet tegen wilde komen –– en van alle mensen liep ze haar tegen het lijf. Wat een. . . Hel. Dat was nog niet eens het ergste, aangezien dat vrouwmens haar durfde te vertellen op een ruwe wijze dat ze niet haar intrede in de herberg mocht doen. Ze mocht er geen stap binnen zetten, waar de zandelf haar bijna een klap voor haar hoofd wilde verkopen, maar het uiteindelijk niet deed. Dat mocht ze willen, want zo kon ze Jasmine namelijk de schuld geven bij Ravi, waardoor hij toch haar kant kon kiezen en. . . dit werd al veel te ingewikkeld. Het was tijd voor payback! En, het mocht Jasmine Al'Ghamdi niet zijn, mocht ze het niet op een uiterst uitlokkende, rebelse handeling zetten. Gelijk voor Vaillé's neus. Over haar neus gesproken, had zij niet gewoon een neusoperatie gekregen? Nee –– dit ging al te ver, ze wilde niet dat deze heks haar hele gedachtegang bezette, want in het echte leven ging het al grotendeels om haar.
          'En verder weet je helemaal niets, Raaf. . .?' stelde ze eerst aan hem, voor ze haar plannetje uit zou voeren voor de Queenbee. Hoewel haar vrouwelijke stem gedempt klonk, was er een onmiskenbare toon in te bevatten: waarschuwing, alsof er zelfs een lichte afkeuring in te horen was. Al was dat enkel voor het gegeven dat hij wellicht zijn mond kon houden over iets anders, wanneer dit niet het geval was, zou ze het zo laten. Er waren al enkele keren woordenwisselingen tussen het tweetal geweest, voornamelijk over de factor waar hun geloof als zowel vertrouwen lag. Bij haar lag het overduidelijk bij de rebellen, maar Ravi was neutraal en desondanks dat ze het accepteerde, kon ze dergelijke opmerkingen niet onderdrukken. Stiekem was ze ronduit bang dat de man haar zou laten vallen, of het nu voor de Rueri ofwel iets anders was. De jongedame was een erg onbeschroomd persoon, iemand die niet op eieren voor iemand ging lopen en daardoor vaak genoeg in problemen kwam. Een issue waardoor ze op haar volgende zet kwam: het Vaillé betaald zetten voor het proberen haar te commanderen als een tamme rat.
          'Ravi. . .' Glimlachte ze beminnelijk, haar karamelbruine poelen hadden direct een bepaalde glans over zich heen die niet vaak te bezien was. Ze stapte iets dichterbij en, terwijl ze haar ene arm om zijn middel gooide en haar hoofd tegen zijn borstkas legde, blikte ze onopgemerkt de ruimte in - op zoek naar het gezicht waarvoor ze het in feite deed. Haar blik wilde ze immers niet missen. 'De afgelopen dagen miste ik je gezelschap.' Met deze woorden had haar stem een onherkenbare charmante klank gekregen, zelfs al was het gefluisterd, waarbij ze vervolgens besloten had haar hand op zijn buik te leggen. Het gekke was nog wel dat, ondanks de lieflijke toon en dat ze Vaillé een loer probeerde te draaien, ze hem daadwerkelijk gemist had. Dus gelogen, was het niet eens geheel. Alles was totaal vriendschappelijk natuurlijk, zo zag het er nu alleen niet uit. Zelfs al had ze hem meerdere keren een knuffel gegeven, in een opwelling, en hem zelfs eens een kus op de wang gedrukt. Echter, het feit dat de heks dit absoluut niet fijn vond - daar deed ze het om.

    [ bericht aangepast op 28 juni 2014 - 1:28 ]


    Quiet the mind, and the soul will speak.

    • Jade Sophronia Steele •
    24, Rueri - Messenwerpen


    •••


    Subtiel voelde ik mijn mondhoeken omhoog trekken bij het gevoel dat Jace’s blik iedere van mijn bewegingen met zijn ogen volgde, een veiligheid die ik altijd prettig vond. Wanneer zijn subtiele grijns mijn vraag – mededeling, werkelijk – om te slapen echter beantwoordde, wist ik mijn emoties niet meteen een plaats te schenken, vooral omdat een ongemakkelijk gevoel – waarvan ik niet wist waardoor het veroorzaakt werd – me dwars zat. Het waren zijn ogen, besefte ik, die deze plotse opwelling hadden opgebracht. Niet alleen vanwege de vermoeidheid die ik erin kon vinden – waardoor ik nog steeds maar al te graag wilde dat hij even een moment zou nemen om te rusten, al kende ik de eigenwijze kant van mijn tweelingbroer maar al te goed. Maar eveneens omdat ik zag dat iets hem vastgegrepen had, zijn gedachten beheerste.
          Voor even vergat ik alle zorgen bij het zien van Jace’s blik, wanneer ik het vrij kleine kommetje met mijn simpele soep op tafel zette. ‘Ik heb verschillende tips gekregen.’, begon hij dan, na een minimaal moment afgeleid te zijn door mijn acties, ‘Maar ik wil ze in de aankomende tijd eigenlijk eerst nagaan voordat we ze met de overige leden van de Rueri delen.’ Onbewust stopte ik even in mijn bewegingen, wetende dat het uiterst ongewoon was voor Jace om zoiets te zeggen, aangezien zijn loyaliteit aan de Rueri net zo groot is als die van mij – en richtte een vragende blik naar mijn tweelingbroer. ‘Het gaat namelijk over het feit dat een paar personen uit onze dichte kring hulp verlenen aan magische wezens – zoals … Ravi.’ Ik hoorde Jace’s stem wegsterven, iets wat ik compleet begreep – mijn spieren hadden zich namelijk zelf geheel opgespannen, waardoor ik slechts voor een miniem moment als een standbeeld aan de grond genageld stond. Ravi? De persoon die Jace en ik – samen met zijn zus – reeds als kinderen als een nauwe vriend beschouwden? De persoon die ons eten toegestoken had na het verliezen van onze ouders? Nee, onmogelijk.
          Enkele seconden liet ik mijn ogen de zijne ontmoeten, maar meteen merkte ik hoe serieus Jace zijn woorden uitgesproken had en hoe het ook voor hem een grote zorg vormde. ‘We kunnen zo meteen wel even langs de herberg gaan – gewoon rond kijken om er zeker van te zijn de tips nergens op slaan. Zo te zien hebben we ook nieuw eten nodig… dus moeten we eveneens even naar de markt.’, ging hij ietwat aarzelend verder, al wist ik meteen waarom. Ik knikte even op zijn voorstel en liet mezelf toe voor hem aan tafel te gaan zitten, nadat ik voor mezelf eveneens een kleine kom soep had uitgeschonken.
          ’Dat lijkt me een goed idee.’, zei ik dan – professioneler dan ik wilde, ‘We hebben onze eigen verplichtingen, de andere hoeven het nog niet meteen te weten, tenzij we het kunnen bevestigen.’ Er ging een steek door mijn hart bij het idee dat ik Ravi ooit zou gaan aangeven, noch zijn zus. ‘Misschien kunnen we erna even langs de straten gaan, voor we de markt bezoeken.’, meldde ik enigszins vragend en wierp hem een veelbetekenende blik toe. Het idee van weer te gaan stelen liet een zekere ontspanning in me opwoelen, ondanks het een manier was om te overleven, was het echter iets waar ik zelden schuldgevoel bij voelde – daarbij genoot ik er ook van het samen met Jace te doen.
          Meteen verspreidde zich een brede glimlach op mijn gezicht, wanneer bij Jace hetzelfde gebeurde na het - in enkele seconden - eten van zijn soep. Het leek me onmogelijk me goed te voelen wanneer Jace dat niet deed, maar op momenten dat deze leek alles voor even perfect – hij wist me altijd gerust te stellen, al deed hij dat naar mijn gevoel niet eens bewust. ‘Als jij eveneens je soep op hebt, kunnen we wel gaan – denk ik. Ik ben te moe om te slapen en we moeten ons toch blijven focussen op onze baan. Wat heeft het uitrusten met jou gedaan, zusjelief?’, grinnikte hij. Onbewust en ongedwongen rolde ik mijn ogen even en trok een mondhoek omhoog in een halve grijns, al voel ik dat hij ieder woord wat hij uitspreekt meer dan meent. Hij zou nu niet kunnen rusten, net zo min als ik dat zou kunnen, tot we zeker waren van Ravi’s onschuld.
          ’Prima.’, zei ik kalm, als ik de kom met soep naar hem toeschoof. De knoop die zich in mijn maag gevormd had, verbood me nu te eten – daarbij hoopte ik weer zo’n glimlach op Jace’s gezicht te zien verschijnen. ‘Het rusten was.. fijn,’ gaf ik toe, ‘Zeker aan te raden.’ Ik grijnsde even naar Jace, maar keek dan met enige dankbaarheid naar hem. ‘Ik had het echt even nodig.’, zei ik dan enigszins onhoorbaar, waarna ik mezelf moest bedwingen mijn zorgen naar zijn vermoeidheid niet weer uit te drukken. ‘Nu is het weer tijd te werken, genoeg rust voor mij.’, nam ik mezelf voor en bond mijn losse haren weer in een staart – werkelijk wilde ik echter gewoon weten of er enige waarheid in Ravi’s zogenaamde verraad zat, wat ik weigerde geloven. ‘Eet je soep.’, grijnsde ik.


    A girl who wonders.

    Jace Malachi Steele
    •• † ••
    Rueri – Boogschieten

    Grotendeels door het gegeven dat Jade en ik op ieder moment dezelfde gedachten en gevoelens deelden, wist ik dat het nieuws over Ravi haar had aangedaan. Niet alleen was Ravi mijn allerbeste vriend, het was tevens de jongeman waar we zijn opgegroeid in de periode waarin Jade en ik slechts met zijn tweeën op de wereld schenen te zijn. Verschillende malen heeft Ravi ons door middel van zijn herberg wat extra voedsel toe weten te stoppen ; wat voornamelijk op de momenten dat het nergens te vinden was ontzettend goed van pas scheen te komen. Alhoewel Jade en ik nooit onze hand omgedraaid hebben voor het beroven van de rijke personen in de provincie, hielden we wel altijd rekening met het veiligheidsniveau en namen we geen enkele risico’s.
          ‘Dat lijkt me een goed idee. We hebben onze eigen verplichtingen, de anderen hoeven het nog niet meteen te weten – tenzij we het kunnen bevestigen. Misschien kunnen we erna even langs de straten gaan, voor we de markt bezoeken.’ De veelbetekende blik in de kijkers van Jade kende ik maar al te goed, waardoor er vrijwel direct een lichte grijns rondom mijn mondhoeken komt te liggen. Met een zachte beweging van mijn hoofd weet ik Jade mede te delen dat we later op de avond inderdaad door de straten kunnen lopen om hier en daar wat te ‘lenen’ om hier zelfstandig gebruik van te gaan maken. We hadden namelijk bij lange na niet genoeg geld om fatsoenlijk eten te kunnen kopen op de markt ; hoogstwaarschijnlijk zou het uit gaan komen op wat fruit en groeten welke aan het einde van de dag over bleven, aangezien hierbij te onderhandelen viel over de prijs.
          ‘Prima. Het rusten was. . . fijn. Zeker aan te raden’ Het antwoord op mijn vraag over het rusten, beviel me – waardoor ik besloot slechts te knikken en de laatste resten uit mijn kom te schrapen. ‘Ik had het echt even nodig.’ De lichte frons tussen mijn wenkbrauwen spreekt mijn bezorgdheid jegens Jade uit, ook al weet ik dat ze meer aan kan dan wat het eerste oog zou verwachten. ‘Nu is het weer tijd om te werken, genoeg rust voor mij. Eet je soep.’
          Grijzend – met enige vernieuwde energie – stond ik op van mijn stoel en hield mijn kom ondersteboven in de buurt van Jade’s hoofd. ‘Helemaal leeg mevrouw, pak je spullen – dan vertrekken we direct. Hoe eerder we dit op hebben weten te lossen, hoe sneller we allebei nog wat rust kunnen nemen om verder te gaan met de taken van de Rueri.’
    •• † ••

    Na enkele minuten wandelen, kwam de herberg van Ravi en Vaillé in het zicht – wat in mijn gedachten aan scheen te voelen als een soort van tweede thuis. Binnen in mijn lichaam welde zich een gevoel van kinderlijk enthousiasme op, voornamelijk doordat ik mezelf en Ravi al spelend en stoeiend door de herberg zie rollen. Geheel automatisch versnel ik mijn pas ietwat, waardoor ik enige centimeters voor Jade kom te lopen en de deur van de herberg met een wijd gebaar open.
          ‘Ravi – zet de tap maar open, we. . .’ Midden in mijn woorden blijf ik plotseling in zwijgzaamheid vervallen, enkel en alleen door de aanblik van de persoon welke zicht rondom het lichaam van Ravi schijnt te bevinden. De karamel gekleurde kijkers van de jongedame komen regelmatig terug in mijn dromen, waarbij ik me continu af blijf vragen waarom ik haar heb laten gaan in plaats van haar gevangen te nemen. Jade werd onderhand gek van mijn vragen welke ik stelde – aangezien zij de enige persoon was die wist van mijn aanvaring met de vrouwelijke zandelf, welke zich op dit moment als een bloedzuiger aan Ravi vast wist te zuigen.
          Voor enkele seconden schieten de gedachten door mijn hoofd dat Ravi zich inderdaad in laat met mythische wezens – maar dan bedenk ik mezelf dat hij een neutraal persoon is, welke ook mythische wezens doe dient te laten in zijn herberg. De manier waarop ze echter aan elkaar verweven waren, gaf me echter steken in mijn borst – steken welke ik nooit eerder heb weten te ervaren. Stamelend in de woorden welke ik uit wilde spreken, knijp ik mijn hand strakker rondom mijn boog en voel het houten materiaal van de deur hard tegen mijn rug drukken.
          ‘Jade – geef me even.’ Mijn stem klink fluisterend – maar de normale serieuze en zelfverzekerde ondertoon was compleet vervangen door een stamelende nervositeit. Ik liet haar echter wel merken dat ze het niet in haar hoofd zou moeten halen om me achterna te komen ; dit was iets wat ik alleen moest doen. . . alleen moest verwerken.
          Met wankelende passen stap ik vervolgens de herberg weer uit – waardoor de deur achter me dicht valt en ik de mompelende geluiden buiten weet te sluiten. Wanneer de zoete lucht me weet te bereiken, komen mijn benen in beweging en ren ik half struikelend een gedeelte van het bos in – waar ik uiteindelijk tegen een boom op de grond zak en mijn gezicht in mijn handen neem. Wat was er in godsnaam met me aan de hand dat ik de aanblik van Ravi en de jongedame zo ernstig had ervaren? En waarom kon ik de jongedame niet simpelweg in gevangenschap nemen? Het was nu immers de tweede keer dat ik weg ben gerend zonder wat aan haar aanwezigheid te doen. . .


    I get that. And the language is fine.


    Nicolas Servio ~ 24 ~ Rueri

    Hoe langer ze op bij de cel bleven staan, hoe lastiger het voor hem werd om zijn claustrofobische neigingen voor zich te houden. Het was niet iets dat hij wilde dat de man voor zich door zou hebben. Zijn blik ging naar diens gezicht, al werd hij af en toe afgeleid door de omgeving. Henry was voor hem eigenlijk een raadsel. Behalve dat hij wist dat hij arrogant was en te zelfverzekerd, leek hij bar weinig om anderen te geven. Of hij ook echt kon liefhebben betwijfelde Nicolas sterk. Hij kon zich niet voorstellen er iemand zou zijn die aan de zijde van Henry gezien wilde worden als diens vriendin of zelfs vrouw.

    Het interesseerde eigenlijk niet hoe de man was en wat zijn motieven waren. Dat hij hem niet mocht stond gelijk aan dat hij niets met hem te maken wilde hebben. Hij leek vrij onbetrouwbaar en als hij ergens een hekel aan had waren het leugenaars. Toch vroeg hij zich een aantal dingen af nu hij zo voor de man stond, voornamelijk om zijn gedachten niet naar andere dingen af te laten dwalen. "Je bent echt waardeloos, Nicolas," Was dat de slotzin van zijn preek? Dat hoopte hij maar, want hij begon zich aan de man te irriteren. Hij voelde alsof hij zich elk moment moest inhouden bij Henry. Was zijn hele attitude er niet, dan had hij wel wat beledigende woordjes klaar staan.

    Een vage humorloze glimlach zag hij op diens gezicht staan. Waarom hij precies zo lachte wist hij niet, wel bekroop hem het gevoel dat hij zijn ongemakkelijkheid had opgemerkt. Ongetwijfeld had hij gezien dat hij met gespannen schouders hier stond en niet helemaal helder oogde. Toch trachtte hij niet te laten blijken dat hij enigszins in ademnood verkeerde. "Ik ben er verrast van." Het was maar goed dat de man zich omdraaide, anders had hij hem nog vuil aangekeken. Niet dat hij dit waarschijnlijk zou opmerken bij het weinige licht dat hier aanwezig was. "Ze is nog steeds hier, als ik je dan toch een tip kan geven."
    Opgelucht was hij toen de man de gang uitliep. De neiging om meteen ook de gang uit te lopen of rennen, onderdrukte hij. Zijn looptempo was normaal, maar van hem mocht hij nog wel wat harder lopen. Net op het moment dat hij dacht van de man af te zijn, opende deze zijn mond nog. "Oh, en Nicolas, kijk me dan ten minste aan als ik tegen je spreek, klootzak. Mijn ogen zitten namelijk in mijn hoofd. Dat is je blijkbaar ontgaan."

    Eikel, dacht hij en hij vervloekte de man meerdere malen in gedachten. Tegen ieder ander had hij onmiddellijk wat teruggeschreeuwd, of gedaan, maar deze man kon hij niets doen. Dat was hetgeen dat hem het meest aan hem irriteerde, dat hij op het soort man leek dat overal mee weg kon komen. Na deze woorden was hij gelukkig wel in de duisternis verdwenen, om de gevangenis te verlaten.

    Even keek hij nog naar de cel van Jasmine, denkend aan hoe hij haar zou moeten vinden. Hij kende haar enkel en alleen van gezicht en van enkele verhalen die hij over haar had gehoord. Het was maar goed dat ze nog in de omgeving was, anders zou hij zijn zoektocht nu al als zinloos verklaren. Op dit moment was hij niet in de stemming om gelijk naar haar op zoek te gaan. Zijn nicotineverslaving moest op peil gehouden worden en dus besloot hij dat het nu echt tijd was voor een sigaret.

    Met snelle maar gecontroleerde stappen liep hij de gang uit. Zijn longen zoog hij vol met lucht. Met wat behendigheid kwam hij aan op het kleine open plekje, boven de gevangenis, wat de meest snelle route was om van de donkere ruimte beneden naar boven te komen. Het was voor zover hij wist een vrij verborgen plekje. Nog nooit was het voorgekomen dat hij hier iemand anders aantrof. Prettig gegeven was dat hij hier onopgemerkt kon roken en tegelijkertijd zijn ogen weer eens aan normaal zonlicht konden wennen. Een sigaret was snel opgerookt als hij chagrijnig was.


    Aan niets denken is ook denken.

    Arabella Mae Lockwood || Rueri
    In de piepkleine achterkamer van de kliniek, - waar ik bezig was geweest met het hechten van een middelmatig diepe wond op het schouderblad van een jonge vrouw - was het snikheet. Ik had dan ook een opgeluchte zucht geslaakt toen ik het meisje de achterdeur uit begeleide. Ze zou er nog even last van hebben, en er was natuurlijk altijd kans op een infectie maar echt levensbedreigend zou het niet worden. Althans, niet als het aan mij lag.
    Ik waste de instrumenten die ik had gebruikt kort maar bondig af, en legde ze weer op hun gebruikelijke plaats. Mijn lichtbruine schort, waar vervaagde bloedvlekken en enkele verse spetters op zaten hing ik aan de haak. Als ik de deur open beland ik in de voorkamer, achter de toonbank. Naast het behandelen van mensen in de stinkende en kleine kamer aan de achterkant van het huis, kon ik hier dus mijn gang gaan met kruiden om zo de mensen van medicijnen te voorzien. Ik verkocht deze dan weer, zodat ik genoeg geld had om eten voor zowel mij als voor mijn vader te kopen. Niet dat het me veel kon schelen of hij at, maar ik wilde hem niet nóg een reden geven om mij pijn te doen.
    Mijn handen, besmeurd met het bloed van mijn vorige patiënt was ik af met een natte doek, die ik vervolgens op het houten aanrecht gooi. Ik besluit de kastjes erboven na te kijken, zodat ik kon besluiten welke kruiden ik verder nog nodig had. Op het bovenste plankje stonden flesjes, netjes gelabeld. Ook stonden er enkele potjes met zalven tussen, wederom met een etiket voorzien. Daaronder lagen een paar potten met kruiden en twee grote flessen wijn, om dingen te ontsmetten. Het was al vaker voor gekomen dat het laatste plots verdwenen was, ik wist vrijwel zeker dat mijn vader daar voor zorgde. Vandaar verstopte ik ze voordat ik de praktijk afsloot.
    Onder de gootsteen stonden enkele rieten manden met bloemen en planten, voornamelijk klaprozen. Daaruit haalde ik een melkachtig goedje, wat scheen te helpen tegen de pijn. Het was makkelijk om te krijgen, moeilijker om het spul er uit te halen. Niet iedereen kon het daarom ook betalen, en vaak resulteerde dat in dat er toch een flinke scheut alcohol naar binnen gewerkt moest worden voordat ik kon beginnen. Echter gaven veel mensen toch de voorkeur aan het knock-out geslagen worden.
    Ik schiet uit mijn gedachten als ik zacht geklop op de voordeur hoor. Een seconde later vliegt hij open en zie ik Evanjalin staan. Met een soepele beweging doe ik de kastdeurtjes dicht en schiet ik achter de toonbank vandaan, om naar haar toe te lopen. ”Bells!” Ik glimlachte om haar begroeting, ze had al dagen geen warmte en vriendelijkheid meer meegemaakt. Mijn glimlach verdwijnt even om plaats te maken voor een verbaasdere blik als ze het wapen op de tafel - die een meter voor de toonbank staat - legt.
    "Ik ga zo deze rapier langs brengen bij iemand van de Rueri," legde ze al gauw uit. Ik knikte. ”Aha.” Ik glimlachte en wierp een blik op de rapier. ”Wil je mee? De vorige keer dat ik wat af wilde leveren werd er nogal moeilijk gedaan.” Ik knikte voor de tweede keer. De wachters van de Rueri konden vrij moeilijk doen soms. Niet dat Evanjalin als het erop aan kwam aan mij veel had, de wachters lachten mij net zo goed uit als ik aan kwam lopen.
    ”Natuurlijk,” Antwoordde ik snel. Het was goed voor me om even weg te zijn hier. Als er echt iets mis was met iemand wisten ze me wel te vinden. Ik liep weer naar de toonbank toe en griste de sleutel van de praktijk uit de laadde.
    "Hoe is het trouwens met je? Ik heb je al tijden niet meer gesproken.” Ik loop langs haar heen en open de voordeur, wetende dat ze me zou volgen. Als ik een stap buiten de deur zet adem ik een diepe hap frisse lucht in. ”Z’n gangetjes,” Zeg ik nonchalant terwijl ik mijn armen over elkaar heen sla en zo verder loop. Ik keek naar beneden. Mijn vaalgrijze jurk is vies van de modder aan de onderkant.
    ”Paar avonden geleden klopte een paniekerige jongeman bij mij thuis aan, zijn vriend was zo dronken dat hij niet kon stoppen met overgeven.” Ik moest mijn lach onderdrukken. Het had er zeker hilarisch uit gezien, hoewel ik er om drie uur in de nacht niet zo om had kunnen lachen. .”Zoals je je misschien kan voorstellen, stikte hij zowat in zijn eigen braaksel.” Vertel ik verder, terwijl ik een paar langs rennende kinderen ontwijk. .”Ik heb tot in de late uurtjes schoon staan maken, vreselijk.”
    Ik glimlachte nog eens. ”Maar verder, prima. Jij?” Vroeg ik.


    but do you feel held by him? — does he feel like home to you? ( Anatomy » Midsommar )

    Aurea Helene Cordero
    ¼ waterelf, Rueri
          Braulio merkt duidelijk de rilling die door mijn lichaam trek op, gezien hij mijn bovenlichaam dichter tegen het zijne drukt. Ik voel de warmte van zijn halfnaakte lichaam door mijn kleding heen, waar ik natuurlijk geen probleem mee heb. En ook al had ik dat wel, dan zou het alsnog niet uitmaken. Het zou hem er waarschijnlijk niet van weerhouden om mij dichter tegen zich aan te trekken. Zijn blauwkleurige ogen vangen mijn eigen blauwe ogen. De blik in zijn ogen beloofd niet veel goeds, maar ik weet mijn blik los te scheuren van de zijne nadat hij lichtjes geknikt heeft. Ik voel me echter nog niet gerustgesteld, gezien hij wel vaker dingen uit me heeft weten te krijgen die ik hem eerst niet wilde vertellen, door op de meest onverwachte momenten vragen te stellen. Hierdoor ben ik vaak zo overrompeld door zijn vraag, dat mijn hersens niks zinnigs weten te verzinnen en ik wel de waarheid moeten vertellen. Gelukkig voor nu heb ik al een nachtmerrie in mijn hoofd, die ik aan hem zou kunnen vertellen mocht hij vragen gaan stellen. Hopelijk weet ik het nog, wanneer hij met zijn plotselinge vragenvuur komen. 'Hopelijk gebeurt het niet nog eens.' Terwijl hij deze woorden uitspreekt, vermindert zijn grip op mijn rug en waag ik het op te kijken. Tot mijn opluchting is de blik in zijn ogen ook verdwenen, wat me iets geruststelt. Hij drukt een kus op mijn voorhoofd, waardoor er een lichte glimlach over mijn gezicht verspreid wordt en ik laat mijn hoofd rusten tegen zijn borstkas. Toen ik hem voor de eerste keer zag, had ik zijn lengte intimiderend gevonden, maar nu vind ik het juist prettig dat hij zoveel groter is. Het voelt veiliger. Ik weet niet zo goed wat hij er van vindt, maar ik vind het heerlijk om me helemaal op te krullen en te verdwijnen achter zijn gespierde armen.
          'Ik meende dat je Andrew gistermiddag nog had gezien..' merkt Braulio nonchalant op. Kort bijt ik op mijn onderlip, terwijl ik toekijk hoe hij naar mijn blonde lokken en hals kijkt. Soms heb ik het idee dat hij dat nog interessanter vindt dan mijn ruggengraat, waar hij vaak met zijn vingers overheen kietelt, wat altijd voor een tintelend gevoel in heel mijn lichaam zorgt. 'Dat klopt,' begin ik iets schuldbewust, 'maar het is vandaag een aantal jaar geleden dat zijn ouders overleden zijn. Ik wil kijken of het wel goed met hem gaat, vaak heeft hij het er nogal zwaar mee en hij komt mij ook altijd opzoeken op de sterfdag van mijn ouders. Het zou niet eerlijk zijn als ik bij hem niet hetzelfde zou doen... Vind je niet? Daarnaast hoef ik vandaag volgens mij toch niet veel te doen, dan was dat van te voren wel verteld en aangezien jij druk bezig moet, kan ik hem net zo goed even opzoeken.'
          Inmiddels zijn zijn handen verder gegleden onder mijn shirt en terwijl de ene over mijn buik glijdt, streelt de andere over mijn ruggengraat. 'Ik zal moeten kijken wat je kan doen, je weet dat ik mijn werk niet mee naar de slaapkamer neem dus ik heb slecht zicht op wat er moet gebeuren. Het is ook wat afhankelijk van wat Hen- .' Ik kan een zachte grinnik niet onderdrukken wanneer ik merk dat hij moet gapen. Hij weet het echter nog enigszins in te houden en ik druk een kus in zijn hals, waarvoor ik lichtjes op mijn tenen moet staan. 'Je mag heus wel gapen hoor,' mompel ik lieflijk, al weet ik net zeker of hij het hoort. 'Waar was ik? .. Ik wilde zeggen dat het ook afhankelijk is van wat Henry heeft uitgespookt en wat voor informatie hij te melden heeft.' Ik knik lichtjes en ik vraag me stilletjes af of Henry een preek zal krijgen van Braulio. Ik vraag me ook af waarom hij niet verteld heeft waarom hij zolang wegging. We praten niet zoveel als vroeger, maar hij had het best wel kunnen vertellen...
          Onze blikken kruizen elkaar even, waarna hij verder omhoog kijkt en ik hem meld dat hij zijn rebelse plukje niet af mag knippen. Hierop glijdt zijn blik terug naar mij. 'Hmm .. en waarom dan wel niet?' fluister hij zacht in mijn oor, waarna hij in mijn oorlel bijt. Eén van mijn gevoelige plekjes, en dat weet hij maar al te goed. 'Het past bij je,' antwoord ik op een zachte, sensuele toon. 'Plus het is amusant om te zien dat iemand die zoveel controle heeft over zijn mensen, niet zijn eigen haar in bedwang kan houden,' vervolg ik plagerig en ik bijt zachtjes in zijn nek.
          Zijn handen bevinden zich nu bij mijn bh, die hij met gemak losmaakt, waarna hij zijn vingers aan de voorkant onder de bh door laat glijden. 'Als je Henry nog tegenkomt straks dan kun je hem wel vertellen dat ik hem zoek, al zal hij dat zo langzamerhand wel weten. Ik zal straks eens kijken wat je kan doen,' zegt hij nadat hij een kus op mijn lippen heeft gedrukt, maar door de bewegingen van zijn handen op mijn bovenlichaam, kan ik me er lastig op concentreren en mompel ik iets onduidelijks.
          Ik ben snelheid van hem gewend en doordat hij nu zijn tijd neemt, voelt het haast als een kwelling. Ik houd mijn adem in wanneer hij zijn hand op de plek van mijn hart legt. De adem komt er weer uit in de vorm van een verrukte zucht, wanneer hij zijn duim over mijn tepel heen wrijft. Soms is het haast ergerlijk, hoe goed hij mijn lichaam kent. Mijn ogen heb ik gesloten, maar wanneer hij begint te praten, open ik mijn ogen weer en ik zie een grijns op zijn gezicht staan. 'Heb je plannen voor vanavond?'
          'Hmm, daarvoor zal ik eerst in mijn agenda moeten kijken,' meld ik hem zo luchtig mogelijk, al is mijn stem lichtelijk hees door zijn handelingen. Ik verwijder een van mijn handen uit zijn nek en ik prik hem zachtjes in zijn zij. 'En niet zo triomfantelijk kijken jij.'


    To the stars who listen — and the dreams that are answered

    • Jade Sophronia Steele •
    24, Rueri - Messenwerpen


    •••


    De gehele wandeling naar de herberg van Ravi en Vaillé – twee mensen waar ik, naast mijn tweelingbroer, verrassend veel om geef – had ik geen woord gezegd. Tot vandaag was elke trip naar deze plek - die me ondertussen al meer dan bekend was en me een zeker huiselijk, veilig gevoel gaf vanwege de vele tijd die ik er zelfs al kind had gespendeerd - er één met een ontspannende, soms zelfs enthousiaste tred geweest. Deze keer is echter compleet anders. Vanaf Jace me had verteld dat Ravi - van alle personen – verdacht werd van contact met rebellen, had er zich een knoop in mijn maag gevormd en was ik alle details van iedere ontmoeting die ik ooit met hem gehad heb aan het overlopen, twijfelend of er ooit een reden was hem van zulke daden te verdenken – tot mijn opluchting, zonder resultaat. Het kan niet, het is onmogelijk.
          Wanneer we de herberg bereiken, zie ik Jace’s pas ietwat versnellen, zodanig hij enkele seconden voor mij de deur opent en zijn weg naar binnen maakt. ‘Ravi – zet de tap maar open, we…’ Midden in zijn woorden valt Jace zonder enige waarschuwing stil – tot ik zie wat deze plots opwelling van emoties veroorzaakt heeft. Een zandelf, wiens caramelkleurige, heldere ogen zelfs mij opvallen, heeft haar hand beminnelijk op Ravi’s buik geplaatst en fluistert hem woorden toe die me geheel ontgaan. Uit een automatisme leg ik mijn hand op het leren lemmet van één van de messen die zich in mijn riem bevindt, maar haal hem er niet uit – vooral omdat de woorden van mijn broer me geheel bij verrassing nemen. ‘Jade – geef me even’, hoor ik hem, nauwelijks hoorbaar fluisteren met een nervositeit die ik zelden bij hem gemerkt had, waarna hij de drukke ruimte met onzekere, wankelende passen verlaat. Normaliter zou geen vezel in mijn lichaam eraan twijfelen hem achterna te gaan, maar er was iets in zijn stem wat me tegenhoudt - waardoor ik als aan de grond genageld blijf staan, mijn hand op het mes rustend. ‘Ravi..’, zeg ik ongelovig, hopend dat hij me een uitleg kan geven die zijn onschuld en die van zijn zus bewijst.
          Met een ondenkbare moeite richt ik mijn scherpe blik met alle concentratie die ik nu binnen mezelf kan vinden naar voren en probeer het beeld wat zich nu voor me afspeelt te verwerken – Ravi die werkelijk contact heeft met de rebellen, een elf die hem lieflijk benaderd heeft en mijn bloedeigen broer die voor een uitzonderlijke keer zijn Rueri-principes opzij had gezet. Ondanks ik weet dat Ravi zijn beste vriend is – familie, werkelijk – weet ik dat Jace’s reactie alsnog meer dan apart is. Ik bewonder hem immers altijd voor de kracht die hij toont in de soms moeilijke situaties waar we bij invallen in terecht komen. Slechts éénmaal was hij zijn professionaliteit verloren, in een ontmoeting met een vrouwelijk zandelf. Nooit had ik geheel begrepen waarom, Jace echter ook niet – de dagen erna had hij me er meermaals over zitten vragen, al had ik hem nooit de antwoorden kunnen geven die hem helderheid brachten.
          Bij een enkele blik in haar – niet te ontkennen prachtige heldere ogen – besef ik dat ze makkelijk dezelfde persoon kan zijn, naar de beschrijving die Jace me van haar gegeven had. Op dit moment zit haar connectie met Ravi me echter meer dwars dan ik zou willen toegeven, maar eveneens vanwege de gehele situatie kan ik de drukte in mijn hoofd nu niet onder controle krijgen - Ravi en Vaillé van wie ik nooit had durven denken dat ze werkelijk contact hebben magische wezens, de vele personen die ik herken en de onbekende elf, wie een effect op mijn broer heeft welke ik nog nooit eerder had kunnen waarnemen. Om deze reden alleen al kon ik haar niets aandoen, tenzij Jace me daar expliciet om zou vragen.
          Slechts een moment laat ik mijn oogleden dichtvallen, om even diep naar adem te happen en langzaam weer uit te ademen, als ik enige helderheid in mijn gedachten heb kunnen scheppen. Nee, ik weet niet wat te doen met mijn beste vrienden, noch wat er feitelijk met mijn tweelingbroer aan de hand is, wat me meer dan zorgen baart. Wel weet ik echter mijn zwakte nu te erkennen – mijn zwakte, dat dit te veel is om in me op te kunnen nemen. ‘Ik wil jullie vragen wat er aan de hand is, wie deze personen zijn– maar niet nu’, mompel ik, met enige emotie in mijn stem. Ik haal mijn hand weer van het lemmet van mijn mes af en schenk Ravi en Vaillé nog één blik – eerst meer dan dodelijk, daarna voor een kort moment eerder gebroken, waarna ik me op de bal van mijn voet omdraai en in een rechte lijn naar buiten loop – iedereen die me in de weg staat enigszins opzij duwend. Zonder een moment stil te staan loop ik verder doorheen de straten – steeds verder weg van de herberg – om me op de enige actie te storten die me nu enige ontspanning zou kunnen bieden – stelen.

    [ bericht aangepast op 30 juni 2014 - 2:33 ]


    A girl who wonders.

    Ik zit nog te bedenken wat ik met Garrett aan moet, ideeën zijn welkom, dus die komt later. (Morgen niet, dan ben ik de héle dag weg)

    Evanjalin Brentwood II Mens II Neutraal
    Evanjalin was blij dat Arabella instemde om mee te gaan, omdat er zo nog iemand was die haar kon afleiden van de duistere plek waar ze heen zouden gaan. Toen de roodharige dame zag dat de ander aanstalten maakte om te vertrekken raapte ze de ingewikkelde rapier weer op en hield deze onder de brokaten mantel dicht tegen zich aangeklemd. De meesten in het dorp die net als zij neutraal waren gebleven hadden wel vermoedens over haar praktijken, maar toch liep ze hier liever niet mee te koop. Ze had liever dat de mensen moesten blijven gissen, wetende dat sommige klanten niet meer zouden komen als ze wisten dat Evanjalin zowel de Rueri als de rebellen hielp. Het zou de ondergang van haar zaakje betekenen en de gevolgen daarvan zouden voor haar groots zijn. Waar zou ze heen moeten? Hoe moest ze nog geld gaan verdienen? Ze wilde niet teren op iemands anders centen, maar vooral wilde ze de zaak laten bestaan als eerbetoon aan de vorige eigenaar. De zaak had haar gered en nu zou zij de zaak redden.
    Ze was de vrouw naar buiten gevolgd en luisterde naar het verhaal dat haar deed gruwelen. "Getver Bells, oh hoi Emily, Jonathan," zei Evanjalin vrolijk toen de kinderen voorbij renden voordat ze haar zin afmaakten, "dat klinkt echt afschuwelijk." Ze trok een gezicht om haar woorden kracht bij te zetten en grijnsde hier vervolgens vrolijk om. Het verhaal van haar vriendin had beelden bij haar opgeroepen die ze liever weer gauw vergat. Zelf zou ze zo een persoon ook niet aan zijn lot over laten, maar dat het niets met haar zou doen? Nee, ze zou er van walgen en paniek zou bij haar opborrelen, maar ze zou toch willen helpen. Koste wat het kost.

    "Maar verder, prima. Jij?" Evanjalin was blij dat Arabella het gesprek weer een andere kant op stuurde en glimlachte. "Alles gaat goed hoor en de zaak loopt ook wel lekker. Het is ook wel fijn dat ik nu een paar helpende handen heb en het is natuurlijk ook gezellig dat Rusty er is." Zodra de woorden waren uitgesproken vergrootten de blauwe kijkers van Evanjalin zich een beetje. Ze kon zich niet meer herinneren of ze het Arabella al had verteld, maar gezien de tijd dat ze haar niet meer had gesproken gokte ze van niet en ze wist niet hoe ze er op zou reageren. Kort likte ze langs haar roze lippen en sprak er gauw overheen. "Ik heb trouwens nog een jurk liggen in mijn winkel," begon ze. De jurk die Arabella droeg was haar zeker niet ontgaan. Evanjalin vond het jammer dat de vrouw zo een jurk droeg, omdat het haar schoonheid volgens haar niet tot zijn recht bracht. "De vrouw die de jurk had besteld is hem niet meer op komen halen, omdat de zaak van haar man failliet was gegaan. Erg zonde, hij ligt nu maar te verstoffen, maar als je wil kan ik hem voor je vermaken en dan mag je hem wel hebben." Ze glimlachte opnieuw en hoopte daarmee dat Arabella niet door zou vragen naar de zandelf aan wie ze onderdak gaf. Het laatste wat ze wilde was ruzie met Arabella of Rusty in gevaar brengen. Zacht beet ze op de binnenkant van haar wang, zichzelf verwijtend dat ze af en toe zo een flapuit was. Het nare gevoel verdween echter gauw als sneeuw voor de zon toen ze Morgan zich als een schaduw tussen de mensenmassa door zag bewegen. Evanjalin ving kort de blik van de vrouw, alvorens ze moest toezien hoe de vrouw alweer uit zicht verdween. Ze sprak de heks de laatste tijd minder dan ze wilde en ze besloot binnenkort haar maar weer eens op te zoeken. Niet voor een gunst, omdat iemand weer illegale producten nodig had, maar simpelweg om een praatje te maken.

    Het duurde niet lang of Evanjalin realiseerde zich dat ze de grootste levendigheid achter zich hadden gelaten en omdat ze zich hierdoor prettiger voelde, beschermd bijna, zette ze de kap van haar donkerblauwe mantel op. De mantel stamde uit de tijd dat Evanjalin nog voor Theresa had gewerkt en het was een cadeautje geweest van de eigenares. Toentertijd had ze hem weinig gedragen, maar toen ze zaken begon te doen met zowel de rebellen en de Rueri was hier verandering in gekomen. Elke keer als ze ergens heen ging en niet te veel aandacht wilde trekken of niet herkend wilde worden sloeg ze deze om. Hij benadrukte de kleur van haar rode lokken die onder de kap uit piepten. "Ik kan nooit wennen aan deze plek," zei ze. Nooit had ze het gevoel dat ze zich in groot gevaar verkeerde wanneer ze er liep, of dat haar iets zou overkomen, ondanks de waarschuwingen die ze zo nu en dan kreeg van mensen die haar om een gunst vroegen. Toch gaf de plek haar wel kippenvel. Ze begaf zich liever in de drukke hoofdstraten waar het krioelden van de kinderen die speelden, vrouwen die hun was buiten hingen en mannen die het vlees dat ze kochten voor minder geld probeerden mee te krijgen. Evanjalin had een vlotte babbel en kenden dan ook bijna iedereen die ze tegenkwam op straat. Ze wilde ze bij lange na niet allemaal vrienden noemen, maar ze durfde toch wel bijna met alle zekerheid te zeggen dat ze bijna iedereen wel eens een keer had gesproken. Al waren dit kleine en onnozele gesprekjes geweest over bijvoorbeeld het weer terwijl ze wachtte op de bakker die een brood voor haar haalde. Die wereld waar ze in leefden kon geen groter contrast vormen dan met deze die ze zojuist hadden betreden. De donkere straten gaven haar het gevoel dat ze zich niet meer in Aelly bevond, maar in een heel andere plaas, één die ze liever meteen weer achter zich liet. "De rapier is trouwens voor Nicolas.." ze zweeg even terwijl ze zich zijn volledige naam probeerde te herinneren, "Servio, dat was het ja." Haar mondhoeken krulden omhoog en ze draaide haar hoofd een stukje om Arabella aan te kijken. "Enig idee waar we hem kunnen vinden?" Evanjalin dacht kort terug aan de man die haar winkel was binnen gelopen. Hij had bruine krullen gehad en toentertijd had het eruit gezien alsof hij zich al een paar dagen niet meer geschoren had. Opvallender waren echter zijn ogen geweest, ze waren blauw net zoals die van haar, maar toch heel anders vond ze. Ze kon echter niet precies uitleggen hoe dan.
    Dankzij Arabella kostte het deze keer weinig moeite om binnen te komen. Hoewel het al erg donker was waar zij zich bevonden wist Evanjalin uit ervaring dat er gangen en ruimtes waren waar het leek dat de zon er nooit zou komen, en ook nooit geweest was. Alle vrolijkheid van het leven, de warmte ervan, leek daar compleet verdwenen, waardoor er dan slechts nog een kille duisternis heerste die ieder mens tot waanzin zou drijven wanneer zij hier te lang zouden verblijven. De cellen waren echter hetgeen wat Evanjalin niet onder ogen wilde komen. Altijd wanneer ze hier langs liep hield ze haar kap op, zodat ze vanuit haar ooghoeken geen glimp op zou vangen wat er schuilging achter de tralies. Haar blik hield ze op de mensen die daarbuiten stonden gericht, of voor zich, de cellen en narigheid die zich om haar heen bevond ontkennend. De keren dat haar blauwe kijkers toch op deze omgeving hadden gerust had ze zich slechts geconcentreerd op de zeer minieme positieve punten die ze kon ontdekken, aangezien de waarheid voor haar een te grote last was om met zich mee te kunnen dragen. Het zou haar hart breken om te zien tot welke slechtheid sommige mensen wel niet in staat waren.


    In the end the only person we love is ourselves, that's why we choose to love someone who can please us the most.

    Arabella Mae Lockwood || Rueri
    Het tempo van het lopen is niet te snel - we hebben op zich geen haast - maar toch stap ik flink door. Enkele mensen kijken me een tikkeltje vijandig aan, iets wat ik wel vaker meemaakte als lid van de Rueri. Die blik durfden ze echt niet op te zetten als zo iemand als Henry voorbij liep, maar ik moest er toch echt aan geloven. Het liefste zou ik de donkergrijze mantel nooit dragen, het logo erop deed me me meer kwaads dan goeds. Bij mij straalde de cape geen superioriteit uit, zoals het bij de mensen in hogere rangen deed.
    "Alles gaat goed hoor en de zaak loopt ook wel lekker. Het is ook wel fijn dat ik nu een paar helpende handen heb en het is natuurlijk ook gezellig dat Rusty er is.” Vertelde ze. Ik trok heel even mijn wenkbrauwen op bij het horen van een nieuwe naam, eentje die ik nog niet kende. Nu was het natuurlijk zo dat ik door mijn beroep de meeste mensen wel gezien had, en een grote greep daaruit kende ik van naam. Ik deed net mijn mond open om er over te beginnen maar Evanjalin was me voor. Ik besluit het te laten.
    "Ik heb trouwens nog een jurk liggen in mijn winkel,” Mijn hoofd zwaait naar de roodharige vrouw, wetende waar ze op doelde. "De vrouw die de jurk had besteld is hem niet meer op komen halen, omdat de zaak van haar man failliet was gegaan. Erg zonde, hij ligt nu maar te verstoffen, maar als je wil kan ik hem voor je vermaken en dan mag je hem wel hebben.” Ging Evanjalin verder. Ik grijnsde licht om haar voorzichtigheid. Ze had het nooit zo op mijn kleding, wist ik. Ik kleedde me met opzet zo, mijn uiterlijk was nou ook niet bepaald spetterend dus waarom zou ik me daarnaar kleden. Door mijn beroep kwam er vaak bloed en andere lichaamssubstanties op mijn kledij, dus om nou een prachtige jurk te kopen was overdreven. Bovendien hield ik van simpelheid.
    ”Het ligt er een beetje aan hoe opvallend de jurk is, maar anders wil ik hem graag overnemen.” Antwoordde ik met een glimlach. Ik twijfelde of ik nog zou beginnen over die Rusty, het was immers vreemd dat ik hem niet kende en eerlijk gezegd was ik best nieuwsgierig. Maar het deed er niet echt toe.
    De hoeveelheid mensen en gebouwen neemt af naar mate we dichter bij het hoofdkwartier komen. Ook Evanjalin schijnt het te merken, ze zet haar donkerblauwe kap op. Ze wilde niet te veel aandacht trekken, en dat was zeer begrijpelijk.
    "Ik kan nooit wennen aan deze plek,” Merkte ze op toen we dichter bij de ingang kwamen. Inmiddels was ik de kilte gewend van deze plaats, ik was er zowat immuun tegen geworden. Net zoals Evanjalin vond ik sommige dingen die hier gebeurden veel te ver gaan, maar zonder de Rueri ben ik niks. Het was nou eenmaal iets wat ik van mijn ouders had meegekregen, de afkeer jegens magische wezens. Ik had geleerd om mijn ogen te sluiten voor de afschuwelijke dingen die hier gebeurden, mijn oren blokkeerden het geluid van het geschreeuw en het gejammer.
    "De rapier is trouwens voor Nicolas.. Servio, dat was het ja.” Vertelde Evanjalin. Ik glimlachte, ik kende Nicolas. Toen ik zeven jaar oud was, en hij net negen kwam hij mijn moeders kliniek binnen met brandwonden. Omdat ik al sinds jonge leeftijd mijn moeder hielp, deinsde ik ook niet terug van dit ongeval en samen met mijn moeder lapte ik hem weer op. Ik wist dat hij me nog steeds dankbaar was, hoewel het voor mij een kleine moeite was geweest toen der tijd.
    Als we voor de ingang staan zwaai ik mijn haar naar mijn rug, zodat het logo van de Rueri beter zichtbaar werd. Het was niet alsof de wachter mij zonder zou herkennen, aangezien ik niet heel veel voorstelde. Even trekt hij zijn wenkbrauw op, en ik merk dat hij naar Evanjalin kijkt. Bijna wil ik vertellen waarvoor we hier zijn, als hij ons doorlaat. ”Loop maar door.” Ik glimlach naar hem en mompel een bedankje voordat ik naar binnen treed. Gelukkig koste het niet veel moeite, maar ik kon begrijpen dat een tenger simpel meisje in een Rueri mantel en een neutrale met vuurrood haar ergens wel de aandacht trokken.
    "Enig idee waar we hem kunnen vinden?” Vroeg Evanjalin. Ik knikte, dat wist ik. .”Nicolas is een gevangenisbewaker,” Ik glimlachte geruststellend naar Evanjalin, wetend dat ze zich niet zo op haar gemak hier voelde. .”Daar kunnen we hem vast vinden.” Vertelde ik terwijl ik haar door de lange, donkere gangen leidde. Ik kwam haast niet in de gevangenissen, behalve als er een van de bewakers gewond waren geraakt tijdens een aanvaring met een gevangene.
    Ik sla mijn mantel iets dichter om mee heen als we de koude gevangenis in stappen. Het is hier donker en vochtig, en vooral vies. Het ruikt hier naar rottende wonden , iets wat voor mij geen probleem was aangezien ik die geur meerdere keren op een dag tegen kwam. Evanjalin zou het echter niet zo fijn vinden. De meeste gevangenen kruipen dieper in hun cel, maar enkele nieuwe hebben nog de moed om uitdagend tegen de tralies aan te hangen, kijkend naar wat er voor bij komt lopen. Ik gun ze geen enkele blik waardig en stap stevig door, Evanjalin achter me aan. Geen spoor van Nicolas, ik zucht. ”Nicolas?” Roep ik. De gevangen zullen vast wel weten waar hij gebleven is, maar ik was niet bevoegd om iets tegen hun te zeggen, en eerlijk gezegd dacht ik niet dat ik een normaal antwoordt terug zou krijgen. .”Nicolas, er is iemand voor je.” Roep ik nogmaals, iets minder hard.

    [ bericht aangepast op 1 juli 2014 - 11:34 ]


    but do you feel held by him? — does he feel like home to you? ( Anatomy » Midsommar )

    Athanasius ‘Braulio’ Wyatt Morton

    Een lichte glimlach was doorgebroken op het gezicht van Braulio toen de prachtige dame in zijn armen, vol vertrouwen in hem, haar hoofd tegen zijn borst had aangelegd. Iets wat ze misschien beter niet kon doen, hem volledig vertrouwen. Beiden wisten ze dat Braulio dingen niet snel vergat, zoals een schaker de zetten van zijn tegenstander nog terug kon halen in zijn hoofd om zijn eigen volgende zetten te bepalen. Zo wist Braulio nog te vertellen wat mensen tegen hem hadden gezegd en hoe ze op bepaalde dingen hadden gereageerd. Vooral de dingen waar hij het niet mee eens was of waar hij ontevreden over was vergat hij niet snel. Later, op het juiste moment om toe te slaan, zou Braulio de woorden van de ander nog eens oprakelen. Geen ontsnappen aan.
    ‘Dat klopt, maar het is vandaag een aantal jaar geleden dat zijn ouders overleden zijn. Ik wil kijken of het wel goed met hem gaat, vaak heeft hij het er nogal zwaar mee en hij komt mij ook altijd opzoeken op de sterfdag van mijn ouders. Het zou niet eerlijk zijn als ik bij hem niet hetzelfde zou doen... Vind je niet? Daarnaast hoef ik vandaag volgens mij toch niet veel te doen, dan was dat van te voren wel verteld en aangezien jij druk bezig moet, kan ik hem net zo goed even opzoeken.’

    Braulio kende Andrew niet echt, oké, dat was misschien niet geheel waar. Hij kende Andrew amper persoonlijk, maar via Aurea was hij flink veel over hem te weten gekomen. Wat hem niet beviel was het schuldige gedrag dat zijn vriendin vertoonde. De dame gaf aan dat ze hem ging zoeken vanwege zijn overleden ouders maar Braulio had zo het idee dat er meer achter zat. De man voelde echter geen nood tot doorvragen, niet nu hij haar lichaam aan het verwennen was. Een zachte brom kwam over zijn lippen. “Dat zal wel niet, al ben ik misschien niet de juiste persoon om die vraag aan te stellen. Ik hoop dat je iets voor hem kunt betekenen.” De woorden sprak hij niet uit, maar hij wilde eigenlijk nog zeggen dat ze anders in zijn buurt zou kunnen blijven. Het was niet enkel onbeleefd maar het was ook niet waar. Als Braulio straks eenmaal aan het werk was dan kon hij zijn vriendin helemaal niet gebruiken, ze zou dan in de weg lopen of dingen horen die ze niet moest horen.
    Zoals hij al had verwacht moet zijn vriendin inderdaad grinniken omdat hij een gaap de wereld in moest zenden. Door het ontvangen van de kus in zijn hals ontstond er een glimlach op zijn gezicht, wat er voor zorgde dat de gaap gedeeltelijk toch nog kon ontsnappen. ‘Je mag wel gapen hoor.’ De woorden kwamen liefelijk gemompeld over haar lippen waardoor het verstaan wat moeilijker werd maar het lukte. “Het is alleen hinderlijk als ik halverwege een zin ben.” Merkte hij daar mompelend over op, nadat hij zijn zin van eerder had afgemaakt. De enige reactie die hij kreeg op zijn eerdere woorden was een knikje, veel meer was er ook niet te zeggen voor haar. Het was nou eenmaal afwachten geblazen wat voor klusjes er bleken te zijn als hij zijn werkkamer zou betreden.

    Braulio wist heel goed dat haar oorlel één van haar gevoelige plekjes was, wat het ook zo leuk maakte om daar in te bijten. De reactie die zo’n kleine handeling te weeg kon brengen plezierde hem iedere keer opnieuw. ‘Het past bij je.’ Kort schoten de ogen van de man nog eens omhoog naar het plukje haar dat altijd op zijn voorhoofd verbleef, wat hij ook probeerde. Al snel keek hij weer terug naar Aurea. “Maar het zit zo in de weg af en toe.” Merkte hij zacht op, met een sip getrokken gezicht. Eigenlijk was Braulio zelf te gehecht aan het plukje, waarschijnlijk door het opstandige karakter ervan dat hem wel mooi symboliseerde. ‘Plus het is amusant om te zien dat iemand die zoveel controle heeft over zijn mensen, niet zijn eigen haar in bedwang kan houden.’

    “Het zijn altijd degene die dicht bij je staan die het opstandigst zijn ..” Merkte hij met een lichte grijns op, terwijl hij oogcontact zocht. Blauw ontmoette blauw. “Duiveltje.” Merkte hij na een moment op, waarna hij een kus op haar neus drukte. Hoewel hij het grappig bedoelde zat er wel degelijk een serieuze betekenis achter die woorden die hij zojuist had gesproken. Want hoe dichter mensen bij hem stonden, hoe moeilijker het was om er volledige controle over te houden, niet alleen zijn vriendin maar ook Henry was een goed voorbeeld. Vooral Henry want die deed echt gewoon wat hem net het beste uitkwam, wat Braulio meer dan eens een punthoofd bezorgde. Het verliezen van controle kon de jongeman nog wel eens van binnen opvreten, maar dat gevoel probeerde hij zo goed mogelijk te voorkomen. De beet in zijn nek zorgde ervoor dat hij een zacht genietend geluidje over zijn lippen kwam. Braulio mocht dan degene zijn die de gevoelige plekjes wat moeilijker vrij gaf maar dat betekende niet dat zijn vriendin er inmiddels niet een aantal wist te vinden. Het was geweldig om te zien hoe de woorden die hij sprak over Henry Aurea niet volledig leken te bereiken, door de handelingen van zijn handen. Hier kon hij zo ontzettend van genieten, haar vooral niet geven wat ze wilde. Normaal had Braulio er wat meer vaart achter zitten maar zo nu en dan had hij meer rust in zijn lichaam om zijn vriendin te laten wachten, net zo lang tot ze er gek van werd.

    De verrukte zucht die ze uitstootte maakte dat Braulio in zijn nopjes was, haar reacties waren precies goed. ‘Hmm, daarvoor zal ik eerst in mijn agenda moeten kijken.’ De man wist heel goed dat hij dit soort antwoorden kon krijgen, hij had zelf immers net nog beweerd dat ze een duiveltje was, toch veroorzaakte de reactie een irritatie, die hij al vlug de kop weer in drukte. De irritatie kon onder andere door haar lichtelijk hese stem weer de kop in worden gedrukt. “Als je het niet uit je hoofd weet dan zal het wel niets urgents zijn, dus kan het wel wachten.” Fluisterde hij in haar oor waarna hij nog een paar kusjes in haar nek drukte. De prik in zijn zij zorgde ervoor dat zijn zijde aan die kant in een reflex een beetje krom trok, waardoor hij haar terug aankeek met een twinkeling in zijn ogen. ‘En niet zo triomfantelijk kijken jij.’ Zijn wenkbrauwen schoten uitdagend een stukje omhoog. “Waarom niet? Het is toch prachtig dat als ik hier,” zijn linkerhand gleed naar haar andere borst toe, waarna zijn duim en wijsvinger haar tepel hard wreven om er vervolgens kort in te knijpen, “wrijf dat dan dat niet alleen je adem je kort wordt ontnomen maar je hart ook intenser gaat kloppen?”

    [ bericht aangepast op 1 juli 2014 - 18:10 ]


    Stand up when it's all crashing down.

    Meghan Ginnifer Carlyle ~ Heks ~ Rebel



    Met een snelle, maar voorzichtige tred liep ik naar mijn winkeltje. Zachtjes legde ik de uil op de toonbank en begon wat kruiden bij elkaar te zoeken, ik wist precies wat dit diertje nodig had. Ik zocht wat tussen de potjes die op het plankje achter de toonbank stonden, maar helaas, het zalfje dat ik nodig had was op. Ik zou zelf wel een zalfje voor hem maken en dan moest het goed uitrusten. Ik maakte het vuur aan en gooide wat water in een van mijn ketels. Toen het water kookte gooide ik er de kruiden in die ik nodig had, ik had dit al zo vaak gedaan dus dit was helemaal geen moeite. Toen ik alle ingrediënten in de ketel had gedaan pakte ik het uiltje op en droeg het naar mijn kamer. Ik pakte een van mijn kussens en legde het daarop, terwijl ik de wond nog een keer verbond. Na nog wat roeren in de ketel en een half uurtje wachten was de zalf klaar, nu moest het alleen nog wat afkoelen. Ik zette de deed het zalfje in een potje en zette het op een van de vele planken in mijn huis om het te laten afkoelen. Ik keek nog eens rond in mijn winkeltje. Het was er vrij rommelig, alle potjes en kruiden lagen door elkaar en er mocht ook nodig een geveegd worden, vandaar dat ik een bezem pakte en aan dit karwei begon. Dit had ik ook gemakkelijk met mijn krachten kunnen doen, dan had ik amper een vinger uit hoeven steken, maar ik hield me liever gedeisd en deed zo min mogelijk met magie en zo veel mogelijk als een normaal mens. Daar was ik onderhand vrij goed in geworden. Nadat ik mijn hele winkel had geveegd besloot ik om mijn zalf maar eens uit te proberen op het uiltje. Ik zette de bezem achter in het hokje neer, pakte het potje met de zalf erin en liep naar boven waar ik de uil aantrof, net zoals ik hem had achtergelaten.


    'Your happy ending may not be what you expect. That's what will make it so special.' ~ Mary Margaret

    Nicolas Servio ~ 24 ~ Rueri

    Zijn ogen kregen eindelijk de kans om even aan het zonlicht te wennen. De kleur van de ijsblauwe ogen was nu goed te zien. Normaal gesproken was deze niet eens zichtbaar. Werd de kleur opgeslokt door grote donkere pupillen, die zich aanpasten aan het weinige licht. Het was voor Nicolas een heerlijk moment om na zo lang in de duisternis te hebben gezeten even van die paar zonnestralen te kunnen genieten. Ook al was de zon niet sterk of was het bewolkt, dan nog deed de frisse lucht hem goed. Je merkte het verschil pas als je van de ene omgeving in de andere kwam. Hij maakte van deze ‘pauze’ gebruik om zich even uit te rekken. Na de ene sigaret volgde al snel de andere. Hij inhaleerde de rook diep. Blies een klein wolkje vervuilde lucht de schone lucht in. Hij hield het eigenlijk nooit bij 1 sigaret. De deur liet hij altijd op een kier, zodat hij geluiden binnen de gevangenis kon opmerken. Het kostte hem echter wel een tijdje om daar terug te komen vanaf hier, maar daar hield hij in de meeste gevallen wel rekening mee. Zijn gedachten gingen niet naar Jasmine, of naar Henry, want daar wilde hij juist niet aan denken.

    Plotseling meende hij iets te horen, een geluid dat hij net niet kon plaatsen. De wind had net zijn in intrede gedaan en zorgde ervoor dat zijn krullen vrolijk heen en weer gingen. Nogmaals hoorde hij wat geluiden, zij het zachter dan daarvoor. Meteen gooide hij de sigaret uit zijn mond op de grond, al vond hij het altijd zonde om dit te doen. Hij trapte hem uit en sloot de deur achter zich. Klom vanaf een trappetje naar beneden en moest het laatste stukje springen, omdat de trap daar –om de een of andere reden- ophield. Hij belandde op de grond van de gevangenis, maar moest nog een heel eind lopen voordat hij zou komen waar het geluid vandaan was gekomen. Hij liep met snelle stappen. Ondanks dat hij dit deed, had hij, in tegenstelling tot vele andere bewakers, een lichte tred. Dit was in een aantal gevallen juist voordelig, doordat gevangenen van hem zouden schrikken. Af en toe was dat nodig. Aan het einde van de gang hoorde hij pas de voetstappen van, wat hij vermoedde, twee dames. Je kon het verschil tussen mannen die lopen en vrouwen die lopen goed opmerken als je gewend was om je in het duister voort te bewegen. Hij wist bijna zeker dat deze van ‘buiten’ kwamen, want ze hadden verfijndere stappen dan het meeste volk dat hier binnen trad.

    Een gevangenis was immers niet echt een plaats waar een dame zich graag zou vertonen. Hij ging op een normaal tempo lopen, toen hij de figuren van de dames kon onderscheidden. “Dag Arabella” groette hij de vrouw, wiens geneeskrachtige handen hem in het verleden hadden geholpen. De vrouw wist ongetwijfeld nog dat hij haar nog steeds dankbaar was, al was het zo’n tijd geleden. Als haar moeder en zij hem niet hadden geholpen zou hij nu gebrandmerkt zijn van de littekens, een infectie kunnen hebben opgelopen of de brandwonden hadden zelfs het einde van zijn leven kunnen betekenen. Het was in ieder geval die enige daad van haar geweest die ervoor zorgde dat hij haar vertrouwde. Daarnaast was ze ook lid van de Rueri, wat het voor haar ongetwijfeld makkelijker maakte om de gevangenis te betreden. Hij wilde de vrouwen niet aan het schrikken maken en ging dan nu pas ook naast ze staan. Hij kon meer zien in het donker, maar voor hen moest het wennen zijn. “..En Evanjalin, ik zie dat je mijn rapier hebt meegenomen” De vrouw was even iets moeilijker te herkennen geweest nu ze haar mantel om haar hoofd had geslagen, maar de rode haren en gelaatstrekken waren genoeg geweest om haar te herkennen. Ze had een typerend uiterlijk, vond hij.
    Hij hoefde maar een blik op haar te werpen of hij zag dat ze zich absoluut niet op haar gemak voelde. Verrassend was het niet, het was bepaald niet de meest gezellige omgeving om af te spreken. Maarja, het was voor hem wel zo makkelijk, want als hij geen dienst draaide had Evanjalin wel andere dingen te doen.

    “Zullen we naar een plek gaan met meer licht?” vroeg hij aan beide dames, doelend op buiten. Op een antwoord hoefde hij niet te wachten, want hij wist zeker dat in ieder geval 1 van de twee zich daar veel prettiger bij zou voelen. Hij begeleidde hen door de gangen, waarbij hij af en toe even naar een aantal gevangen keek om ze het zwijgen op te leggen. Hoewel zij niet meteen de gezichten van de vrouwen konden zien, was het alsof ze een radar hadden voor vrouwelijk schoon en geen enkele kans onbenut lieten om ze na te fluiten of ongepaste opmerkingen te maken. Dat laatste wilde hij niet laten gebeuren. Na een paar minuten waren ze aangekomen bij de deur die leidde naar een klein binnenhofje. Hij hield de deur voor hen open en sloot hem achter zich. Zijn blik ging kort naar de rapier in de handen van Evanjalin. Hij hoopte dat zij hem hiermee zijn humeur iets kon opkrikken. Hij vond zelf dat hij nodig toe was aan een nieuwe rapier, maar in een aantal zaken waren die dingen verrekte duur. Het was natuurlijk zo dat hij dit wapen niet van zijn werk vergoed kreeg, waardoor hij helaas een tijd had moeten sparen voordat hij iets fatsoenlijks kon kopen. De kwaliteit van de zwaarden die hij kocht vond hij belangrijk. Na even te hebben gekeken kon hij altijd zien of het van vakmanschap betuigde of niet. Bezuinigen op een mooie rapier deed hij niet, en dus had hij helaas weer eens meer geld uitgegeven voor het maken van dit wapen dan dat hem lief was.


    Aan niets denken is ook denken.