


|
‘Ik denk dat we moeten gaan. . . kijken?’ zegt hij aarzelend. Ghislaine's wenkbrauwen krullen delicaat naar elkaar toe, een menselijke uitdrukking, terwijl ze hem gade slaat. Zien hoe een beslissing wordt genomen, hoe afwegingen worden gemaakt, is altijd iets geweest wat haar weet te intrigeren. Veruit de meeste wezens zijn volkomen zelfzuchtig; Angel is een uitzondering. Waar de half—fae paraat staat om mogelijke dreiging uit zelfbehoud uit de weg te gaan, vraagt de engel zich af of er iemand is die zijn hulp nodig heeft. Ze verteld hem niet dat de eigenaar van de schreeuw zo goed als zeker zijn of haar laatste ademhaling heeft genomen. Dood trekt een. . . bijzonder deel van de bovennatuurlijken aan. Figuren veel boosaardiger dan de slechtste fae.
‘Kijken?’ herhaald ze, zij het op een spottendere toon dan Angel heeft gebruikt, duidelijk niet inziend waarom. ‘Jij hebt misschien negen levens, lieve engel, maar ik niet.’ Ze slaat haar armen over elkaar, hopend dat het wat verstand bij de onbaatzuchtigheid zal brengen, wanneer hij langs haar heen stapt, te gefocust om haar simpelweg te hebben genegeerd. Desalniettemin voelt Ghislaine een zweem van belediging, één wenkbrauw de hoogte in rijzend.
De witharige heeft geen goed excuus waarom ze hem precies volgt, hoewel ze zich prima lijkt te redden bevalt de omgeslagen sfeer haar allesbehalve, en haar zicht is goed genoeg om te weten dat schaduwen niet op die manier zouden moeten bewegen. Het is een logische keuze om in de buurt van het licht te willen blijven dat Angel uitstraalt, letterlijk, de warmte een natuurlijke afstoot voor het rotte en kwaadaardige in de wereld. Dit is gewoonweg Laine die haar eigen hachje redt, niets meer.
Angel wenkt haar dichterbij, naar een zijstraat wijzend, wanneer de modderige sleep van haar luchtige jurk haar opvalt. Ze is absoluut niet gekleed om door de smerige passages van de markt te rollen als zwerfafval, hoewel de zoete geur van miserie haar toch doet twijfelen. Ghislaine is te druk om haar kledij te redden om te zien dat haar goedaardige metgezel zijn volgende daad van compassie al heeft gespot.
‘Angel, liefje, ik denk niet. . .’ ze scheurt haar aandacht los van de zwierige jurk wanneer ze hem hoort praten, haar spitse oren gevoelig genoeg om op te kunnen vangen dat hij het tegen een. . . zombie kat heeft? Sneller dan Angel, echter, heeft zij de link naar zijn eigenaresse al weten te leggen en schrijdt ze naar voren, zich subtiel aan zijn arm plaatsend.
‘Oh, hallo,’ begroet ze de verwilderde, jonge vrouw, lichtjes voorover buigend zoals het ooit werd gedaan. De fae zijn bepaald geen vooruitstrevend volkje, moet ook Laine toegeven, hoewel de gebruiken haar natuurlijk komen. Op dit moment is er helemaal niets menselijks aan de witharige dame. ‘Vandaag moet mijn geluksdag zijn,’ glimlacht ze, een blik op de serval werpend, inschattend in hoeverre het beest iets zou kunnen schaden. Ze vraagt zich onbewust af of hij sneller zou zijn dan glamour. . . Ghislaine maakt haar zin niet af, hoewel ze het bepaald niet erg kan vinden dat ze tot stilstand zijn gekomen. De schaars geklede wildeling is niet iets wat hier elke dag rondloopt, en haar nieuwsgierigheid is minstens even groot als haar achterdocht. Ze kan de zwarte magie praktisch zien.
‘Vergeef me mijn directheid, maar als ik me niet vergis weet jij meer van de dood dan eender wie die hier rondloopt,’ Laine gluurt omhoog vanonder haar lichte wimpers, zich bewust van de pruil op haar mond. Zich vergissen is niet iets waar de half—fae bekend om staat. Vleierij kan echter geen kwaad. Iedereen wil aanbeden worden. ‘Is hij in de buurt?’ Het is het proberen waard. Ghislaine heeft de behoefte niet te zien wat er zojuist is gebeurt, en als de verantwoordelijke nog niet klaar is wil zij allesbehalve in zijn weg komen te staan. Natuurlijk verwacht ze niet dat de intimiderende schoonheid haar iets zal vertrouwen, niet voor niets en hoogstwaarschijnlijk geen enkele waarheid—maar ze wordt graag verrast.
|