Li liet zich uiteindelijk weer in het zand zakken. Zoë was opgehouden met schreeuwen en stuiptrekken en lag enkel nog hijgend naast hem in een ongemakkelijke houding waarbij haar armen nog steeds op haar rug gebonden waren. Ze voelde Li's ogen in haar huid steken en probeerde hem te negeren.
'Je bent een monster,' zei hij en hij wendde zijn blik af om het zweet van zijn voorhoofd te vegen met zijn arm die droog aanvoelde van het stuifzand dat over zijn hele lichaam verspreid leek te zijn.
Hij stond op, maar nam niet de moeite om de touwen rond haar ledematen los te maken. Hij wist dat iemand - Ignatius waarschijnlijk - haar wel weer los zou maken, maar hij had ook geen zin om haar op te sluiten en voor haar te moeten zorgen als een gevaarlijk dier of een wilde gevangene.
'Je durft me niet te doden,' zei ze en ze maakte een vreemd geluid voort dat als een lach had moeten klinken, maar meer als een kreun klonk door haar droge keel die pijn deed van het schreeuwen. 'Ik ben misschien wel het monster, maar jij bent altijd datzelfde kleine verdorven watje geweest. JIj zult nooit groeien.'
Li wist dat hij wel gegroeid was. Hij was een mens, puur van binnen en van buiten en hij wist ermee om te gaan. Hoewel hij de fout had gemaakt zijn viel te schaden door haar zo toe te takelen, wist hij dat hij dat kon doen, omdat hij een mens was ook al betekende dat inderdaad dat hij haar niet zou doden. Hij was sterfelijk en zo was dat goed. Zo moest het blijven.
'Ik ga je die voldoening niet geven.' Hij wist dat ze wilde dat hij die zonde zou begaan, maar hij weigerde haar dat geluk te geven, al was het beter voor iedereen.
Moon zou teleurgesteld in hem zijn, op zijn minst een klein beetje, maar hij zou niet bij haar kunnen blijven als hij het zou hebben gedaan.
Li voerde de ingewikkelde spreuken uit die hem de mogelijkheid gaven om in een dier te veranderen. Een faunaat was hij nog niet, maar zo werkte het ook, al was de betovering minder effectief en veel te riskant. Hij wilde echter even geen ledematen meer hebben waarmee hij anderen nog tot last kon zijn.
Even later schoot een witte kat, verward en afgemat, weg bij het lichaam van Zoë dat er roerloos, maar levend bijlag.
Ik kom naar je toe, liet hij Moon weten. Het spijt me dat ik wegliep zonder je te helpen...
Het was een verademing om weer zo met haar te communiceren, al wist hij niet zeker of zijn gedachten de hare konden bereiken, Misschien werkte het niet meer en was hij incapabel. Maar hij was in staat zich te veranderen, al wist hij niet of hij nu nog van gedaante kon veranderen. HEt maakte niet uit. Nu wilde hij bij Moon zijn.
Zaldrizes buzdari iksos daor. Maester > Zaldrizes