Cherelle Shantay Isabeau
Het geluid dat over mijn volle lippen kwam, leek ergens tussen een vloek en een zacht gesis in te zitten. Ik voelde hoe de twee mannen hun vingers daardoor nog steviger in mijn schouders zette, waardoor ik mijn hoofd met een ruk omdraaide en met één van mijn benen een harde trap gaf.
Als antwoord kreeg ik een tik tegen mijn achterhoofd, waarna één van de twee bukte om mijn enkels aan een ketting te leggen, zodat ik nog net genoeg ruimte kreeg om langzaam vooruit te lopen.
Geërgerd keek ik vanuit mijn ooghoeken naar de vredesbewakers, ik voelde hun blikken net zo hard terug branden. Als ik ergens niet tegen kon, was het zo'n situatie. Ik was verdomme niet geboren om te volgen, en ook niet om te leiden. Het enige waar ik me druk om moest maken, was mijn leven, soms het wegnemen van die van een ander, maar verder niet.
De enige naar wie ik ooit had geluisterd was Taurino, de baas van het verzet. En de reden waarom ik hier was. Omdat ik naar hém had geluisterd, de afgelopen vijf jaar. Zo lang was ik namelijk al in dienst van het verzet, ik was twaalf toen ik voor het eerst het leven uit iemands ogen weg zag vloeien.
Niet dat ik er toen nog aan moest wennen. Ik wist niet waar het vandaan kwam, het zat gewoon in me. Misschien gebeurde dat op hetzelfde moment dat iemand het DNA dat er niet hoorde in mijn lichaam spoot.
'Zeg verdomme waar we heen gaan!' sneerde ik, toen het na honderd meter nog niet duidelijk was.
Ik voelde de zekerheid van de twee wankelen, een lichte glimlach verscheen rond mijn lippen. Mensen waren simpel.
'Je komt er vanzelf wel.'
Mijn glimlach verdween, ik gaf nog een ruk aan de boeien om mijn polsen. Ze dwongen me weer licht voorover te buigen, me te breken uit de rechte positie die ik weer had aangenomen.
Uiteindelijk ging er een deur open, mijn ogen flitsten door de ruimte. Cellen.
'God, origineel,' mompelde ik, waarna ik nog een duw kreeg en gedwongen werd verder te lopen.
-