De klok op het dorpsplein slaat tien uur. Zware slagen worden gecombineerd met de voortgaande bliksem, die zo nu en dan onheilspellend de herberg verlicht. Op het rumoer van de Rueri na, waar vannacht niets gebruikelijks aan is, is het doodstil. De aanvoerders hebben hun verlangen naar gevangennemen duidelijk gemaakt, en beiden zijn ze gewend hun mannetje (in dit geval vrouw) te krijgen.
Voor Henry zijn het echter twee, mogelijk drie personen, maar de zandelf is iemand die al langere tijd op hun verlanglijstje had gestaan. Het is niet vreemd dat ze er keer op keer vandoor heeft weten te gaan; immers bezit ze de kracht van de lucht, die haar in een onzichtbare deken weet te bedekken. Echter, het is onveilig te zeggen hoeveel (en of ze überhaupt) krachtiger is geworden daarin. Waar Jasmine eerst een complete amateur is geweest, weet zij als enige in welke stadium ze nu bevindt. En voor King is het eveneens geen pretje, die na het fiasco in de herberg zelf, op zoek is gegaan naar de heks van Sotan.
Niet iemand met een greintje geduld in zijn lichaam werkt hij zich een weg door het logement heen. Weg uit de kroeg, waar sommigen weten te verdwijnen onder het oog van de Rueri, maar waar de woudelf Valin een warm welkom heeft gekregen in het lot van zijn collega’s. Die zal snel daarna wel worden opgesloten in het grote huis, iets waar elk wezen een grote angst voor heeft of nog zal ontwikkelen, omdat het onvermijdelijk is dat ze minstens één keer vast komen te zitten. Dit is hetzelfde geval voor de oorspronkelijk genaamde Jazirah, die, tegelijkertijd dat King door de herberg dwaalt, uit de armen van Ravi wordt gescheurd.
“Ik wil dat je gaat. Nu.”
Wanneer hun kijkers elkaar ontmoeten, glijdt er een duistere glans in haar karamelbruine ogen. Een hard, schel geluid verergert het zwijgen tussen de twee. Toch lijkt dit niet genoeg voor de man te zijn geweest, wie uiteindelijk besluit meer olie op het vuur te gooien door zijn volgende woorden.
“Jaz, het is klaar. Wij zijn niets.”
Een vergissing van haar kant dat ze vermeldt wanneer ze zou vertrekken. Dit is één van de weinige keren dat ze het verteld heeft, maar het bewijst gelijk dat de vrouw er beter aan doet om altijd zo stil als de nacht weg te sluipen. Zo heeft hij immers niets door. Zo kan hij haar dit soort onzin niet verkopen. Maar wie is zij om hem tegen te spreken? Het heeft langer geduurd dan ze verwacht heeft immers. In elk geval heeft ze van de tijd, hoe lang die heeft moge duren, kunnen genieten. Alleen, hoewel ze het lijden in zijn diepe poelen ziet, kan ze niets anders dan zwijgzaam nakijken hoe hij de deur achter zich dicht laat vallen. De getinte vrouw kan hem achternagaan en een uitleg eisen, maar ze kent hem langer dan vandaag en weet dat zoiets niet zou helpen. Als het erop aankomt, is die man zo koppig als een ezel. Water en lucht kan dan al snel veranderen in een waterhoos, destructief in een discussie waar beide kanten bij hun standpunt blijven. Wellicht is het beter dat Ravi na die woorden is weggelopen, want ze zou hem mogelijk een oorveeg hebben verkocht.
Net op het moment dat ze besluit de kamerdeur te openen, houdt ze halt. De woorden die eerder in de wind zijn verhuld en de zandelf hebben geattendeerd op hun aanwezigheid springt weer terug in haar gedachtegang. Ze heeft niet alles gehoord, maar het is genoeg om te weten dat het geen goed nieuws is. Sowieso doet die hopeloze zak Henry er al maandenlang zijn best voor om haar opnieuw in de kraag te grijpen. Tot nu toe lukt het haar elke keer ervandoor te glippen, zelfs al is het meer dan eens bijna misgelopen. Het duurt de vrouw niet lang om de puzzelstukjes bij elkaar te leggen dat die sufferd van een Ravi zichzelf wil opofferen, of misschien peert ‘ie hem gewoon. Schattig, maar desalniettemin nog altijd een oen. Hij gaat geen martelaar spelen vanwege haar en de rebellen, dat zou ze hem of zichzelf nooit vergeven.
Niet iemand die alles gaat over analyseren, stormt ze de deur uit op zoek naar diezelfde man en zoekt in haar hoofd tegelijkertijd een oplossing. Ze heeft iets nodig waardoor ze het allemaal konden doorstaan, zonder ook iemand op te offeren. Echter, blijkbaar vindt het Universum op dit punt nodig een onverwachte gast in haar leven te gooien, want zodra ze één van de hoeken om loopt, staat ze oog in oog met een oude vriendin. Ten minste, Jasmine dacht dat ze een vriendin is geweest, maar na de laatste keer is ze niet meer zo zeker. Het heeft hen allebei ontevreden achtergelaten, waardoor het een nare nasmaak heeft gekregen, omdat ze weigerden het standpunt van de ander te zien. Toegegeven, omdat Elide één van de weinige vrouwen is met wie ze het levend door één deur is weten te komen, houdt ze nog altijd een speciaal plekje in haar hart.
|
“Nou, nou,” spot ze, terwijl ze recht voor haar stil blijft staan, ”kijk eens wat de kat naar binnen heeft gesleept, at, en vervolgens weer uit heeft gespuugd.” De brutale donkerharige slaat haar armen over elkaar en wijkt geen enkele centimeter af bij de volgende woorden, “De laatste tijd nog met Rueri–klootzakken aangehoert? Ik hoorde je vriendje’ z’n vreselijke gejank aan het andere eind van de taverne, misschien zijn paringsroep voor je.”
Normaal gesproken zou ze niet zo sterk op iemands aanwezigheid in zijn gegaan, maar zoals al duidelijk is, heeft deze vrouw haar zodanig pijn gedaan dat ze niet anders kon. Jasmine’s blinde haat zorgt er al snel voor dat ze de sfeer tussen hen voelt veranderen, en terwijl haar ogen over Elide heengaan, vangt ze de handboeien rondom haar polsen op. Een subtiele grijns speelt om haar lippen. Bij het aanzien ervan merkt ze dat deze niet dezelfde zijn als die zij in de kerker heeft gehad, wat betekent dat ze hoogstwaarschijnlijk gemakkelijker van deze af kon komen. Per slot van rekening heeft ze behoorlijk wat ontsnappingen op haar naam staan. Jasmine zou dé perfecte persoon zijn deze te breken, ten minste, mochten ze niet in een staat van vijandigheid zijn geëindigd.
Wijs houdt ze haar lippen dan ook stevig op elkaar, al zal ze het graag erin hebben gewreven. Ergens wilt de zandelf Elide, waarmee ze jarenlange op goede voet heeft gestaan, helpen, maar het pijnlijke gegeven dat ze zich heeft ingelaten met de Rueri op seksuele wijze zal ze nooit vergeten. Van alle personen is Harteloze Henry de zogenaamde gelukzak geweest. Diegene die haar heeft opgesloten, die opdracht heeft gegeven haar te martelen en haar zo blijvende littekens als zowel nachtmerries heeft aangedaan. Nee, wat Jasmine betreft, is dit enkel een koekje van eigen deeg. Misschien zou ze eindelijk te weten komen wat ze al die tijd heeft moeten doorstaan.
Met een honend gesnuif, draait ze zich zonder op of om te kijken om, en loopt met hardvochtige tred weg. Geheel harteloos lukt haar alleen niet, en na de actie van Ravi komt dit nog harder aan, waardoor het verdriet in haar ogen staat geëtst.
Zodra ze buitenstaat, raapt ze zichzelf zo goed mogelijk bijeen, wat maar halfslachtig lukt. Haastig slaat ze de kap van haar mantel over haar heen, die ze door de chaos volstrekt vergeten is. Baten mocht het echter niet, want nog voor de vrouw de handeling kon voltrekken, kwam er een middelbare man de hoek omlopen. Duidelijk dronken, maar nog nuchter genoeg om te merken dat zij een voortvluchtige crimineel was die thuishoort in het grote huis. Of eerder kleine als je die cellen daar hebt gezien.
Grommend ontwijkt ze zijn uithalen, iets wat niet heel lastig is gezien zijn huidige staat. Na hem neergeslagen te hebben, haalt ze geërgerd een hand door haar haren en schudt haar hoofd. “Ik heb geen tijd voor deze onzin,” mompelt ze, waarbij ze over zijn lichaam heen wil stappen als er een volgend geluid klinkt. Als iemand die fluit in verveling. Zin om, om te draaien, heeft ze niet, en haar intuïtie vertelde dat het ditmaal ook niet zo’n geweldig idee zal zijn. Toch reageert Jasmine’s lichaam instinctief, en wanneer ze ziet wie het is, vloekt ze zacht onder haar adem. Godverdomme, uitgerekend hij. . .
King, die zijn heksje of Jasmine niet kon vinden tijdens zijn zoektocht, besluit naar buiten te gaan om, a) niet meer in dat stinkende hok te lopen, en b) zodat hij de uitgang kon bewaken. Wat naar binnen gaat, moest immers ooit naar buiten. Wie hij daar aantreft, zorgt voor een moordzuchtige grijns op zijn lippen. Enigszins droog staart de man haar aan.
“Wat een dag. Vind ik m’n heks niet, krijg ik toch een feeks in ‘t oog.” Hij zet een uitdagende stap naar voren. Alleen om een mantel in zijn gezicht te krijgen die hij chagrijnig wegtrekt en erachter komt dat de zandelf voor het hazenpad kiest. Geen zin in gezeik, staat hij op alle gemak zijn pistool klaar te maken. Toen King uiteindelijk klaar was, is de elf al een eindje bij hem weg weten te komen. Iets waar ze geen rekening mee heeft gehouden, is het wapen of het bezoekje van commandant Duivel, die haar zonder medeleven neerschiet.
Met een grauwe gil valt ze neer. Omstanders schreeuwen en maken dat ze weg komen als ze King eraan zien marcheren, een zelfgenoegzame glimlach op zijn gezicht. “Je bent moeilijk te vinden, meid. Maar geen zorgen, je komt weer thuis.” Een duister gegrinnik klinkt uit zijn mond als hij de kruipende Jasmine neerslaat en over zijn schouder heengooit.
|