• De dertienjarige Arwyn, district 11, leeft op stelen en inbreken, Maar als de dag van de Boete aanbreekt word zijn zusje, Rid, getrokken. Arwyn moet machteloos toezien hoe zijn zusje gewond door de Arena rondzwerft en dan word vermoord. Arwyns leven stort in, maar als de burgemeester er ook nog eens nieuwe vredebewakers bij roept - nog meer - besluit hij te beginnen met een stil protest. Met zijn vrienden breekt hij contant in, valt de hogergeplaatste mensen lastig, ten kost van alles.
    Het verzet is begonnen.

    Proloog
    ‘Blijf staan!’
    De woedende kreet van de man galmde door de straat. Er bestond nauwelijks twijfel over dat een hoop mensen er wakker van werden, een feit waar ik van genoot.
    De adrenaline gierde door mijn lichaam en liet me de rijke wijk door vliegen. Ik lachte naar de rijkversierde taart onder mijn armen, alsof ze zou vallen onder mijn charmes.
    Wat ik deed was geen stelen, nee, ik bevrijdde mijn schatten. Er waren misschien mensen die het anders zagen, maar ik was de verlosser.
    Een seconde later suisde een bloempot over mijn hoofd en brak op de straat in stukken. Ik maakte een soort mislukte danspasjes om ze te ontwijken, tevergeefs, ze drongen door mijn versleten schoenzolen heen, en lieten me bloeden. Ik schreeuwde.
    Nu zou die taart wel niet meer zo onder de indruk zijn van mij. Ik vloekte.
    ‘Kijk, daar rent hij!’
    De schrille stem volgde me, sloeg over zelfs.
    Een schot werd gelost, verbaasd stopte ik en draaide me om. Een flinke groep vredebewakers rende op ongeveer vijftig meter afstand achter me aan, nog een schot, een stekende pijn!
    Was ik geraakt? Nee, het was slechts een schampschot langs mijn been.
    Nog een hele reeks scheldwoorden vloog over mijn lippen, en ik sprintte harder dan ooit.
    Het voordeel was dat ik veel lichter was dan die sukkels die district 11 moesten bewaken. Ze stelden weinig voor, maar zij hadden wapens.
    Nog een paar meter…
    Ik dook razendsnel de smalle steeg in, ik gunde mezelf een paar seconden om op adem te komen maar toen schoot ik verder het doolhof door, waar de vredebewakers de weg niet vonden.
    Ren, Arwyn!
    Natuurlijk rende ik, zo hard als ik kon. Ren!
    Hier naar rechts, links, rechtdoor, rechts, rechts, rechts.
    Toen ik mijn bekende blauwe voordeur spotte sprintte ik verder de armetierige steeg door, terwijl ik met een hand – taart, vorm niet zo’n verdomde ballast! – onhandig reikte naar de huissleutel in één van mijn zakken.
    Ik struikelde naar binnen en knalde het gevaarte met een klap dicht.
    Zuchtend veegde ik een zwarte pluk haar uit mijn gezicht, en bekeek mezelf in de gebroken spiegel aan de muur. Een magere jongen staarde me met wijd opengesperde donkerbruine ogen aan. Ik was bleek. In ieder geval zag mijn bruin getinte huid er lichter uit, veronderstelde ik.
    ‘Rid. Rid!’
    ‘Wat heb je nu weer uitgespookt, Arwyn! Het is -’ ze keek even op de oude klok ‘- twee uur in de ochtend,’ zei Rid chagrijnig, terwijl ze in een wit hemdje de trap af liep.
    ‘Rid. Kijk wat ik heb.’
    Met een triomfantelijk gevoel reikte ik haar de taart aan. Rids mond viel open.
    ‘Hoe kom je daar aan? Arwyn, daar moet je echt heel veel voor hebben geriskeerd,’ stamelde ze.
    Je moest eens weten.
    Ik sprak mijn gedachtes niet uit, ik vertelde liever de mooiere versie.
    ‘Bij Ritter,’ grijnsde ik.
    ‘Nee…’
    ‘Jawel. Ik heb een raam ingegooid met zo’n zware grijze steen. Toen ging het alarm af – duh – dus ik sprong snel naar binnen en griste deze taart weg, die stond te pronken op het aanrecht. Toen kwam Ritter naar beneden,’ begon ik het betoog. Ik praatte steeds sneller en meer opgewonden, zonder dat ik het door had. Terwijl ik me alles voor de geest haalde vergat ik voor het gemak de paniek die ik had gevoeld toen de kogel langs mijn been suisde, toen ik in de scherven liep, alhoewel, het deed behoorlijk veel pijn…
    ‘Ik rende de kamer uit, ik dacht dat ik hem al kwijt was, maar nee,’ mompelde ik geërgerd. ‘Hij had de oorlogsbewakers er bij geroepen. Ze gooiden een bloempot – lach niet, dankzij mij hebben we taart – over mijn hoofd, ik was zo slim om mijn voet in de scherven te zetten. Ze drongen dwars door mijn zool heen, mijn schoen is dood, mijn voet glibbert er doorheen, vanwege het bloed. Toen schoten de oorlogsbewakers, het was een schampschot langs mijn been.’
    Rids mond vormde een O, en ik besefte dat ik het erger deed maken dan het was.
    ‘En toen kwam ik hier,’ besloot ik gegeneerd.
    ‘Maar Arwyn… Heb je pijn?’ vroeg Rid. Typisch haar, om eerst chagrijnig op mijn thuiskomst te reageren, en vervolgens vreselijk bezorgd te zijn. ‘Ga zitten,’ commandeerde ze.
    Ik wilde nog tegenstribbelen. ‘Het is niets, echt.’
    Het was echter iets zwaks, en mijn tweelingzusje was te slim om het niet door te hebben.
    Ze duwde me met kracht naar beneden, zodat ik in de oude, doorgezakte fauteuil zakte. Rid trok mijn schoenen uit, toen mijn sokken. Ze maakte niet eens een opmerking over de heerlijke geur die er bij hoorde.
    ‘Oh. Dit is erg,’ panikeerde ze. ‘Wacht, ik geef je iets om het bloeden te stelpen.’
    Ze zette een pannetje water op het vuur, wachtte tot het kookte en doopte toen een handdoek er in. Die gaf ze aan mij, maar met een ‘wacht even’ was ze weg. Ze kwam terug met een paar kruiden, die ze door elkaar gooide, hoewel niet heel zeker van de zaak, en toen gooide ze er een plons heet water bij. Ze mengde nog wat en gebaarde me toen de handdoek aan te geven. Ze depte er zachtjes mijn wonden mee.
    ‘Om te ontsmetten.’
    Toen plantte ze het ding in de zalf, smeerde het spul uit en bond het om mijn voet.
    ‘Bij de boete kan je vast wel weer lopen,’ beloofde ze. En je hebt nog wel een paar schoenen.’
    Haar woordenstroom ging nog langer door, totdat ik haar tegenhield.
    ‘Rid, er zit ook nog een schampschot, van een kogel.’
    ‘Oh jee. Beweeg je niet,’ siste ze en ze ontsmette en verbond de wond. ‘We gaan nu nooit meer slapen,’ zuchtte Rid wanhopig.
    ‘Als ontbijt hebben we taart,’ grijnsde ik. ‘En, zusje, wat denk je ervan als we vroeg ontbijten met een brunch er achter aan.’


    Dat was alles wat ik te zeggen heb. En die samenvatting is vreselijk, maar er komt nog een nieuwe, gelukkig.

    Als je interesse hebt, wat dan in te vullen:
    Naam:
    Standpunt:
    Tegenwoordige of verleden tijd?
    Schrijfstijl:
    Stuur maar een stukje van een verhaal of een link ofzo.
    Snelheid (met hoofdstukken enz.) :


    i wanna vincent van gogh cry in a corner

    Origineel idee ^^

    EDIT; ik zit nu heel erg te piekeren of ik dat ding nou moet gaan invullen x)

    [ bericht aangepast op 27 aug 2016 - 21:00 ]


    in love with the fictional characters, I'm sorry

    Virtues schreef:
    Origineel idee ^^

    Thanks ^^


    i wanna vincent van gogh cry in a corner

    Naam: Melissa
    Standpunt: Maakt mij niet uit, hoewel ik de 1e persoon vaker heb geschreven
    Tegenwoordige of verleden tijd? Verleden tijd, het liefst.
    Snelheid (met hoofdstukken enz.): Dit ligt aan mijn enthousiasme, dat vooral afhankelijk is van jouw enthousiasme. En de inspiratie, natuurlijk, maar dat gaat negen van de tien keer vanzelf.

    Schrijfstijl:

    Eerste persoon (recent);

    De uren daarna negeerde de jongen me, en pas veel later kwam er een licht op ons af. De oranje vlammen weerkaatsten op het stenen plafond van de gang, wat vol reliëf zat doordat het zo diep zat dat er geen moeite was gedaan.

    De man sprak niet terwijl hij een karige maaltijd in een kom de cel binnen schoof.

    Op dat moment begon Ashan heel hard te schreeuwen. Hij klapte voorover en viel op de grond.

    "H-help me," kreunde hij onbeholpen.

    De bewaker keek om voor een seconde en zag toen de gepijnigde blik op Ashans gezicht.

    "Kapitein Orriës?" zei de jongeman, verbaasd zijn wenkbrauwen optrekkend. Toen ik hem een tweede keer bekeek viel me opdat hij amper zestien moest zijn. "Wat doet u hier?"

    Ashan hief zijn hoofd op naar hem en zijn blauwe ogen priemden zich in die van de jongen. "Ze- ze hebben een fout gemaakt, jongen. Je moet me hieruit krijgen. Je zal rijkelijk beloond worden, zodra de waarheid bekend wordt. Het is slechts een misverstand."

    De jongen leek even te twijfelen, en stak toen zijn hand uit. "Wat is er mis met u, kapitein?"

    "Het zijn mijn wonden. Ze hebben mij gemarteld," antwoordde Ashan met een stalen gezicht. "Zou je mij je zwaard kunnen geven, soldaat?"

    De jongen overhandigde zijn zwaard zonder zelfs maar met zijn ogen te knipperen. "En wat te doen met de andere gevangene?"

    "Ziet zij er schuldig uit?" Ashans stem klonk smalend. "Er is een grote fout gemaakt, en zij heeft er niets mee te maken."

    De jonge soldaat stak nu zijn hand naar mij uit. "Vrouwe," knikte hij me toe.

    Ik pakte zijn hand aan en stapte achter Ashan de cel uit. Het voelde alsof het gewicht van de aarde ieder moment op mijn kon vallen, hier in de tunnels. De jongen liet mijn hand los terwijl hij ons voor ging door de tunnels. Met mijn vingers streek ik nerveus over de ruwe rotswand naast mij.

    Af en toe passeerden we andere cellen – sommigen leeg, maar in de meesten zaten graatmagere mannen.

    Voor ons zag ik een klein licht flikkeren en de geluiden van een echoënd gesprek tussen twee wachters.

    "...en toen giechelde ze alsof wat ik had gezegd oneindig grappig was. Het was heel simpel om haar in bed te krijgen," grinnikte de één.

    "Was die bruinharige maar zo makkelijk geweest," verzuchtte de ander. "Ze bleef maar doorzeuren over liefde en respect en waarde."

    "En eer zeker," lachte de eerste. "Hé, Xavian," voegde hij eraan toe toen hij aan zag komen.

    "Zessfar," groette Xavian hem terug, en vervolgens de andere wachter: "Cagio."

    "Man, wie zijn dat bij je?" vroeg Cagio. Zowel hij als Zessfar trokken hun zwaard.

    "Het is goed," zei Xavian tegen hen. "Er is een fout gemaakt-" Hij rechtte zijn rug, "-en ik help de kapitein."

    "Kapitein Orriës?" De mannen salueerden onmiddellijk. "We wisten niet dat u hier zat."

    "Er is een fout gemaakt in het systeem voor het opsporen van spionnen uit Occula en ze hebben zo de verkeerde persoon gestraft." Ashan klonk formeel, alsof hij ineens jaren ouder was geworden. Ik vroeg me af hoe oud hij eigenlijk was, aangezien hij niet dezelfde leeftijd als zijn broer kon hebben. "Ik en mijn... Compagnon, zijn beiden onterecht opgesloten, en waarschijnlijk als jullie ons helpen dit op te lossen ligt er een groot geldbedrag op jullie te wachten."

    De twee mannen stonden onmiddellijk op en begeleidden ons door de tunnels, half vechtend om wie de leiding nam. Xavian moest het onderspit delven, aangezien hij zijn zwaard had afgegeven.

    "Zessfar, geeft de vrouwe jouw zwaard," was Ashans commando.

    "Maar heer–" sputterde de man tegen, maar hij zweeg toen zijn bruine ogen Ashans ijzige blauwe ontmoetten. "Zeker, kapitein."

    Derde persoon (recent);
    "Zsæ, huzpmè xomen fu dębfrú. Zosima gudì!" klonk de spreuk.

    De oude man hapte ratelend naar adem en Jay snelde naar zijn grootvader toe. De man hoestte, zocht naar lucht en viel op de grond. Zijn ogen werden groot en even was Jay bang dat wat hij had Gezien hem fataal zou worden, maar de man wist zich te herstellen.

    Jay hielp de man overeind en ondersteunde hem. "Grootvader, gaat het? Wat Zag u?"

    "Een storm," antwoordde de magiër. "En bovennatuurlijke storm is op komt en niemand zal eraan kunnen ontkomen. We zullen allemaal sterven. Ze kómen!"

    "Rustig grootvader, verg niet te veel van uzelf." Jay haalde een ebbenhouten stoel en plaatste die naast zijn grootvader. "Hier, gaat u zitten."

    De stoel kraakte toen de man met zijn volle gewicht op de stoel zonk.

    "Vertel me nu alstublieft wat u heeft Gezien," zei Jay.

    De man schraapte zijn keel, knipperde met zijn ogen en zuchtte diep. "Ik Zag een storm van schaduwen en vlammen. Zij kwam onze richting in en verpulverde alles op haar weg. Enkel een spoor van as bleef over. Het was enkel een kort visioen, maar wat me nog het meest bijstaat waren de woorden die ik hoorde: Raudonas, Geltonas, Žalias, Mėlinas."

    De man zweeg om zijn woorden op zijn kleinzoon in te laten werken. Jay staarde de man even aan en ademde toen diep in. "Wat betekent het?"

    "Het zijn namen," was het antwoord.

    "Van wie?"

    De magiër lachte. "Wat leren ze jullie tegenwoordig op school?" Hij schudde zijn hoofd. "Het zijn de namen van de vier Heilige Stenen, verspreid door heel Pradžia. In elk leeft, volgens de legendes, een geest. In Raudonas een gestorven held, in Geltonas een oude man, in Žalias een moeder en in Mėlinas een wolf. Ze staan voor moed, wijsheid, liefde en trouw."

    "Waarom zijn ze zo bijzonder, dan?" vroeg Jay, nieuwsgierig naar meer over de mysterieuze stenen, maar de magiër lachte enkel.

    "Mijn jongen, dat is iets dat ieder voor zichzelf moet ontdekken." Hij schudde zijn hoofd en veegde zijn tarotkaarten van eerder die middag bijeen en legde ze in de kast. Toen hij het ontdane gezicht van Jay zag, voegde hij eraan toe: "Kom op, jongen, blijf daar niet zo staan. Ik geloof dat onze enige manier om de bovennatuurlijke storm te overleven die stenen zijn, dus we moeten ze vinden."

    Eerste persoon (ouder, Hunger Games Fanfictie);
    Vogels tjirpten vanuit de lucht, hoewel ik ze niet zag. Spotgaaien. Sarah zou lachend hebben opgemerkt dat het haar helemaal niets kon schelen hoe de verdomde vogel heetten. Maar Sarah was dood.

    Iedereen was dood. Tweeëntwintig onschuldige kinderen waren veranderd in monsters en vervolgens door andere monsters vermoord. Door mij vermoord. Door Robert vermoord. Door Levi vermoord. Door Sofiya vermoord. Misschien wel door Sarah vermoord. Ik zou het nooit weten.

    Ik had het gevoel dat iets groters dan ikzelf mijn hart pakte en het in kleine stukjes brak. Alle stukjes werden om de beurt in het ravijn gegooid, achter mijn zwaard en Claire bloed - en eventueel haar ziel - aan. Het enige dat overbleef was een leeg omhulsel dat niets was dan een representatie van wat ik ooit was geweest. Het was het lichaam van Josiah Rhodès, enigszins beschadigd, maar het was nog steeds Josiah. Mijn geest, daarentegen, was onomkeerbaar beschadigd en de oude ik was verloren gegaan ergens tussen de dood van mijn zus en de dood van mijn geliefde.

    "Josiah!" hoorde ik Luna van een afstand gillen. "Josiah! Josiah, stop!"

    Ik hoorde haar gejaagde adem toen ze naar me toe rende en naast me stilhield.

    "Doe het niet, Josiah. Laat het niet zo eindigen. Ik... Ik wil niet dat het zo eindigt!"

    "Luna, laat me dit doen, en beloof me dat je iets moois van je leven zal maken." Ik hoorde dat ik kalmer klonk dan ik me voelde. Ik sloot mijn ogen voor een paar seconden, en keek haar toen aan. "Als je in District 4 komt... Vertel mijn ouders en Rose dat ik van ze hou."


    "Maar... Josiah... Jose... Nee!"


    Ik zou lachen om deze vreemde gewaarwording - twee tributen die allebei dood wilden, in plaats van wilden leven - maar het was heel wat minder grappig om het zelf mee te maken.

    "Je kent me amper en ik ken jou amper, Luna Swan, maar ik beloof je dat ik blij ben dat ik je zo je leven terug mag geven." Ik hief mijn ogen op naar de stralend blauwe lucht en stelde me voor dat Claire van daarboven op de neerkeek. "Ik ben straks bij Claire."

    Ik wist niet sinds wanneer ik in leven na de dood geloofde, of wanneer ik dit wrak was geworden. Misschien was het een deel van mij dat er altijd al was geweest, of de spelen hadden het zonder mijn toestemming in mij gecreëerd.

    "Josiah... Ik beloof je dat ik het zal zeggen. Ik zal ze zeggen dat je van ze houdt. Ik zal aan je blijven denken, Jose. Tot ziens."

    Luna huilde niet, maar ik zag dat ze zichzelf in moest houden. Haar lichaam schokte licht, iets wat alleen op te merken was vanaf de plek waar ik stond.

    Ik keek naar beneden, naar de eindeloze diepte, en Luna pakte mijn hand. Ze gaf er een kneepje in, alsof ze me wilde vertellen dat het goed was. Of meer dat ze genoegen nam met mijn keuze.

    Op het moment dat mijn voeten loskwamen kwam er een golf van paniek over me heen, alsof alles in mij schreeuwde dat mensen niet gemaakt waren om te vliegen.

    Ik hoorde Luna schreeuwen en zag dat ze over de rand graaide om me te pakken te krijgen, maar ze miste. Ook al had ze me weten te redden, hadden we nog steeds voor een dilemma gestaan. Het was goed wat ik deed, verzekerde ik mijzelf, maar wat ik mezelf nu nog wijsmaakte gaf niet veel verschil.


    Ik wist niet hoe diep het ravijn was of hoe snel ik viel want mijn gedachten waren ergens anders. Het beeld van Luna, wiens betraande gezicht steeds verder uit beeld verdween, drukte als een steen op mijn borst. Tegelijkertijd voelde het alsof er iets van mijn last weggenomen werd door de wind die met mijn haar speelde.

    Nou, dit was het dan. Het einde. Het was nog steeds moeilijk te bevatten voor me en mijn lichaam dwong me om naar houvast te graaien in de lucht, waar ik het toch nooit zou vinden.

    Opnieuw dacht ik aan de eerste keer dat Sarah me probeerde te leren zwemmen. Ik had in het water geklauwd naar het vaste land, zelfs toen ik dacht dat ik verloren had. Ik had niet opgegeven, en misschien was dat wel het verschil met deze afgrond. Ik had al lang geleden opgegeven, ergens tussen Sarah's dood en die van Claire. Alles was van mij afgenomen.

    "He thinks that faith might be dead. Nothing kills a man faster than his own head," zong ik zachtjes. Niet zo hard dat het boven het geluid van de wind uit kwam, als noten speciaal voor hen die waren gestorven hier. Voor het bloedvergiet wat nooit mocht worden vergeten. "He used to see dreams at night, but now he's just watching the backs of his eyes."

    Ik opende even mijn ogen om de grond dichterbij te zien komen. Angst, pijn, verdriet, hulpeloosheid, eenzaamheid. Straks was het allemaal weg.

    "Voor Claire," vormden mijn lippen, "voor Sarah, voor Luna."


    Zwart. Donker als de nacht. Eindeloze stilte, en toen, als van veraf, hoorde ik een knal. Een kanonschot.

    Mijn kanonschot.

    ***


    "Josiah, mijn Josiah." Ik hoorde een stem en opende langzaam mijn ogen.

    "Claire?"

    "Ik hou van je, Jose," vertelde ze me, met haar hand door mijn haar woelend. "Welkom thuis."


    in love with the fictional characters, I'm sorry

    Virtues schreef:
    Naam: Melissa
    Standpunt: Maakt mij niet uit, hoewel ik de 1e persoon vaker heb geschreven
    Tegenwoordige of verleden tijd? Verleden tijd, het liefst.
    Snelheid (met hoofdstukken enz.): Dit ligt aan mijn enthousiasme, dat vooral afhankelijk is van jouw enthousiasme. En de inspiratie, natuurlijk, maar dat gaat negen van de tien keer vanzelf.

    Schrijfstijl:

    Eerste persoon (recent);
    De uren daarna negeerde de jongen me, en pas veel later kwam er een licht op ons af. De oranje vlammen weerkaatsten op het stenen plafond van de gang, wat vol reliëf zat doordat het zo diep zat dat er geen moeite was gedaan.

    De man sprak niet terwijl hij een karige maaltijd in een kom de cel binnen schoof.

    Op dat moment begon Ashan heel hard te schreeuwen. Hij klapte voorover en viel op de grond.

    "H-help me," kreunde hij onbeholpen.

    De bewaker keek om voor een seconde en zag toen de gepijnigde blik op Ashans gezicht.

    "Kapitein Orriës?" zei de jongeman, verbaasd zijn wenkbrauwen optrekkend. Toen ik hem een tweede keer bekeek viel me opdat hij amper zestien moest zijn. "Wat doet u hier?"

    Ashan hief zijn hoofd op naar hem en zijn blauwe ogen priemden zich in die van de jongen. "Ze- ze hebben een fout gemaakt, jongen. Je moet me hieruit krijgen. Je zal rijkelijk beloond worden, zodra de waarheid bekend wordt. Het is slechts een misverstand."

    De jongen leek even te twijfelen, en stak toen zijn hand uit. "Wat is er mis met u, kapitein?"

    "Het zijn mijn wonden. Ze hebben mij gemarteld," antwoordde Ashan met een stalen gezicht. "Zou je mij je zwaard kunnen geven, soldaat?"

    De jongen overhandigde zijn zwaard zonder zelfs maar met zijn ogen te knipperen. "En wat te doen met de andere gevangene?"

    "Ziet zij er schuldig uit?" Ashans stem klonk smalend. "Er is een grote fout gemaakt, en zij heeft er niets mee te maken."

    De jonge soldaat stak nu zijn hand naar mij uit. "Vrouwe," knikte hij me toe.

    Ik pakte zijn hand aan en stapte achter Ashan de cel uit. Het voelde alsof het gewicht van de aarde ieder moment op mijn kon vallen, hier in de tunnels. De jongen liet mijn hand los terwijl hij ons voor ging door de tunnels. Met mijn vingers streek ik nerveus over de ruwe rotswand naast mij.

    Af en toe passeerden we andere cellen – sommigen leeg, maar in de meesten zaten graatmagere mannen.

    Voor ons zag ik een klein licht flikkeren en de geluiden van een echoënd gesprek tussen twee wachters.

    "...en toen giechelde ze alsof wat ik had gezegd oneindig grappig was. Het was heel simpel om haar in bed te krijgen," grinnikte de één.

    "Was die bruinharige maar zo makkelijk geweest," verzuchtte de ander. "Ze bleef maar doorzeuren over liefde en respect en waarde."

    "En eer zeker," lachte de eerste. "Hé, Xavian," voegde hij eraan toe toen hij aan zag komen.

    "Zessfar," groette Xavian hem terug, en vervolgens de andere wachter: "Cagio."

    "Man, wie zijn dat bij je?" vroeg Cagio. Zowel hij als Zessfar trokken hun zwaard.

    "Het is goed," zei Xavian tegen hen. "Er is een fout gemaakt-" Hij rechtte zijn rug, "-en ik help de kapitein."

    "Kapitein Orriës?" De mannen salueerden onmiddellijk. "We wisten niet dat u hier zat."

    "Er is een fout gemaakt in het systeem voor het opsporen van spionnen uit Occula en ze hebben zo de verkeerde persoon gestraft." Ashan klonk formeel, alsof hij ineens jaren ouder was geworden. Ik vroeg me af hoe oud hij eigenlijk was, aangezien hij niet dezelfde leeftijd als zijn broer kon hebben. "Ik en mijn... Compagnon, zijn beiden onterecht opgesloten, en waarschijnlijk als jullie ons helpen dit op te lossen ligt er een groot geldbedrag op jullie te wachten."

    De twee mannen stonden onmiddellijk op en begeleidden ons door de tunnels, half vechtend om wie de leiding nam. Xavian moest het onderspit delven, aangezien hij zijn zwaard had afgegeven.

    "Zessfar, geeft de vrouwe jouw zwaard," was Ashans commando.

    "Maar heer–" sputterde de man tegen, maar hij zweeg toen zijn bruine ogen Ashans ijzige blauwe ontmoetten. "Zeker, kapitein."

    Derde persoon (recent);
    "Zsæ, huzpmè xomen fu dębfrú. Zosima gudì!" klonk de spreuk.

    De oude man hapte ratelend naar adem en Jay snelde naar zijn grootvader toe. De man hoestte, zocht naar lucht en viel op de grond. Zijn ogen werden groot en even was Jay bang dat wat hij had Gezien hem fataal zou worden, maar de man wist zich te herstellen.

    Jay hielp de man overeind en ondersteunde hem. "Grootvader, gaat het? Wat Zag u?"

    "Een storm," antwoordde de magiër. "En bovennatuurlijke storm is op komt en niemand zal eraan kunnen ontkomen. We zullen allemaal sterven. Ze kómen!"

    "Rustig grootvader, verg niet te veel van uzelf." Jay haalde een ebbenhouten stoel en plaatste die naast zijn grootvader. "Hier, gaat u zitten."

    De stoel kraakte toen de man met zijn volle gewicht op de stoel zonk.

    "Vertel me nu alstublieft wat u heeft Gezien," zei Jay.

    De man schraapte zijn keel, knipperde met zijn ogen en zuchtte diep. "Ik Zag een storm van schaduwen en vlammen. Zij kwam onze richting in en verpulverde alles op haar weg. Enkel een spoor van as bleef over. Het was enkel een kort visioen, maar wat me nog het meest bijstaat waren de woorden die ik hoorde: Raudonas, Geltonas, Žalias, Mėlinas."

    De man zweeg om zijn woorden op zijn kleinzoon in te laten werken. Jay staarde de man even aan en ademde toen diep in. "Wat betekent het?"

    "Het zijn namen," was het antwoord.

    "Van wie?"

    De magiër lachte. "Wat leren ze jullie tegenwoordig op school?" Hij schudde zijn hoofd. "Het zijn de namen van de vier Heilige Stenen, verspreid door heel Pradžia. In elk leeft, volgens de legendes, een geest. In Raudonas een gestorven held, in Geltonas een oude man, in Žalias een moeder en in Mėlinas een wolf. Ze staan voor moed, wijsheid, liefde en trouw."

    "Waarom zijn ze zo bijzonder, dan?" vroeg Jay, nieuwsgierig naar meer over de mysterieuze stenen, maar de magiër lachte enkel.

    "Mijn jongen, dat is iets dat ieder voor zichzelf moet ontdekken." Hij schudde zijn hoofd en veegde zijn tarotkaarten van eerder die middag bijeen en legde ze in de kast. Toen hij het ontdane gezicht van Jay zag, voegde hij eraan toe: "Kom op, jongen, blijf daar niet zo staan. Ik geloof dat onze enige manier om de bovennatuurlijke storm te overleven die stenen zijn, dus we moeten ze vinden."

    Eerste persoon (ouder, Hunger Games Fanfictie);
    Vogels tjirpten vanuit de lucht, hoewel ik ze niet zag. Spotgaaien. Sarah zou lachend hebben opgemerkt dat het haar helemaal niets kon schelen hoe de verdomde vogel heetten. Maar Sarah was dood.

    Iedereen was dood. Tweeëntwintig onschuldige kinderen waren veranderd in monsters en vervolgens door andere monsters vermoord. Door mij vermoord. Door Robert vermoord. Door Levi vermoord. Door Sofiya vermoord. Misschien wel door Sarah vermoord. Ik zou het nooit weten.

    Ik had het gevoel dat iets groters dan ikzelf mijn hart pakte en het in kleine stukjes brak. Alle stukjes werden om de beurt in het ravijn gegooid, achter mijn zwaard en Claire bloed - en eventueel haar ziel - aan. Het enige dat overbleef was een leeg omhulsel dat niets was dan een representatie van wat ik ooit was geweest. Het was het lichaam van Josiah Rhodès, enigszins beschadigd, maar het was nog steeds Josiah. Mijn geest, daarentegen, was onomkeerbaar beschadigd en de oude ik was verloren gegaan ergens tussen de dood van mijn zus en de dood van mijn geliefde.

    "Josiah!" hoorde ik Luna van een afstand gillen. "Josiah! Josiah, stop!"

    Ik hoorde haar gejaagde adem toen ze naar me toe rende en naast me stilhield.

    "Doe het niet, Josiah. Laat het niet zo eindigen. Ik... Ik wil niet dat het zo eindigt!"

    "Luna, laat me dit doen, en beloof me dat je iets moois van je leven zal maken." Ik hoorde dat ik kalmer klonk dan ik me voelde. Ik sloot mijn ogen voor een paar seconden, en keek haar toen aan. "Als je in District 4 komt... Vertel mijn ouders en Rose dat ik van ze hou."


    "Maar... Josiah... Jose... Nee!"


    Ik zou lachen om deze vreemde gewaarwording - twee tributen die allebei dood wilden, in plaats van wilden leven - maar het was heel wat minder grappig om het zelf mee te maken.

    "Je kent me amper en ik ken jou amper, Luna Swan, maar ik beloof je dat ik blij ben dat ik je zo je leven terug mag geven." Ik hief mijn ogen op naar de stralend blauwe lucht en stelde me voor dat Claire van daarboven op de neerkeek. "Ik ben straks bij Claire."

    Ik wist niet sinds wanneer ik in leven na de dood geloofde, of wanneer ik dit wrak was geworden. Misschien was het een deel van mij dat er altijd al was geweest, of de spelen hadden het zonder mijn toestemming in mij gecreëerd.

    "Josiah... Ik beloof je dat ik het zal zeggen. Ik zal ze zeggen dat je van ze houdt. Ik zal aan je blijven denken, Jose. Tot ziens."

    Luna huilde niet, maar ik zag dat ze zichzelf in moest houden. Haar lichaam schokte licht, iets wat alleen op te merken was vanaf de plek waar ik stond.

    Ik keek naar beneden, naar de eindeloze diepte, en Luna pakte mijn hand. Ze gaf er een kneepje in, alsof ze me wilde vertellen dat het goed was. Of meer dat ze genoegen nam met mijn keuze.

    Op het moment dat mijn voeten loskwamen kwam er een golf van paniek over me heen, alsof alles in mij schreeuwde dat mensen niet gemaakt waren om te vliegen.

    Ik hoorde Luna schreeuwen en zag dat ze over de rand graaide om me te pakken te krijgen, maar ze miste. Ook al had ze me weten te redden, hadden we nog steeds voor een dilemma gestaan. Het was goed wat ik deed, verzekerde ik mijzelf, maar wat ik mezelf nu nog wijsmaakte gaf niet veel verschil.


    Ik wist niet hoe diep het ravijn was of hoe snel ik viel want mijn gedachten waren ergens anders. Het beeld van Luna, wiens betraande gezicht steeds verder uit beeld verdween, drukte als een steen op mijn borst. Tegelijkertijd voelde het alsof er iets van mijn last weggenomen werd door de wind die met mijn haar speelde.

    Nou, dit was het dan. Het einde. Het was nog steeds moeilijk te bevatten voor me en mijn lichaam dwong me om naar houvast te graaien in de lucht, waar ik het toch nooit zou vinden.

    Opnieuw dacht ik aan de eerste keer dat Sarah me probeerde te leren zwemmen. Ik had in het water geklauwd naar het vaste land, zelfs toen ik dacht dat ik verloren had. Ik had niet opgegeven, en misschien was dat wel het verschil met deze afgrond. Ik had al lang geleden opgegeven, ergens tussen Sarah's dood en die van Claire. Alles was van mij afgenomen.

    "He thinks that faith might be dead. Nothing kills a man faster than his own head," zong ik zachtjes. Niet zo hard dat het boven het geluid van de wind uit kwam, als noten speciaal voor hen die waren gestorven hier. Voor het bloedvergiet wat nooit mocht worden vergeten. "He used to see dreams at night, but now he's just watching the backs of his eyes."

    Ik opende even mijn ogen om de grond dichterbij te zien komen. Angst, pijn, verdriet, hulpeloosheid, eenzaamheid. Straks was het allemaal weg.

    "Voor Claire," vormden mijn lippen, "voor Sarah, voor Luna."


    Zwart. Donker als de nacht. Eindeloze stilte, en toen, als van veraf, hoorde ik een knal. Een kanonschot.

    Mijn kanonschot.

    ***


    "Josiah, mijn Josiah." Ik hoorde een stem en opende langzaam mijn ogen.

    "Claire?"

    "Ik hou van je, Jose," vertelde ze me, met haar hand door mijn haar woelend. "Welkom thuis."


    Jij schrijft zo ontzettend goed O_O


    i wanna vincent van gogh cry in a corner

    _Silence schreef:
    (...)

    Jij schrijft zo ontzettend goed O_O

    Dankjewel (heart2)

    De laatste spoiler is de epiloog van het zieligste verhaal ooit mijn verhaal voor de Quizlet Games ^^

    [ bericht aangepast op 28 aug 2016 - 20:42 ]


    in love with the fictional characters, I'm sorry

    Virtues schreef:
    (...)
    Dankjewel (heart2)

    De laatste spoiler is de epiloog van het zieligste verhaal ooit mijn verhaal voor de Quizlet Games ^^


    Is Luna niet die zus van Chris, van de derde Quizlet Games?


    i wanna vincent van gogh cry in a corner

    _Silence schreef:
    (...)

    Is Luna niet die zus van Chris, van de derde Quizlet Games?

    Jup, zij heeft die editie gewonnen (ik was tweede). Volg je haar verhaal?


    in love with the fictional characters, I'm sorry

    Virtues schreef:
    (...)
    Jup, zij heeft die editie gewonnen (ik was tweede). Volg je haar verhaal?

    Nee, maar wel van Ada Young, en Chris is haar districtsgenoot :3


    i wanna vincent van gogh cry in a corner

    _Silence schreef:
    (...)
    Nee, maar wel van Ada Young, en Chris is haar districtsgenoot :3

    Ah ^^ Je zou eigenlijk alle verhalen moeten lezen voor het complete beeld. Anyways betekent dit dat ik "geaccepteerd ben"? (A)


    in love with the fictional characters, I'm sorry

    Jap ^^


    i wanna vincent van gogh cry in a corner

    Maar ik moet de story nog aanmaken, maar dat doe ik als ik de laptop weer voor me heb


    i wanna vincent van gogh cry in a corner