Allison Jade Skyler.
Zwijgend hurkte Jade neer bij het lijk van een jongeman, erg lang lag hij er nog niet. Kort bestudeerde Jade de pijl die uit zijn borstkas stak, het moesten mensen van de koninklijke garde geweest zijn, alweer, dacht ze bitter. Het was niet het eerste lijk dat ze aantrof, integendeel. De laatste paar dagen leken ze met bosjes uit de lucht komen te vallen en elke keer was de doodsoorzaak zo'n verdomde pijl van de koninklijke garde. De mensen kende ze niet persoonlijk, het enige wat ze van ze wist was dat ze ook verzetsstrijder waren en daar was de koning natuurlijk niet van gediend. Niet gek, als zij in zijn schoenen had gestaan had ze waarschijnlijk ook alle lastposten de keel doorgesneden, toch was ze niet blij met deze ontdekking. Het was wel duidelijk dat er op ze gejaagd werd, meer dan anders. Jade stond op en keek nog kort naar de jongeman, ze boog nog even voorover om zijn ogen te sluiten maar vertrok toen weer. Ze had geen tijd om hem te begraven en als ze hem ergens zou verstoppen zouden de dieren hem toch wel vinden.
Ze was nog maar een paar meter verwijdert van de overleden jongeman toen ze duidelijk paardenhoeven hoorde, gevolgd door een kar. Gauw en geruisloos klom Jade in een boom, ze trok haar sjaal over haar mond en neus en trok de capuchon van haar donkere mantel over haar hoofd. Voorzichtig pakte ze haar werpmessen tevoorschijn en zag niet veel later een paard en wagen van de koning, duidelijk te herkennen aan het embleem op de wagen. Voorop de wagen zat de man die de paarden begeleidde en Jade hield hem strak in het vizier. Het werd tijd om de koning weer eens duidelijk te maken dat ze zich niet ongehinderd op liet jagen, in tegendeel zelfs. Ze zat verscholen tussen de bladeren en keek hoe de wagen naderde en toen ze dichtbij genoeg waren zette Jade de aanval in. Ze gooide haar mes dat met een zacht zoevend geluid door de lucht schoot en zo de borstkas van de man voorop de wagen doorkliefde. Er gleed kort een zelfgenoegzame glimlach over haar lippen toen de man een korte, verschrikte kreet sloeg en vervolgens zo van de wagen gleed. Al gauw sprongen er vier mannen uit de wagen, waarvan Jade er twee helemaal wist uit te schakelen en er één in zijn schouder raakte. Soepel als een kat sprong ze uit de boom en keek de twee overgebleven mannen, die uit schrik al hun zwaard had getrokken, strak aan.
Jade had om haar been ene leren band met daarin haar messen en trok deze keer een gewoon mes, waarna ze direct de aanval inzette. Ze wond er geen doekjes om en rende zo snel als ze kon op de gewonde man af, deze had niet verwacht dat ze zo snel zou aanvallen en dankzij deze verrassing kon ze hem in één soepele beweging uitschakelen. De laatste man was lastiger, hij was inmiddels bekomen van de schrik en zette met een brute schreeuw de tegenaanval in. Jade was niet van plan om deze man te doden en bleef zijn aanvallen dus ontwijken tot de man uitgeput leek te raken. Bij zijn laatste wanhopige aanval ontweek ze opnieuw zijn zwaard, ontwapende de man en greep hem bij zijn kraag. Met een snelle beweging haalde ze de sjaal, die tot die tijd het onderste gedeelte van haar gezicht bedekt had, omlaag. Ze bracht haar gezicht dicht bij die van hem en kon zijn angst haast ruiken toen ze de punt van haar mes tegen zijn keel plaatste. "Luister, ik kan je zo doden als ik wil en er zou niemand zijn die je kan redden, maar je hebt mazzel.." ze zweeg even om het effect te versterken en bleef de man strak aankijken, "Ik ben in een goede bui. Ik zal je laten gaan met een voorsprong van 15 seconden, niet meer en niet minder." De hele tijd had ze op een laag volume gesproken, maar toen de man niet leek te reageren verhief ze haar stem: "Hup! Rennen!" riep ze en gaf hem ruw een duw, waarna de man er half struikelend vandoor ging. Zwijgend keek ze hem na, waarschijnlijk zou hij rechtstreeks naar de koning gaan om hem verslag te doen. Dat was precies wat ze wilde, dat de koning zou weten tot wat ze in staat was.
Jade draaide zich om en keek naar de vier mannen, lafaards waren het, vond ze. Ze liep naar de paarden die onrustig heen en weer bewogen, heel even dacht ze eraan om er één te slachten, de laatste tijd was de jacht minder goed gegaan en ze had al een poos niet goed meer gegeten, maar zo'n paard was veel te groot voor haar alleen en het zou zonde zijn om het beest te doden om het daarna weg te laten rotten. Daarom besloot ze de beesten te laten gaan en sneed ze de touwen door. De paarden leken te aarzelen, maar nadat ze één van de paarden een tik op zijn achterste had gegeven stoven ze er allemaal vandoor. "Laten we eens kijken wat jullie zo nodig moesten transporteren," mijmerde ze terwijl ze de wagen instapte en alles onderzocht. Tot haar grote ongenoegen waren het allerlei kleurrijke stoffen en stukken kledij, waarschijnlijk waren deze mannen al op weg naar de koning om de stoffen daar af te leveren. Ze haalde minachtend haar neus op en verliet de wagen, waar niks bruikbaars te vinden was, weer. Voordat ze vertrok haalde ze haar werpmessen, die vast zaten in de lichamen van de mannen, eruit en verdween. Ze had gemakkelijk hun zwaarden kunnen afnemen, maar ze moest er niet aan te denken te vechten met een wapen van zo'n hielenlikker.
Onderweg maakte ze haar messen schoon met een paar bladeren die ze van de grond had gepakt en stopte ze daarna weer weg, waarna ze ook haar capuchon weer afdeed. Het werd tijd om eens wat te eten te halen, bedacht ze zich en met die gedachte in haar achterhoofd liep ze richting de zwarte markt.
De zwarte markt was een markt vol mensen die zich bezig hielden met illegale praktijken en je moest dan ook goed op je spullen letten, het stikte er namelijk ook van de dieven en afpersers.Jade maakte haar haren, die ze al die tijd in een staart had gedragen, los en ging er kort met haar hand doorheen. Zwijgend liep ze door de menigte terwijl ze alles haarscherp in de gaten hield. Uiteindelijk liep ze een herberg binnen, ze kwam er wel vaker en de waard kende haar dan ook. Toen ze binnen was liep ze direct naar het tafeltje in de hoek dat ze zichzelf had toegeëigend, vanaf hier kon ze alles in de gaten houden en met name de deur. Als er mannen van de koning binnen zouden komen, moest ze zorgen dat ze dat direct zag en zich uit de voeten kon maken.
"Hetzelfde als altijd?" De waard was opgedoken aan haar tafeltje en Jade knikte kort, waarna de man de keuken in verdween. Ze at hier graag, maar over het algemeen probeerde ze de keren dat ze hier at de laatste tijd te beperken. Het was niet goedkoop en de laatste tijd had ze niet zoveel meer te besteden. Af en toe verdiende ze wat doordat mensen haar om een gunst vroegen, informatie wilde of doordat ze een wedje won. De laatste tijd had ze helaas niet zoveel geluk en was ze zich meer gaan richten op het jagen, het ging haar goed af, maar de beesten leken allemaal gevlucht door de slachtingen van de koninklijke garde die hadden plaatsgevonden in het bos.
Niet veel later zette de waard een stoofpotje voor haar neer, een stuk brood en een pul bier. Ze gaf hem een paar koperen munten uit haar geldbuideltje en nadat de man haar smakelijk eten had gewenst ging hij verder met de andere klanten. Deze man had de beste stoofpotjes vond ze, het vlees was heerlijk mals en de saus was prima van smaak. Het brood was ook niet zo oud als je bij andere herbergen kreeg en het bier was wel oké.
Ondanks dat ze genoot van de heerlijke maaltijd bleef ze continue alert en hield ze iedereen die binnen kwam en weer vertrok in de gaten. Met een stuk brood veegde ze de laatste beetjes saus van haar bord en at het op, waarna ze ook haar pul bier leegdronk. Na zo'n maaltijd voelde een mens zich altijd weer als herboren en ze verbaasde zich er elke keer weer over wat een beetje warm eten wel niet met een mens kon doen. Met een tevreden gevoel verliet ze, nadat ze de waard een kort knikje had gegund, de herberg weer. Echt een doel had ze niet en daarom besloot ze naar het tweede dorp (heeft die überhaupt een naam?) te gaan, daar hoefde ze minder op haar spullen te letten en misschien kwam ze nog wat interessante dingen aan de weet.
In the end the only person we love is ourselves, that's why we choose to love someone who can please us the most.