De dertienjarige Arwyn, district 11, leeft op stelen en inbreken, Maar als de dag van de Boete aanbreekt word zijn zusje, Rid, getrokken. Arwyn moet machteloos toezien hoe zijn zusje gewond door de Arena rondzwerft en dan word vermoord. Arwyns leven stort in, maar als de burgemeester er ook nog eens nieuwe vredebewakers bij roept - nog meer - besluit hij te beginnen met een stil protest. Met zijn vrienden breekt hij contant in, valt de hogergeplaatste mensen lastig, ten kost van alles.
Het verzet is begonnen.
Proloog
‘Blijf staan!’
De woedende kreet van de man galmde door de straat. Er bestond nauwelijks twijfel over dat een hoop mensen er wakker van werden, een feit waar ik van genoot.
De adrenaline gierde door mijn lichaam en liet me de rijke wijk door vliegen. Ik lachte naar de rijkversierde taart onder mijn armen, alsof ze zou vallen onder mijn charmes.
Wat ik deed was geen stelen, nee, ik bevrijdde mijn schatten. Er waren misschien mensen die het anders zagen, maar ik was de verlosser.
Een seconde later suisde een bloempot over mijn hoofd en brak op de straat in stukken. Ik maakte een soort mislukte danspasjes om ze te ontwijken, tevergeefs, ze drongen door mijn versleten schoenzolen heen, en lieten me bloeden. Ik schreeuwde.
Nu zou die taart wel niet meer zo onder de indruk zijn van mij. Ik vloekte.
‘Kijk, daar rent hij!’
De schrille stem volgde me, sloeg over zelfs.
Een schot werd gelost, verbaasd stopte ik en draaide me om. Een flinke groep vredebewakers rende op ongeveer vijftig meter afstand achter me aan, nog een schot, een stekende pijn!
Was ik geraakt? Nee, het was slechts een schampschot langs mijn been.
Nog een hele reeks scheldwoorden vloog over mijn lippen, en ik sprintte harder dan ooit.
Het voordeel was dat ik veel lichter was dan die sukkels die district 11 moesten bewaken. Ze stelden weinig voor, maar zij hadden wapens.
Nog een paar meter…
Ik dook razendsnel de smalle steeg in, ik gunde mezelf een paar seconden om op adem te komen maar toen schoot ik verder het doolhof door, waar de vredebewakers de weg niet vonden.
Ren, Arwyn!
Natuurlijk rende ik, zo hard als ik kon. Ren!
Hier naar rechts, links, rechtdoor, rechts, rechts, rechts.
Toen ik mijn bekende blauwe voordeur spotte sprintte ik verder de armetierige steeg door, terwijl ik met een hand – taart, vorm niet zo’n verdomde ballast! – onhandig reikte naar de huissleutel in één van mijn zakken.
Ik struikelde naar binnen en knalde het gevaarte met een klap dicht.
Zuchtend veegde ik een zwarte pluk haar uit mijn gezicht, en bekeek mezelf in de gebroken spiegel aan de muur. Een magere jongen staarde me met wijd opengesperde donkerbruine ogen aan. Ik was bleek. In ieder geval zag mijn bruin getinte huid er lichter uit, veronderstelde ik.
‘Rid. Rid!’
‘Wat heb je nu weer uitgespookt, Arwyn! Het is -’ ze keek even op de oude klok ‘- twee uur in de ochtend,’ zei Rid chagrijnig, terwijl ze in een wit hemdje de trap af liep.
‘Rid. Kijk wat ik heb.’
Met een triomfantelijk gevoel reikte ik haar de taart aan. Rids mond viel open.
‘Hoe kom je daar aan? Arwyn, daar moet je echt heel veel voor hebben geriskeerd,’ stamelde ze.
Je moest eens weten.
Ik sprak mijn gedachtes niet uit, ik vertelde liever de mooiere versie.
‘Bij Ritter,’ grijnsde ik.
‘Nee…’
‘Jawel. Ik heb een raam ingegooid met zo’n zware grijze steen. Toen ging het alarm af – duh – dus ik sprong snel naar binnen en griste deze taart weg, die stond te pronken op het aanrecht. Toen kwam Ritter naar beneden,’ begon ik het betoog. Ik praatte steeds sneller en meer opgewonden, zonder dat ik het door had. Terwijl ik me alles voor de geest haalde vergat ik voor het gemak de paniek die ik had gevoeld toen de kogel langs mijn been suisde, toen ik in de scherven liep, alhoewel, het deed behoorlijk veel pijn…
‘Ik rende de kamer uit, ik dacht dat ik hem al kwijt was, maar nee,’ mompelde ik geërgerd. ‘Hij had de oorlogsbewakers er bij geroepen. Ze gooiden een bloempot – lach niet, dankzij mij hebben we taart – over mijn hoofd, ik was zo slim om mijn voet in de scherven te zetten. Ze drongen dwars door mijn zool heen, mijn schoen is dood, mijn voet glibbert er doorheen, vanwege het bloed. Toen schoten de oorlogsbewakers, het was een schampschot langs mijn been.’
Rids mond vormde een O, en ik besefte dat ik het erger deed maken dan het was.
‘En toen kwam ik hier,’ besloot ik gegeneerd.
‘Maar Arwyn… Heb je pijn?’ vroeg Rid. Typisch haar, om eerst chagrijnig op mijn thuiskomst te reageren, en vervolgens vreselijk bezorgd te zijn. ‘Ga zitten,’ commandeerde ze.
Ik wilde nog tegenstribbelen. ‘Het is niets, echt.’
Het was echter iets zwaks, en mijn tweelingzusje was te slim om het niet door te hebben.
Ze duwde me met kracht naar beneden, zodat ik in de oude, doorgezakte fauteuil zakte. Rid trok mijn schoenen uit, toen mijn sokken. Ze maakte niet eens een opmerking over de heerlijke geur die er bij hoorde.
‘Oh. Dit is erg,’ panikeerde ze. ‘Wacht, ik geef je iets om het bloeden te stelpen.’
Ze zette een pannetje water op het vuur, wachtte tot het kookte en doopte toen een handdoek er in. Die gaf ze aan mij, maar met een ‘wacht even’ was ze weg. Ze kwam terug met een paar kruiden, die ze door elkaar gooide, hoewel niet heel zeker van de zaak, en toen gooide ze er een plons heet water bij. Ze mengde nog wat en gebaarde me toen de handdoek aan te geven. Ze depte er zachtjes mijn wonden mee.
‘Om te ontsmetten.’
Toen plantte ze het ding in de zalf, smeerde het spul uit en bond het om mijn voet.
‘Bij de boete kan je vast wel weer lopen,’ beloofde ze. En je hebt nog wel een paar schoenen.’
Haar woordenstroom ging nog langer door, totdat ik haar tegenhield.
‘Rid, er zit ook nog een schampschot, van een kogel.’
‘Oh jee. Beweeg je niet,’ siste ze en ze ontsmette en verbond de wond. ‘We gaan nu nooit meer slapen,’ zuchtte Rid wanhopig.
‘Als ontbijt hebben we taart,’ grijnsde ik. ‘En, zusje, wat denk je ervan als we vroeg ontbijten met een brunch er achter aan.’
Als je interesse hebt, wat dan in te vullen:
Naam:
Standpunt:
Tegenwoordige of verleden tijd?
Schrijfstijl: Stuur maar een stukje van een verhaal of een link ofzo.
Snelheid (met hoofdstukken enz.) :
i wanna vincent van gogh cry in a corner