• • Out of Sight, Out of Mind

    Het is begin 19e eeuw (Victorian Era) en de hele wereld is net aan het herstellen van een oorlog die zojuist gestreden is, zo ook het stadje Bathum, de hoofdstad van het land Hawkscourt. Er heerst grote onrust onder het volk en sommige zijn zo ontevreden over het huidige bestuur dat ze soms samenkomen en de boel saboteren. Terwijl het volk denkt dat deze rebellen’ het grote gevaar zijn, ligt er een groter gevaar op de loer. Vampiers. De laatste tijd hebben ook zij het moeilijk gekregen, met name een clan uit het noorden. De clan is gekrompen naar tot een relatief klein aantal waardoor deze veel kwetsbaarder is en daarom heeft de clanleider, Silas, besloten dat hier verandering in moet komen. Bathum is de geschikte plaats om nieuwe leden te werven voor de clan. Echter is niet iedereen geschikt en de vampiers zullen zich onder de mensen moeten mengen om te kijken wie wel geschikt is voor het harde vampiersleven, terwijl ze hun identiteit verbogen moeten zien te houden.

    Rollen: Getallen voor de naam zijn paginanummers
    Vampiers:
    Clanleider:
    (1,1) Silas Underwood - 26/247 - 1e rang + ring - Hireath
    Rechterhand:(1,1) Idwallon Calhoun Underwood - 24/245 - 1e rang + ring - Goldenwing
    Verbannen: Vrij

    Leden:
    - (1,1) Alice Woods - 21/103 - 3e rangs - Asami
    - (2,10) Alexa Elizabeth Turner - 20/100 - 3e rang - Florentina

    - (1,6) Cedric Laurentius Salomon - 21 - 3e rangs - Delish Gepauzeerd
    - (1,6) Devon Evian Lilyton - Bachandale - 23 - 3e rang - DreamerN
    - (1,5) Mitchell "Mitch" Giacomo Bianchi - 22 - Tegen + leider - Florentina (Was mens)

    - Onbeperkt!

    Mensen:
    - (1,11) Elijah Hodkin - 20 - Tegen - Cashby
    - (1,9) Daenerys Éowyn Frey - 22 - Tegen - Asami
    - Onbeperkt!


    Gaan dood:
    - (2,1) Katharina (V, vampier) Dood door Idwallon
    - {1,7) Lucas Nilsson (M, mens) Dood door Cedric
    - (1) Oliver William Dust (M, vampier) Dood door Silias


    Vakanties:
    Florentina (Mitch): 11 juli t/m 2 augustus
    Cashby (Elijah): 11 - 21 juli + 27 - 31 juli
    Asami (Dae & Alice): 5 - 8 aug



    Sfeerimpressies 19e eeuw
    Als je googelet op Victorian era, Victorian fashion of gewoon in het Nederlands Victoriaans ___ dan vind je al een hele hoop (:
    Of de film Vanity Fair, dit is ook een erg goede inspiratiebron. Zoek wat trailers of personages op voor een goede indruk.

    [ bericht aangepast op 9 juli 2014 - 17:43 ]


    In the end the only person we love is ourselves, that's why we choose to love someone who can please us the most.

    Elijah Hodkin || Rebel

    Hij had eigenlijk niet meer op Éowyn gelet vanaf het moment dat hij zich een weg naar buiten had weten te vechten. De jonge man was veel te hard bezig geweest zichzelf in veiligheid te brengen, dat hij de ander gewoon vergeten was. Hij was het gewoon om alleen naar huizen te trekken om tekeningen te maken. Dit was de eerste keer dat hij iemand had meegenomen waardoor het volgens hem ook niet heel raar was dat hij gewoonweg vergeten was dat er iemand bij hem was geweest en dus nog altijd in de problemen zat. Elijah was pas gestopt met lopen toen hij er zeker van was dat niemand hem achtervolgde en hij zich kon verstoppen in de schaduwen van een steeg. Met een simpele beweging van zijn hand veegde hij wat bloed van zijn lip om daarna eindelijk tot de conclusie te komen dat hij iets… nee, iemand vergeten was. Zijn blauwe kijkers werden groot toen hij tot die realisatie kwam en in pure wanhoop draaide hij een rondje rond zijn eigen as in de hoop dat hij Éowyn zo zou kunnen zien. Ze zouden haar toch niet overmeesterd hebben, toch? Hij zou het zichzelf nooit kunnen vergeten als ze haar in de gevangenis zouden gooien omdat hij te bang was om ook maar aan haar te denken. Het zou de tweede keer op korte tijd zijn dat iemand van de rebellen verdween in de kerkers. De jonge man vermoedde toch dat bewakers Mitch ook te pakken hadden gekregen en dat ze hem ver weg gestopt hadden totdat er een proces zou starten.

    Elijah wilde de moed bijna opgeven, was er bijna zeker van dat ze niet was kunnen ontsnappen toen hij beweging in zijn ooghoek opmerkte. Snel draaide hij zich om, had zijn spieren al aangespant om het weer op een rennen te zetten toen hij de twee personen herkende. Opluchting was van zijn gezicht af te lezen toen Éowyn hem tegemoet kwam, al veranderde die uitdrukking al snel in eentje van ongeloof toen hij de man achter haar ook herkende. Wat deed die ineens hier? Het was net alsof hij hen volgde, altijd op de verkeerde momenten opdook. Eerst op de dag dat Mitch net verdwenen was en nu nadat ze een beetje in de problemen zaten. Elijah was er zeker van dat er nu verwoed naar hen gezocht werd. Ze waren immers ‘vijanden’ van het bestuur en hij dacht niet dat de bediendes in het huis het zo fijn hadden gevonden dat ze in elkaar getimmerd en belazerd waren. De jong eman keek gewoon toen hij Éowyn de ander af snauwde, had niet direct de behoefte om er tussen te komen. Als er iets was dat hij had geleerd, was het wel dat je de vrouw gewoon moest laten uitrazen. Ze stopte zo snel met praten dat hij pas door had dat haar preek gedaan was toen ze hem vertelde dat hij maar op de man moest letten. Zonder de ander ook maar een blik waardig te keuren, volgde hij Éowyn met zijn blauwe kijkers. Hij kon net de neiging onderdrukken om zijn mond open te laten vallen toen zijn blik op de vierde persoon die op het toneel verschenen was, liet vallen. Mitch. Hij moest ontsnapt zijn, dat kon niet anders. Of hij moest nooit vast gezeten hebben natuurlijk, maar waar had hij dan al die tijd gezeten?

    Het duurde even voordat de woorden die gesproken waren tot hem doordrongen en met een frons in zijn voorhoofd keek hij de man dan eindelijk aan. “Wat is waar gebeurd?” Hij wist goed genoeg dat de ander waarschijnlijk wel ongeveer wist wat er gebeurd was sinds Éowyn hem had meegenomen. Daarbij vertelde zijn blauw oog, kapotte lip en de arm die hij om zijn buik geklemd hield dat er wel iets gebeurd was. “Er is niets gebeurd dat belangrijk is voor jou om te weten,” antwoordde hij dan maar voordat hij zijn blik terug naar de twee personen een eindje verderop liet glijden. De neiging was groot om gewoon op hen af te lopen, maar het leek hem beter dat hij hier gewoon even wachtte. Het zou erg zijn moest de man op wie hij moest letten er ineens vandoor zou gaan en iedereen hun exacte locatie gaan vertellen zodat ze alsnog opgepakt zouden worden.


    -Hi, I'm Andy, also freaking out- Andy Gallagher

    Alice Woods ~ 3e rangs vampier
    Nog een paar passen en ze zou de ruimte achter zich kunnen laten, maar ze zou de deur niet bereiken. Idwallon had haar hand vastgepakt waardoor ze zich wel móest omdraaien waarna Alice direct bevroor. Hun gezichten waren zo dicht bij elkaar dat Alice bang was dat wanneer ze zou bewegen, ze elkaar aan zouden raken. Niet dat ze niet verlangde naar enige vorm van genegenheid, maar het was niet het juiste moment of de juiste persoon. Toch waren het vooral zijn ogen die ervoor zorgden dat haar adem haar ontnomen werd en ze geen vin verroerde. Sommigen zeiden wel eens dat ogen de spiegels van de ziel waren, maar dit had ze nooit begrepen, tot nu. Wat ze zag zorgde ervoor dat ze haar armen om hem heen wilde slaan om hem te troosten, om zijn last bij hem weg te nemen zodat zijn ogen weer zouden oplichten Maar de blondine onderdrukte deze eeuwig aanwezige zorgzame kant van zichzelf, bang dat haar acties niet in goede aarde zouden vallen.
    Plotseling leek de spreuk, een andere benaming had ze voor de verstreken minuut niet, verbroken te worden toen Idwallon weer van haar vandaan stapte. Het was pas toen ze de lucht weer uit haar longen liet ontsnappen dat ze besefte dat ze haar adem ingehouden had. Dat was maar goed ook, bedacht ze zich achteraf, omdat hij anders misschien de geur van bloed nog had kunnen ruiken. Ongemakkelijk bleef Alice, op het moment een groot tegenbeeld van de bewegelijke Idwallon, op haar plek staan en keek wat beduusd naar wat er gebeurde. Waarom was het dat hij haar altijd weer leek te verrassen? Dat zijn acties altijd overkwamen als willekeurig en abrupt, nooit voorspelbaar? Zijn bewegingen maakte haar nerveus en zorgde ervoor dat de deur weer een grote aantrekkingskracht op haar uitoefende, maar deze keer deed ze geen poging tot vluchten. Wat had gevoeld als een uur was slechts een paar minuten geweest wist ze, toen Idwallon eindelijk tot stilstand kwam en zijn ogen die van haar weer opzochten. Haar blik was vragend en afwachtend, wat wilde hij immers dat zij zou doen? Nog voordat ze het antwoord in zijn ogen kon lezen wendde hij zijn blik, tot haar teleurstelling, alweer af. Opnieuw sloeg de twijfel bij Alice toe, maar ditmaal begon de man te spreken voordat ze zichzelf zou kwellen met honderden vragen.
    “Wachten op die andere Underwood zal nog lang kunnen duren, hij is voor onbepaalde tijd weg.” Zijn stem, die toch echt van hem alleen was, klonk als die van een ander toen hij de woorden uitsprak. Alice haar lippen weken van elkaar om te vertellen dat ze later wel terug zou komen, dankbaar voor de extra tijd die ze hierdoor zou krijgen, maar het moment voelde niet juist en ze sloot haar mond weer. De spanning was om te snijden en het voelde alsof iemand van haar vroeg kalm te blijven te midden in een zee van vuur.

    Daar stond ze dan. Zodanig verslonsd dat ze dankbaar was voor het niet hoeven zien van haar eigen spiegelbeeld. Helaas was ze zich ineens prima bewust van de jurk die haar niet paste zoals hoorde, haar losse, verwarde haren hingen er maar wat bij. Hemel, ze zou normaal gesproken gillend gek worden als ze er zo bij liep, maar de woorden waar ze naar luisterden zorgden ervoor dat al het andere onbelangrijk was. Wat ze van zijn woorden moest maken wist Alice niet, nog minder wist ze hoe ze zich erbij moest voelen. Opgelucht, blij, verdrietig? Niks leek op zijn plaats, maar er was één ding dat ze zeker wist en dat was dat er iets zeldzaams had afgespeeld voor haar ogen. Idwallon had open kaart gespeeld met haar, zichzelf blootgegeven, niet letterlijk deze keer, en het voelde alsof ze hem iets verschuldigd was. Haar handen beefden lichtjes toen ze haar lippen bevochtigde, voordat ze begon te spreken: "Ik ken het gevoel." Haar stem was zacht en onzeker, alsof ze nog aan het beslissen was of ze hem dit wel moest vertellen. "Een week terug stuurde uw broer me weg met de opdracht een nieuw clanlid te vinden, maar met het schaamrood op mijn wangen moet ik u bekennen dat dit me niet gelukt is, erger nog," ze zweeg een seconde en bleef naar zijn gezicht kijken, hopend dat hij zou zien dat ze de waarheid sprak, "ik heb twee levens genomen. Ik heb mijn best gedaan, maar het mocht niet baten. De honger was te groot en ik te zwak." Wanneer de vrouw loog had ze de gewoonte een blik op haar voeten te werpen alvorens dit gebeurde en hoewel ze niets anders dan de waarheid sprak, ze zweeg slechts over een paar details, had ze dit ook nu gedaan. Ze had hem bijna willen vertellen dat het niet de eerste keer was, dat ze een geheim met zich meedroeg dat zo groot was dat ze soms het gevoel kreeg dat ze eronder zou bezwijken, maar ze hield zich staande. De situatie was al erg genoeg zoals hij was en hoe groot haar schuldgevoel ook was, ze wilde het niet erger maken voor zichzelf. "Een geheim voor een geheim," haar mondhoeken krulden omhoog tot een treurig glimlachje, "het is aan u wat u met de informatie doet, maar weet dat ik de gevolgen zal aanvaarden zoals het een vampier betaamt." Het waren dappere woorden voor een vrouw die alles was, behalve datgene dat ze wenste te zijn. Dapper.

    Ik heb hem niet meer doorgelezen, dus misschien zit er nog een foutje in.

    [ bericht aangepast op 8 juli 2014 - 17:33 ]


    In the end the only person we love is ourselves, that's why we choose to love someone who can please us the most.

    Mitchell Giacomo Bianchi ~ Rebel en vampier

    Een verloren man stond in een straat waarvan hij de naam vergeten was. In deze straat stond niet alleen hij, maar ook enkele anderen. Het liefst had hij die aanwezigen genegeerd. Wilde dat zij bestonden uit lucht of geesten waren van zijn eigen verbeelding, zodat hij zich de enige man in deze straat kon noemen. Eenzaamheid was niet altijd een negatief iets, meende hij. Op sommige momenten verlangde hij naar de afwezigheid van anderen. Enige psychologische verklaring zocht hij hierachter niet. Dit verlangen ontstond meestal zonder dat hij het door had. Sluimerde in zijn aderen en kwam al snel tot de kern. Diep in zijn hart zou hij moeten toegeven dat hij het gewoonweg niet kon verdragen als anderen bij hem in de buurt waren als hij niet fit was. Dat laatste was een understatement te noemen, want hij voelde zich een wrak. Fysiek was het aan hem te zien. De man droeg kleren die het een en het ander hadden moeten dragen en rook naar vermoeidheid. Haren zaten door de war en waarschijnlijk zou menig volk zeggen dat een zwerver er nog beter uitzag.

    Mentaal was echter nooit zichtbaar bij hem. Hetgeen dat hij het liefst verborgen hield waren zijn eigen gevoelens en voornamelijk de staat waarin hij nu verkeerde. Als hij zich verloren voelde in zijn eigen gedachten was zijn tactiek om dit nooit aan iemand zichtbaar te maken. Het zou echter vrij moeilijk worden om zijn opgebouwde muur van mentale bescherming hoog te houden nu de dame Éowyn recht voor hem staat. Haar aanwezigheid zou hij niet kunnen negeren. Het schuldgevoel dat hij had gehad op het moment van zijn verdwijning tegenover de rebellen was door haar in een paar luttele seconden weer naar boven gekomen. Iedere spoortje van emotie wilde hij op dit moment onderdrukken maar in zijn hoofd was het een chaos. Een achtbaan van emoties was het, terwijl hij tegenover de buitenwereld heel rustig zou ogen. Hij liep niet weg, al had dit meer te maken met het feit dat hij zijn voeten niet in beweging kon brengen. De hele situatie voelde vreemd aan. Hij voelde zich vreemd. Het leek alsof hij niet langer in een staat verkeerde, maar in verschillende staten. Zijn lichamelijke verschijning leek te zijn losgekoppeld van zijn mentale staat. Enigszins bang was hij om in stukjes te verbrokkelen. Dan zou hij zich enkel kunnen tonen als een stukje gebroken wanhoop.

    De ogen waren de spiegel van de ziel. Dit motto leek niet bij hem op te gaan. Vroeger kon men van alles in deze grijsblauwe poelen bekennen maar naarmate de jaren verstreken had de jongeman dit met man en macht proberen tegen te gaan. Het was niet gewenst om onbedoeld informatie door te laten sijpelen. Een zwakte was het niet, maar toch had hij het altijd eigenaardig gevonden als mensen iets zeiden tegen hem, in de trant van: ‘Jij zult vast wel moe zijn’. Alsof met een blik kon worden bepaald hoe iemand eraan toe was. Zijn ogen waren momenteel zoek, staarden in de verte. Misschien wilde hij op dit moment niet zien wie er om zich heen stond. Was hij te veel in zichzelf gekeerd om zijn aandacht te richtten op anderen. Één ding was zeker. Hij verkeerde in shock, al kon hij dit zelf niet herkennen.

    De jongeman kon ieder geluid om zich heen horen, maar toch leek het allemaal door hem heen te gaan. Plotseling was daar Éowyn, recht voor zijn neus. Hoe opgelucht hij verwacht had om te zijn als hij haar weer zou tegenkomen, zo vervelend vond hij het nu om haar tegen te komen. Hij zag hoe haar hand naar hem toekwam. Het was deze hand die hem uit zijn gedachten haalden. Hij moest erbij blijven, hielp hij hem herinneren. Ervoor zorgen dat hij kalm bleef, niet afdwalen maar alert blijven. Al was het maar voor even. Hij was het haar verontschuldigd, zoals hij vond dat zij -en de andere rebellen- nog wat van hem tegoed hadden. Zijn wil was sterk en hij dwong zichzelf zo om haar aan te kijken, al zag hij de hand snel op hem afkomen. Het was niet meer dan vanzelfsprekend geweest dat hij een stap naar achteren had gedaan. Dan had hij de mogelijke slag in zijn gezicht makkelijk kunnen ontwijken. Ze mocht hem van slaan, dus bleef hij staan. Misschien wilde hij wel dat ze hem sloeg. Pijn zou op dit moment gepast zijn en zou hem misschien wakker schudden. Vuile klootzak, waardeloze lul, dit soort woorden verwachtte hij nu, komend van haar kant. Tot zijn verbazing bleef de hand steken en maakte ze geen aanstalten meer om hem te slaan. In haar ogen had hij in een fractie iets gezien dat hem verbaasde. Was dit Éowyn die haar emoties liet zien? Zelf hield hij nog een scherm boven. Een scherm waar jaren lang aan was gewerkt en wat niet met het eerste de beste stootje zou omvallen. Des te meer energie dat het hem kostte.

    Ze pakte zijn kin tussen haar handen en hij merkte door dit gebaar pas dat zijn ogen weer waren afgedwaald naar de verte. Het bloed dat aan haar vingers had gezeten kwam op hem terecht. Erg bewust hiervan was hij niet, hij had zelfs zijn hand al langs zijn kin gehaald en door zijn haren laten gaan. Op deze wijze zat het niet alleen op zijn kin maar ook in zijn haar. Kon het hem wat deren. Nee. Wat hem kon deren was hoe hij zich moest gedragen tegenover de vrouw voor hem. Een aantal opties waren in zijn hoofd al afgegaan maar de waarheid leek daar niet in voor te komen. Een toneelstukje opzetten zou het gaan worden, want hij zou zichzelf nooit werkelijk aan haar kunnen tonen zoals hij zich voelde. Hoezeer hij het ook haatte, het zou de eerste keer worden dat hij glashard zou liegen tegen Éowyn.

    "Wat is er gebeurd?" Het klonk vermoeider dan dat hij had verwacht.

    De waarheid. Zou hij de waarheid ooit aan iemand kunnen vertellen? Momenteel leek dit geen optie. Niet aan één iemand stond hij zichzelf toe om zijn hart te luchten. Hulp had hij wellicht nodig, maar dat was iets dat hij absoluut niet zou zoeken.
    Ik was dronken en blijkbaar ben ik op dat moment aangevallen door een zogenoemde vampier. Een vampier die besloot om mijn bloed te drinken in zodanige mate dat ik bewusteloos moet zijn geraakt en de rest kan ik me niet herinneren. Deze vampier nam me mee naar zijn woonplaats, een ondergronds doolhof. Al weet ik nog niet hoe dit heet. Hij is niet de enige, er lopen daar meer vampiers. En ik was weldegelijk gevangen genomen, al was het niet door diegenen die je voor ogen had. Met enig geluk heb ik me een weg naar boven weten te werken. Toen nam een ander deel van me het over. Ieder geluid, iedere geur. Alles was zo intens dat ik het idee had terecht te zijn gekomen in een andere wereld. Een wereld die niet langer de wereld was die ik tot dusver gekend heb. Ik was te zwak om het gevoel te negeren en heb iets gedaan wat ik de grootste misstap van tot nu toe in mijn leven kan noemen. In mijn half bewuste staat heb ik iemand in koele bloede vermoord. Hier kwam ik pas achter toen ik het bewijs voor me zag. Mijn handen zitten onder het bloed al heb ik deze nauwkeurig schoongemaakt. Ik wilde dat ik door de grond kon zakken. Nu, meteen, en kon verdwijnen in de mist

    De waarheid was lelijk maar ook te ontkennen. Zo zou hij deze voor zichzelf en anderen niet aan het licht laten komen.

    Haar stem liet zijn starende ogen van haar ogen even over haar lichaam glijden. Nu pas merkte hij op dat ze er ook niet uitzag zoals de Éowyn die hij kende. Het was niet zozeer dat ze een jurk droeg, maar meer dat ze eruit zag alsof haar ook iets ergs was overkomen. Zijn mond opende zich even maar al snel sloot hij zich weer. Het was lastiger dan verwacht om te spreken, iets dat hem aan zichzelf deed irriteren. “Dat zou ik ook aan jou kunnen vragen” merkte hij op en hij keek haar recht aan. “Het spijt me” kwam er meteen achteraan. Het klonk zacht maar duidelijk genoeg om te kunnen verstaan. Iets dat hij gewoonweg had moest zeggen, al had hij andere woorden in zijn hoofd gehad. Als hij niet oppaste nu zou hij heel andere dingen gaan zeggen dan dat hij wilde. Controle behouden, herinnerde hij zichzelf eraan. “Het spijt… me zo.. Éowyn..” nogmaals. Misschien wilde ze dit niet horen, maar het was het minste dat hij op dit moment kon doen. Het spijt me dat ik tegen je moet liegen vulde zijn gedachten aan. Het spijt me dat ik jullie zo in de steek gelaten heb en het spijt me om je zo te moeten zien. Bijna wilde hij haar hand pakken, maar hij deed het niet. Enige vorm van lichamelijk contact zou hij moeilijk tot stand kunnen laten komen.

    Zijn muur verdween voor enkele milliseconden, waardoor het in zijn ogen te zien was dat het hem daadwerkelijk speet. Al snel had hij door dat hij zichzelf weer bijeen moest rapen en was er niets van dit alles meer te zien dan een tikkeltje emotieloze blik. Voordat hij zijn volgende woorden sprak ging zijn blik kort maar grondig over de plek waar ze stond. Zijn blik vond even Elijah, en hij merkte de man naast hem op. Zijn aanwezigheid apprecieerde hij het minst, niet wetend wie hij was en waarom hij dit aanzag. Zijn ogen bleven in die van haar gehaakt. Hij kon zich prima sterk houden ook al wees alles in zijn hoofd en lichaam naar het tegenovergestelde. Misschien was zijn inlevingsvermogen dat ervoor zorgde dat het zo makkelijk voor hem was geworden om een leugen staande te houden. Zelfs tegenover zichzelf.

    “Ik kan me niet alles herinneren” dit was makkelijk over zijn lippen te krijgen. Het betrof een gedeeltelijke leugen maar ook de waarheid. Hij kon zich niet alles precies herinneren en hoopte maar dat ze genoegen zou nemen met zijn volgende uitleg. “Die dag dat we elkaar voor het laatst zagen ben ik verstrikt geraakt tussen mensen waarbij ik mezelf niet zou moeten vertonen”. Ze wist wat hij hiermee bedoelde. Hij had een stapje dichterbij haar gezet, sprak zacht maar helder. Alles was nu te zien. De zwarte wallen op zijn ogen waren zelfs zichtbaar. Hij kon de wimperharen van Éowyn bijna tellen. Het enige dat hen scheidde was een dunne luchtlaag. Hij wilde er zeker van zijn dat deze woorden tussen hen tweeën zouden blijven en wilde dat zij hem recht in zijn ogen kon kijken, zoals ze verdiende. “Ze pakten me op en namen me mee” Het was verbazingwekkend dat hij nog zo helder woorden kon spreken. “Het duurde langer dan verwacht om terug te komen. Te lang.” “Het ging met het nodige geweld, zoals je je wel kunt voorstellen” De verklaring was kort, maar helder en hij bracht hem met een rechte rug.

    Even liet hij een stilte vallen. Hij gaf haar zo de tijd om te reageren. Ze mocht best tegen hem uitvallen, maar het moest niet te lang worden. Lang zou hij hier niet blijven, wat er ook gebeurde.

    [ bericht aangepast op 8 juli 2014 - 19:16 ]


    Aan niets denken is ook denken.

    In speeltopics zijn in mijn RPGs te zien wanneer iedereen op vakantie is, ik moet dat alleen nog even fixen en iedereens nieuwe usernames :Y) Maar dat komt nog.


    In the end the only person we love is ourselves, that's why we choose to love someone who can please us the most.

    Ik had jullie om goedkeuring gevraagd en gekregen, maar als jullie het er (toch) niet mee eens zijn (Cashby, Opalia, Florentina) dan hoor ik het wel en pas ik het aan.
    Oh, ik ben er nog niet tevreden mee, maar post het maar alvast. Het voor jullie niet boeiende stuk heb ik maar in een spoiler gegooid, met daarin de schuingedrukte dingen wat betreft haar uiterlijk, mochten jullie dit willen weten.

    Dae
    Zodra ze de vraag die waarschijnlijk op ieders lippen brandde had gesteld liet ze Mitchell weer los, maar bleef steevast staan waar ze stond. "Dat zou ik ook aan jou kunnen vragen." Het was niet het antwoord wat ze van Mitchell had hopen te krijgen en even flikkerde er woede in haar ogen, dat net zo gauw weer verdween toen hij zijn excuses aanbood. Onderzoekend bleef haar blik op zijn gezicht hangen toen er weer een excuus volgde, stamelend deze keer. Het riep meer vragen bij haar op dan dat het beantwoordden en de neiging om de woorden persoonlijk uit hem te slaan was groot, zelfs de spijt die ze herkende in zijn ogen veranderde hier niks aan. Antwoorden Mitch, dacht ze, ik wil antwoorden. Toen hij de ruimte tussen hen overbrugde en er bijna niks meer van over was merkte ze op dat ze meer alert werd. Haar spieren hadden zich aangespannen, alsof ze ieder moment in actie moest komen. Toen Mitchell uitgesproken was keek ze hem nog enkele seconden aan voordat ze sprak: "Je bent nog niet van me af, Bianchi."
    De woorden vormden een zachte fluistering en de woede weerklonk in het feit dat ze zijn achternaam gebruikte. Zijn uitleg was kort geweest, incompleet met veel gaten die heel wat te raden overlieten. Echter wist Daenerys ook dat zij beiden geen energie hadden om een discussie aan te gaan en daarom liet ze het rusten. Voor nu. Het gekrijs van een stel straatkatten in de erte doorbraken de stilte en Daenerys draaide zich zo dat ze het drietal kon aankijken. "We gaan. Allemaal," zei ze met nadruk op het laatste woord, terwijl ze Ash en Mitchell een blik toewierp die geen tegenspraak duldde. Er moest nog te veel gebeuren, er moest nog te veel besproken worden, maar het meest nog had Daenerys behoefte aan wat tijd om alles op een rijtje te zetten en een oplossing te bedenken voor deze puinhoop. Met een paar passen was ze bij Ash en boorde haar vingers in zijn bovenarm. "Met jou ben ik ook nog niet klaar," verklaarde ze. Ze wilde voorkomen dat hij een poging deed om te vertrekken. Als het kon had ze met Mitchell hetzelfde gedaan, maar hij vormde, hoopte ze, geen enkel gevaar. Ash daarentegen had nu informatie en vormde een wandelend doodsvonnis en geen haar op haar hoofd die hem los zou laten. Ze trok zacht aan zijn arm om hem in beweging te brengen en merkte te laat dat ze meer op hem steunde dan ze lief was, maar tegen de tijd dat ze dit realiseerde herkende ze het onderkomen van de rebellen in het maanlicht.

    Zodra ze voet had gezet in het verlaten fabriekspand had ze de mannen in handen van Elijah achter gelaten en was ze met vastberaden passen doorgelopen naar achteren. Er was een kleine kamer die ze zich had toegeëigend en zodra ze de deur achter zich sloot liet ze zichzelf toe er enkele seconden tegenaan te leunen, ogen gesloten. Nu ze alleen was hoefde ze niet bang te zijn over hoe anderen haar zagen, maar alsnog lag het niet in haar aard volledig toe te geven aan de uitputting die haar naar de slaapplek op de grond trok. In de hoek van het oude kantoor had ze een paar dekens en kussens neergelegd, een slaapplaats voor ernstige noodgevallen. Hoewel het 's nachts was vermoedde Daenerys dat ze er niet meer zou komen te liggen, noch zou ze thuis naar bed kunnen. Zelfs al had het gekund had ze zich niet direct tussen de lakens genesteld, omdat er andere zaken waren die ze op het moment belangrijker achtte.

    Je tijd is om, sprak ze zichzelf in gedachten toe en maakte zich los van de deur die als steun had gediend. Op zwakke benen liep ze naar de grote kast die tegen de muur aanstond toe. In het foeilelijke schilderijtje dat er naast hing, er was een of andere lelijke vaas met bloemen afgebeeld, had ze de sleutel verborgen. Het waren momenten zoals deze dat ze zichzelf om deze details haatte, dat ze niet gewoon in goed vertrouwen de kast waar ze haar buit opsloeg open durfde te laten. Of dat ze de sleutel niet gewoon bij zich droeg, naïef genoeg om te denken dat ze hem niet kwijt zou raken of dat mensen zich niet af zouden vragen waar hij voor diende. Gelukkig duurde het niet lang voordat ze de oude, toch erg stevige deuren van de kast open kon doen. Vluchtig graaide ze in de berg kleren die er lag. Paars, roze, blauw, groen, goede versiersels.. Het meeste was te opzichtig naar haar zin en de kledingstukken die meer in de buurt kwamen van wat ze zocht waren meestal te vies, te klein, te kapot.. Uiteindelijk viste ze een donkere broek en een bruin shirt dat bedoeld was voor mannen. Het kon er mee door. Hierna zocht ze nog een stel laarzen, een broek en een shirt uit die allen voor haar te groot zouden zijn, maar die dezelfde donkere tinten droegen. Naast de kleren pakte ze ook een klein kistje dat onderin stond en met de spullen in haar handen liep ze naar het bureautje en de stoel die er stonden. Deanerys zette de spullen nonchalant op het bureautje neer en in de minuten die volgde worstelde ze met haar jurk. Nu ze alleen was stond ze het zichzelf toe af en toe zacht te vloeken wanneer ze zichzelf weer pijn deed terwijl ze de jurk uit probeerde te doen. De jurk, het korset, de schoenen. Halverwege het uitrekken van de jurk stopte ze even, uitgeput met de jurk nog half over haar hoofd, en uitte ze een geïrriteerd "aargh" voordat ze het gevecht voortzette. Uiteindelijk had ze zichzelf weten te bevrijden van alle kledingstukken en uitgeput liet ze zich op de stoel ploffen. "Jurken.." mopperde ze zachtjes. Normaal gesproken zou je haar niet horen klagen over kledij, wie mooi wilde zijn moest immers pijn lijden, maar op het moment leek haar alles te veel. Daarnaast was het een verademing dat ze zich even niet groot hoefde te houden, dat ze niet met een rechte rug en haar gezicht in de plooi rond hoefde te lopen. Voor even liet ze de moeheid toe terwijl haar slanke vingers de wond in haar zij aftastte. Haar gezicht vertrok in de pijn en ze zoog lucht tussen haar tanden door naar binnen, enkel om te constateren dat het een lelijke wond was. Waarschijnlijk zou ze het moeten hechten, maar in deze staat vertrouwde ze zichzelf weinig toe en daarnaast wilde ze niet te lang wegblijven, bang de indruk te wekken dat ze uitgeput was. Nee, niet de indruk, verbeterde zichzelf in gedachten. Ze was uitgeput, vermoeid tot op het bot en haar hoofd liep over, maar dit wilde ze niet laten blijken. Mensen konden er misbruik van maken of en een verkeerd beeld van haar krijgen. Alsof ze haar gedachten kracht bij wilde zette rechtte ze haar rug weer een beetje.
    Uiteindelijk ontsmette ze de wond slechts met wat alcohol en een doek uit het kistje om er daarna verband op te doen. Ook de andere wonden behandelde ze, maar deze waren vaak veel minder erg. Wat ondiepe sneeën, schrammen, maar vooral blauwe plekken sierden nu haar huid. De blauwe plekken die nu al verschillende tinten hadden vond ze vreemd genoeg het ergst, het lelijkst en voor de zoveelste keer die avond had ze zichzelf iets te verwijten. Ze was hier niet om mooi te wezen, maar toch was het een vrouwelijke kant van haar die ze moeilijk kon onderdrukken en die vaker dan ze wilde naar boven kwam. Zoals toen ze in een opwelling de bloedrode jurk zo graag wilde houden, hem wilde dragen zodat alle ogen op haar gericht zouden zijn. Ze snoof een keer toen ze terugdacht aan deze belachelijke opwelling. De zoveelste en zeker niet de laatste. Een jurk had ze niet binnen handbereik, maar was dit wel het geval geweest dan had ze opnieuw gekozen voor de praktische kleding die nu klaarlag. Het aankleden ging haar gemakkelijker af en in een snelheid die met een jurk niet mogelijk was geweest had ze zichzelf weer aangekleed. Het mannenshirt was zoals ze verwacht had te groot, waardoor ze genoodzaakt was de mouwen op te stropen en met haar bewegingen moest ze er op letten dat hij niet afzakte bij haar schouders. De broek daarentegen sloot nauw aan haar huid en was te kort. Dit laatste wist ze te verdoezelen met het extra paar laarzen dat ze in de kamer had staan. Zodra ze nieuwe laarzen had aangeschaft had ze haar oude paar in deze kamer neergezet voor gevallen zoals deze. Het voelde goed om iets van zichzelf aan te hebben.

    Voordat ze naar de deur liep legde ze de spullen terug in de kast en sloot deze weer af, de nu verfrommelde jurk hield ze in haar handen samen met de eerder uitgezocht kleren terwijl ze luisterde of het op de gang stil was. Toen ze er zeker van was alleen te zijn en eerst de deur op een kiertje had gezet verliet ze de kamer, maar niet alvorens er een haar tussen klem te zetten. Het was een kleine controle waardoor ze het zou weten als er iemand haar kamer in was geweest. Hierna liep ze met snelle passen richting de toiletten. Pas toen ze de toiletruimte binnenliep hield ze weer halt en het zachte dichtvallen van de deur werd gevolgd door een opgeluchte zucht. Daenerys legde de kleren nonchalant op de rand van de wasbakken zodat ze haar beiden handen vrij had om haar gezicht schoon te boenen. Ze vroeg zich altijd af hoe lang het zou duren voordat ze hier geen stromend water meer zouden hebben en het moesten doen met emmers, maar tot die tijd genoot ze van het beetje luxe dat er in het gebouw te vinden was. Stilletjes keek ze naar haar spiegelbeeld, haar ogen gericht op de blauwpaarse plek die zich op haar kaak vormde. Het was lelijk en ontsierend en ze stoorde zich er meer aan dan ze zou willen. Het feit dat de rest van haar gezicht ongedeerd was gebleven verbeterde haar humeur iets, maar het viel niet te ontkennen dat de wallen onder haar ogen zichtbaar waren en dat haar huid bleker was dan normaal. Haar blik dwaalde af naar haar kapsel, iets waar ze eerder niet naar had durven ijken en ze slaakte vermoeid een zucht. Het was uitgezakt, rommelig en elk negatief woord was toepasbaar op haar kapsel dat een gevecht had moeten overleven. Langzaam begon ze de speldjes uit haar haren te peutren waarbij ze af en toe even stopte om haar armen af en toe rust te gunnen. "Auw.. Rotdingen!" siste ze toen ze voor de zoveelste keer een aantal haren uittrok, in plaats van alleen het speldje. Eenmaal alle spelden verwijderd waren borstelde ze haar haren zo goed en kwaad als het kon uit met haar vingers, maakte een nonchalante vlecht en bond deze vast met een stuk stof die ze van de jurk scheurde. Het kon ermee door.


    Daenerys had zo snel geen idee waar ze de haarspeldjes kwijt kon en liet ze daarom liggen toen ze de jurk weer oppakte en de ruimte verliet. Zodra ze weer door de gangen liep wiste ze alle sporen van vermoeidheid waarbij dit mogelijk was. Ze rechtte haar rug, haar passen probeerde ze steviger te doen lijken dan het voelde en haar gezicht trok ze weer in de plooi. Nu de adrenaline haar lichaam had verlaten was dit velen malen moeilijker dan eerder op de avond, maar vooralsnog besloot ze dat een poging nooit kwaad kon. Zelfs al was het donker in de grote ruimte, en koud niet te vergeten. Het plafond was er hoog en de ruimte die ze betrad groot en leeg, op één hoek na. De rebellen hadden wat oude banken, stoelen, dingen die als tafeltjes konden dienen bij elkaar in een hoek gezet en in het midden ervan lag altijd een cirkel met stenen. Dit laatste was natuurlijk bedoeld om een vuurtje te stoken in de hoop hiermee de kou te verdrijven, maar nu Daenerys erheen liep was het niet om de aangename warmte van de vlammen te voelen. Even bleef ze staan, de jurk in haar handen, alsof ze twijfelde, alvorens ze het ding in de vlammen gooide en toekeek hoe de hitte aan de rode stof likte. Toen het rood plaats maakte voor aszwart draaide ze zich pas om en erkende ze pas de aanwezigheid van de andere mannen. "Hier," ze wierp Mitchel de kleren en laarzen toe, "trek aan. Je ziet er niet uit en stinkt, we willen geen ratten." Haar woorden kwamen voort uit een lichte woede die ze nog voelde, maar haar stem had zijn scherpte verloren, mede doordat ze zich onbewust zorgen maakte over de man. Het was haar nog altijd onduidelijk wat hij had meegemaakt, maar goed kon het nooit wezen. Gauw stopte ze haar bezorgdheid over Mitchell in een klein doosje, ver weg achterin haar hoofd. Zaken voor later.
    Daenerys nam plaats op de bank en sloeg zowel haar benen als armen over elkaar en hield haar ogen op Ash gericht. Wantrouwend sloeg ze elke beweging van hem gade. Dat hij hier was, dat hij mee was gekomen zorgde er niet voor dat ze hem ineens vertrouwde. Er was iets aan hem en ze kon haar vinger er niet op leggen, maar het feit dat hij elke keer op leek te duiken en dat hij te veel had gezien was voor haar reden genoeg om hem niet uit het oog te verliezen. Af en toe wierp ze een vluchtige blik op de rest, enkel om er zeker van te zijn dat ze er nog waren en dat het goed met ze ging, maar spreken deed ze niet. Ze had geen idee wat ze moest zeggen en de energie om enige klank uit te brengen was er ook niet meer. Het duurde ook niet lang voordat ze voelde dat haar oogleden zwaarder werden waardoor ze met de tijdelijk oplossing kwam haar ogen iets meer samen te knijpen, wantrouwend, geconcentreerd. Echter maakte de vermoeidheid zich van haar meester nog voordat haar jurk door de zee van vlammen was opgeslikt en voor het eerst weer sinds een paar dagen kon ze zich volledig ontspannen zolang de nachtmerries afwezig bleven.


    In the end the only person we love is ourselves, that's why we choose to love someone who can please us the most.

    Mitchell Giacomo Bianchi ~ Rebel en vampier

    De man had moeite met het onderdrukken van zijn werkelijke gevoelens. Het was niet de eerste keer dat hij zich anders voordeed dan dat hij zich voelde. Vermoeidheid was iets dat ieder wezen op een gegeven moment zou opbreken. De vraag was alleen hoe lang het zou duren voordat deze de overhand zou nemen over Mitchell. Zijn spieren voelden zwaar aan en het liefst zou hij ergens willen gaan zitten. Een enkele blik over Eowyn had hem verteld dat hij niet de enige was die toe was aan rust. Enigszins gespannen wachtte hij haar reactie af. Kende hij Eowyn goed genoeg om te weten hoe ze zou reageren? Waarschijnlijk niet helemaal. Wel wist hij ergens dat ze geen genoegen zou nemen met zijn lakse uitleg. Ze leek al een in niet al te beste stemming te zijn voordat hij haar tegen het lijf was gelopen, zijn aanwezigheid leek het er niet beter op te maken.
    Het was lastig om tegen haar te moeten liegen, vooral als zij juist de persoon was waar hij meestal kort en helder mee sprak. De waarheid zou voor haar echter moeilijk te teren zijn. Het zou nog maar de vraag zijn of ze hem zou geloven als hij haar zou uitleggen wat hem was overkomen. Zelfs voor hem klonk het nog onwerkelijk in de oren.

    Met een ietwat wazige blik had hij haar aangekeken. Alles leek zo snel te zijn gebeurd en tegelijkertijd bevonden ze zich nu in een moment van stilte dat ondraaglijk lang voor zijn gevoel duurde. De stilte na de storm. Het gevoel dat hij in een droom verkeerde bekroop hem. De mensen om zich heen, ze zouden net zo goed poppetjes uit zijn verbeelding kunnen zijn, nu hij niet helemaal meer op zijn eigen geheugen vertrouwde. Wat was echt en wat had hij zich ingebeeld? Een sterk empatisch vermogen was niet altijd een voordeel. Het kwam meestal gepaard met een rijke verbeelding, die het af en toe van hem leek over te nemen. Beeldde hij zich in dat hij het een stuk kouder had dan eerst of zat de aanblik van een chagrijnige Eowyn hem meer dwars dan dat hij dacht? Gelukkig had die haar niet meer vastgehouden maar losgelaten. Waren haar vingers niet weer richting zijn keel gegaan en leek ze geen aanstalten te maken tot lichamelijk contact. Zo hadden deze ook niet zijn aangespannen spieren kunnen voelen. Of zijn koude huid, die, hoewel nog steeds getint, iets bleker leek te zijn geworden.

    "Je bent nog niet van me af, Bianchi." De zachte fluistering was voor hem hard genoeg om haar te kunnen verstaan. Het gebruik van zijn achternaam op zo’n soort manier vond hij niet prettig, en dat wist ze ongetwijfeld. Nog steeds stonden ze dicht bij elkaar. Beiden bewogen amper. Met zijn ogen probeerde hij haar te peilen. Hij wist niet welke woorden hij uit haar mond had verwacht, maar dit luchtte enigszins op. Het betekende niet dat ze geen vragen meer had maar het betekende wel dat ze deze niet op dit moment aan hem zou stellen. Waarschijnlijk zag ze in dat het geen zin had om hem op dit moment uit te horen. Iets anders dan leugens zou ze niet krijgen. Het gekrijs van de straatkatten was een geluid waar hij normaal gesproken nooit van zou schrikken, maar nu deed het hem heel even zelfs schokschouderen.

    Even gingen zijn ogen naar de katten en weer terug naar Eowyn, met op de achtergrond de twee andere mannen. Het waren maar straatkatten, niets anders. Geen mensen die erachter waren gekomen dat hij zojuist een lijk onder het vuilnis had bedolven. Dat zou niet gebeuren, dat zou niet kunnen, stelde hij zichzelf gerust. Toch was hij enigszins paranoia, niet wetend of hij nog sliep of dat hij echt wakker was.
    "We gaan. Allemaal,"
    Het was duidelijk dat hij nu mee moest komen, slaapwandelend of niet. Anders zou zijn droom veranderen in een nachtmerrie. Veel zin om tegen Eowyn in te gaan had hij niet. Daar was hij te vermoeid voor. Het zou makkelijker zijn om zich af te zonderen in de schuilplaats van de rebellen dan naar zijn eigen huis te gaan. Bovendien was deze laatste bestemming nog te veel meters voor hem die hij zou moeten overbruggen. Met tegenzin liep hij richting het verlaten fabriekspand. De stappen die hij nam waren eigenlijk te snel voor de hoeveelheid energie die zijn lichaam nog bezat. Aangekomen in het pand was Eowyn al snel uit zicht verdwenen. Even ging zijn hand door zijn haren, een onbewuste handeling.

    Na een tijdje keek hij weer richting Eowyn en zag hij hoe de vlammen haar jurk in korte tijd verslonden. Hij had nog niet kunnen protesteren of hij had al de kleren die Eowyn hem had toegeworpen in zijn handen. "trek aan. Je ziet er niet uit en stinkt, we willen geen ratten." Meteen wilde hij een opmerking maken, maar hij slikte zijn woorden in. Hij had geen zin om tegen Eowyn in te gaan, en wist ook wel dat ze eigenlijk gelijk had. Hij stonk, ongetwijfeld, al rook hij het zelf niet heel erg. Waarschijnlijk was hij al aan de geur gewend geraakt. Zijn blik ging even naar de andere twee mannen, waarbij zijn blik iets langer op de ‘vreemde’ man bleef hangen. Wie hij ook was, hij had momenteel geen zin om hem gezellig te verwelkomen. “Ik ga me opfrissen” deelde hij hen enkel mee, voordat hij hen beide de rug toekeerde. Hij had geen zin om de kleren van een ander aan te doen, ijdel als hij toch eigenlijk wel een beetje was. Het waren niet het soort kleding wat hij aan zou doen. Te standaard, als je het hem vroeg. Maar het kon er mee door, want het leek ongeveer zijn maat te zijn. Zijn houding was nog normaal toen hij de kamer uitliep, maar zodra hij in de ruimte wat fungeerde als een soort van badkamer, brak de façade om hem heen, in tientallen kleine stukjes. Er was niets over gebleven van de sterke nonchalante houding die hij normaal gesproken zijn eigen kon noemen. Zijn armen hingen maar een beetje aan zijn laaghangende schouders, alsof ze geen kracht meer in zich hadden. Hij beschikte zeker over de nodige spierkracht, maar nu leek de ontlading van gespannenheid ervoor te zorgen dat hij enkel een aantal stappen naar voren kon doen. Ging zitten op de koude grond en enkele seconden, misschien wel minuten, voor zich uit staarde.

    Het beeld van Elizabeth probeerde hij te verdringen door te proberen om aan niets te denken. Dat was lastiger gezegd dan gedaan, als je in je eentje in een kamer zat en de stilte benauwde hem enigszins. Zijn ogen vonden een scherf van iets en lieten zich naar de spiegel aan de wand glijden. Wie was die man die daar verwilderd in de spiegel naar hem keek? Het was nodig om zich even netjes te maken, al stond zijn hoofd momenteel nergens naar.

    Na wat geprutst met de knoopjes van zijn hemd, -had hij trillende handen?-, ging de rest van zijn kleding gemakkelijk uit. Hij zette alles in een emmer met water, hopend dat de doordringende geur hierdoor zou verdwijnen. Het water was koud. Dat deed hem echter niets. Druppels vielen als tranen over zijn gezicht, al huilde de man niet. Zijn handen gleden langzaam over zijn kin. Met wat moeite wist hij zich te scheren. Hoewel het hem meer tijd kostte dan hem lief was, bleef de man doorgaan tot er geen enkel haartje meer op zijn kin te vinden was. Met een zucht vervolgde hij zijn handelingen. Water gleed over zijn huid maar toch had hij het gevoel alsof hij niet schoner werd. Droeg hij een viezigheid over zich heen die er met wat boenen niet af zou gaan. Het was de lavendelzeep die ervoor zorgde dat het merendeel van de geur waarschijnlijk verdwenen zou zijn. Zijn lange dunne vingers pakten de zeep vast en hij zeepte zelfs zijn tenen in. Met een nieuwe golf aan water hoopte hij wakker te worden. Hoe koud het water ook was, nog steeds meende hij half te dromen. Zijn alertheid was verdwenen. Niet afdwalen, sprak hij zichzelf toe. Het koude water liet hij over zich heen komen en tot die tijd had hij enkel gestaan, maar nu ging hij zitten. Maakte zich zo klein mogelijk als het maar kon. Daar, op de grond van de geïmproviseerde badkamer, was hij bijna op zijn kwetsbaarst. Iets verbergen kon hij nu niet. De vermoeidheid zorgde ervoor dat hij geen act kon opzetten. Hij liet zichzelf toe om met zijn armen over elkaar geslagen te zitten. De koude grond voelde nog killer aan nu en dat hij zichzelf zo kou liet lijden deed hem niets. Enkel zijn bleke huid wees hem erop dat hij van de grond moest komen.

    Nadat hij zich had afgedroogd deed hij de kleren aan die hij van Eowyn had gekregen. Het zat enigszins ruim, maar qua lengte paste het hem perfect. De laarzen waren langer dan zijn korte laarsjes, maar ook die zaten goed. Zijn ogen gingen naar de spiegel en zijn spiegelbeeld vertelde hem dat hij er al iets beter uitzag dan eerst. Dat was maar goed ook, want hij wilde niet een verkeerde indruk wekken naar de rebellen toe. Hij was wel hun leider en kon zich niet laten tonen als een of andere zwakkeling. De behoefte naar rust was groot, groter dan zijn nieuwsgierigheid naar de man die Eowyn naar hun geheime plek had geleid. Er was een klein donker kamertje met een groot raam waar hij meestal heenging als hij alleen wilde zijn. Niet veel rebellen wisten van het bestaan af, omdat je er eigenlijk niets te zoeken had. Hij duwde het raam open. Frisse lucht zou hem wellicht goed doen en deed zijn nog natte haar wellicht sneller doen drogen. Hij ging in het raamkozijn zitten, met beide benen zo, zodat hij tussen het raam en de kamer inzat. Zijn ogen waren gericht op de afgebladderde verf van het raamkozijn. Erg interessant was het niet, maar hij wist zich aardig lange tijd te kunnen vermaken met de aanblik van het droevige verfwerk.


    Aan niets denken is ook denken.

    Cedric Laurentius Salomon.
    Hij wist niet hoe Jorrit hen gevonden had, zijn familie, maar het was zo – het was werkelijk waar zijn familie. Ze waren meteen vertrokken uit Bathum. Jorrit had de nodige spullen bij zich, dus hijzelf hoefde niet terug te gaan naar zijn kamer. Echter, verliet hij wel met een naar gevoel in zijn maag, maar dit was de kans die zich misschien niet nog eens voordeed.
          Eerst waren ze verkeerd gelopen, mede dankzij de problemen met de zon, want zij hadden geen dagring en door de koppige, levendige opmerkingen van Jorrit waar Cedric chagrijnig om werd. Toen kwamen ze eindelijk aan bij het desbetreffende dorpje, maar er zaten andere woners in het huisje die zeiden dat de vorige bewoners naar ergens anders toe waren vertrokken. Degene gaf de plaatsnaam dat zij tehore had gekregen en Cedric en Jorrit gingen nogmaals op stap.
    Ze scholen overdag en als de avond viel, gingen zij weer op pad. Het was dan ook nacht toen zij in het dorpje aankwamen, wat iets levendiger er uitzag, en eindelijk bij het juiste huis aankwamen. Het was eerder een boerderij, zijn vader was boer, maar het zag er toch goed uit en Cedric had niet het gevoel dat ze ongelukkig leefden.
          Wat hem het eerste opviel toen hij binnen kwam was dat de gordijnen dichtzaten en hij kreeg het gevoel dat zijn familie de zon wouden buiten laten. De reden wist hij niet, maar hij zou erachter komen – ook al was dit zijn eerste ontmoeting met zijn ouders sinds een hele lange tijd.
          Ze vertelden hem dingen die hij zich niet meer kon herinneren, maar een belletje deden rinkelen. Cedrics' geheugen was ook niet meer wat het was geweest – hij mocht er dan uitzien als een 21-jarige jongeman, maar eigenlijk was hij 138. Hij mocht er van geluk spreken dat hij Laurentius had.
          Hij had zijn eigen gezicht gezien; veel jonger weliswaar, op foto's – samen naast een wat ouder uitziende jongeman, dat zijn broer moest zijn, en een baby'tje dat zijn vader in de hand had. Ze lachtten allemaal, gelukkig. Echter, was zijn broer, David, niet aanwezig toen hij zijn ouders ontmoette. Zijn ouders vertelden hem dat er iets ernstigs met hem gebeurd was en dat hij daarom niet aanwezig kon zijn bij de weerzien, maar dat als Cedric hem toch wilde ontmoeten hij naar de dichtsbijzijnde begraafplaats moest gaan. Op het eerste ogenblik dacht hij dat ze bedoelden dat hij vaak op begraafplaatsen te vinden was of dat er iets met hem gebeurd was (zoals een vampier geworden), maar.. het ongeluk was zijn broer tegengekomen, terwijl zijn broer altijd het leven toelachte. Hij was dood.
          Zijn ouders waren gelovig – ze geloofden in de Heer daarboven, vandaar dat ze zeiden dat hij met zijn broer kon spreken. Ze geloofden dat een mens zou weerkeren uit de dood en zou herrijzen als een mens, dier of elk ander individu. Het was een wereld voor Cedric die hij niet kende, doch wel voor Laurentius. Hij was degene die met zijn neus in de boeken zat; in allerlei soorten boeken, het liefst geleerde. Hij kende zijn ouders niet, maar toch de andere kant weer wel.
          Hij kwam erachter waarom hen geen daglicht binnen lieten toen hij over de ring begon die zijn vader om zijn vinger had – hij had er ook zo eentje om de vinger van zijn moeder gezien. Het was een dagring. Ze waren vampiers. Zijn zusje was het ook.
          Met dat ze te eten kregen, hij en Jorrit, vanwege de lange reis, had Cedric niet opgemerkt dat het briefje van Alexa uit zijn blouse was gevallen. Hij had het pas door toen zijn moeder het had opgeraapt en voorlas. Zijn ogen waren verwijdend en hij griste het briefje van schrik uit haar handen, maar wreef toen met een zucht over zijn hoofd. Hij wist niet wat hij moest zeggen, hij voelde zich ongemakkelijk.
          'Heeft je lief het uitgemaakt?' Klonk er bezorgd vanuit een donkere hoek. Zijn vader kwam tevoorschijn. 'Wat rot, jongen.'
          Hij schudde direct zijn hoofd en lachtte toen zachtjes met zijn ogen op het briefje gericht. “Het is ingewikkeld en hiervoor ben ik hier niet. Het zou onbeleefd zijn om over mijzelf te praten.”
          Uit zijn moeders blik kon hij een enkele twijfeling zijn en haar rozige lippen trilden even. 'Houdt je van haar?' Ze keek op naar haar zoon, Cedric. Hij twijfelde geen moment. “Natuurlijk. Zielsveel.”
          'Dan mag je haar niet laten gaan.' Hij zag vanuit zijn ooghoeken zijn vader knikken.
          “Ze is zo mooi. Ze is prachtig, moeder.” Hij sprak met een zachte stem, het laatste wat hij zei fluisterde hij bijna – doordat zijn gedachten heel ergens anders waren. Bij haar. “En een echte vrouw.”
          'Wat is haar naam?' Vroeg zijn moeder met pretoogjes en aan de zijkant van haar ogen begon het te rimpelen toen ze haar ogen zachtjes toekneep. 'Het moet vast een allerliefste naam zijn.' Hij moest lachen door haar opmerking. Het was zeer zeker een allerliefste naam, maar de vrouw was de ondeugendste die hij ooit tegengekomen was. Wat hij allemaal wel niet mee had gemaakt met haar, de gedachte alleen al aan die herinnneringen deed hem zachtjes, charmant glimlachen.
          “Het is Alexa, moeder, Alexa is haar naam.”

    Nu hij terug was in Bathum twee weken later en de bekende gebouwen weer zag, kon hij niet wachten om haar weer te zien. Hij was bekaf, maar zijn hart begon hardere sprongen te maken met alleen de gedachte al aan haar naam. Zou ze veranderd zijn? Zou ze hem nu haten? Hij hoopte van niet.
          Hij dacht aan het boekje waarin hij zijn dagen zonder Alexa opschreef, toen ze weg was. Hij had het niet kunnen vinden toen hij bij zijn familie was samen met Jorrit. Het was er vast uitgevallen in Alexa's kamer toen hij zijn blouse en de rest van zijn kleding bij elkaar raapte. Hij had dat geen eens opgemerkt. Hopelijk heeft Alexa het niet gevonden, daarin stonden breekbare, eenzame dagen in opgeschreven.
          'Waaaaaár denk je aa-haan?' Zong zijn zusje. Hij zuchtte en schrok lichtjes op van zijn gedachten. “Nergens aan.” Was zijn reactie terug.
          Zijn ouders hadden hem verteld dat zijn zusje, Cassidy, graag mee wilde naar waar hij woonde. Er was daar niets te beleven en ze was nu oud en wijs genoeg om haar eigen avonturen te beleven en schrijven, hadden hun ouders gezegd.
          Ze waren nu ondergronds en thuis. Bijna waren ze bij zijn kamer, maar hij bleef abrupt staan. Het was beter als ze naar Idwallon of Silas gingen, ze moesten weten van zijn terugkeer en dat hij iemand mee had genomen om hun clan te versterken. Hij keek naast hem en zag het enthousiaste hoofd van Jorrit in het flakkerende licht van de fakkel. Cedric keek toen naar Cassidy, die een vragende uitdrukking op haar gezicht had. Zonder iets te zeggen legde hij een arm rond haar schouder en trok haar mee. 'Waar gaan we naartoe?'
          “Zul je wel zien,” had hij geheimzinnig gezegd – Jorrit achterlatend.


    Don't walk. Run, you sheep, run.

    Devon Evian Lilyton – Bachandale

    Alice had zich teruggetrokken in een hoekje, zich bezighoudend met boeken die ik in de salon had gevonden, de deur naar de bibliotheek was hermetisch afgesloten en zou ik pas open maken wanneer ik weer mijn intrek zou nemen in dit pand, want ik wist nu al wel één ding, ik zal dit huis opknappen in diens oude staat en ervoor zorgen dat de naam van mijn familie in ere voortleeft, al was er van mijn familie weinig tot niemand over.
    In mijn hoofd liep ik de bouwplannen door terwijl ik met mijn handen in mijn zakken door het gebouw doorliep, tot ik in een hoekje bleef staan in de ruimte waar Alice zich bevond, waar ik mijn armen over elkaar sloeg en haar om de zo veel tijd even gadesloeg. Ik wou niet dat ze er vandoor ging zonder dat ik het wist.

    Na een tijdje vroeg ze om papier en houtskool en ik had even willen snuiven van minachting, aangezien de spullen in dezelfde kast had gelegen als vanwaar ze haar laatst gelezen boek vandaan had gehaald, maar ik besloot om stil te blijven en haar de spullen te overhandigen, geen zin om zich verder nog druk om haar te maken, al maalden verscheidene gedachten door mijn hoofd heen over hoe het nu verder met haar zou gaan en in vele van die gedachten eindigde ze dood.
    Toen ik nog een keer haar kant op keek merkte ik dat ze druk bezig was met tekenen en ik zag haar af en toe een blik op de omgeving en soms ook even op mij richten, waaruit in kon opmaken dat ze een scenario tekening aan het maken was waarin ik voorkwam, iets wat me aan de ene kant verontruste, het was alsof ze een bewijsdocument aan het vastleggen was, iets wat nog wel eens tegen me gebruikt kon worden.
    Maar ik liet haar begaan, het was nou niet echt belastend, want wat kon ze me ermee maken? Enkel en alleen dat ze aan kon tonen dat ze bij me was op een dag als elke ander, ze kon niet bewijzen welke dag het was want een datum kon makkelijk vervalst worden op zo'n tekening, enkel een klein krabbeltje in de hoek die iedereen met een houtkooltje erbij kon zetten.

    Schijnbaar was ze klaar met de tekening, want ze had hem op de kleine salontafel neergelegd samen met het tekengerei waarna ze haar handen schoon ging spoelen en ze uiteindelijk wat doelloos rond hing in de kamers en ik vond haar ook een keer op de gang, tot ik merkte dat de ruimte steeds verder in duisternis gehuld ging.
    “De zon is onder.” Hoorde ik Alice opmerken, waarschijnlijk het moment waarop ze al de gehele dag gewacht had.
    Ik had het huis kunnen verlaten om eventueel iets op te halen, maar ik wou har niet achterlaten in het huis dat mij zo waadevol is, wie weet wat er allemaal gebeurd.
    “Loop je mee?” Ze keek me vragend aan en ik knikte, het was maar beter om haar te begeleiden naar haar onzekere toekomst en uit het zicht te verdwijnen wanneer het te warm onder mijn voeten werd, ik had echt geen zin om er verder in getrokken te geraken.
    De tekening had ze laten liggen, het was dus toch geen bewijsmateriaal, waar door ik even een glimlach rond mijn lippen kreeg voor ik Alice achterna liep naar buiten.
    De zon was nu zo goed als geheel onder, al waren er nog strepen van het avondrood in de lucht te vinden, wat het zeer aangenaam maakte voor vampiers om in rond te dwalen zonder argwaan te wekken onder de snel voorbijlopende mensen.
    De verschillende openingen naar Red River Valley schoten door mijn hoofd heen, maar ik besloot Alice te volgen en al snel waren ze binnen de gebieden van ons volk, ik wou alweer doorlopen tot ze opeens voor me stil bleef staan. “Vanaf hier ga ik wel alleen en ik zal de jurk later terugbrengen.”
    Ze leek nog iets te willen zeggen maar schonk me uiteindelijk een waterig glimlachje dus besloot ik nog iets te zeggen.
    “Je weet me te vinden, op mijn kamer in Red River ben ik niet echt heel erg vaak meer te vinden.” Zeker niet als ik nu besloot om echt te gaan verhuizen, zolang dat maar in goede aard viel onder de rest van de clan.
    Alice liep al van me weg, maar ze draaide zich uiteindelijk om alsof ze zich bedacht. “Oh, en kun je Alexa zeggen dat het me niet gelukt is? Ze zal wel snappen wat ik daarmee bedoel.”
    Fijn, nu ben ik ook nog een post diender, iets waar ik al helemaal geen zin in had. Maar toch knikte ik.
    Ik zal het wel doorgeven als ik haar tegenkwam, als ik haar al tegenkwam, dat was meer de vraag. Het had op dit moment niet echt zin om haar specifiek te gaan zoeken, dan was ik nog wel een tijdje verder en die tijd kon ik niet verliezen aan het doorgeven van een opdracht.
    Misschien gewoon een briefje dat ik onder haar deur door zou schuiven, al zou dat nogal dom staan als wie dan ook het zou zien in uitvoering, verkeerde conclusies zouden getrokken worden en ik werd daar dan weer de dupe van, nee mooi niet.
    Alice verwijderde zich steeds verder van me, haar eigen noodlot tegemoet en ergens hoopte ik voor haar dat ze de dertig procent zou halen van het overleven, maar de andere zeventig woog zwaarder op de weegschaal.
    Ach, ik zou het binnenkort wel merken.

    Mijn voeten begaven me naar mijn kamer, waar ik me op mijn bed liet vallen en mijn handen onder mijn hoofd legde.
    In mijn hoofd maakte ik nogmaals een lijstje met wat er allemaal aan mijn huis moest gebeuren en wat ik allemaal vanaf hier mee zou nemen op transfer, wat niet echt veel zou worden.
    “Ik ga maar eens een afspraak maken met de architect.” Maar dat kon nog wel wachten, die man lag vast al te slapen en ik had geen zin om hem wakker te maken, zeker niet als ik eerst zelf nog allemaal dingen te regelen heb.
    Al snel veerde ik op en rommelde wat in de kist die aan mijn voeteneind stond, rollen perkament vlogen om mijn oren heen tot ik vond wat ik zocht.
    De originele bouwtekeningen van het pand dat al eeuwenlang in mijn familiebezit was.
    Ik schoof zo goed als alle spullen aan de kant en stak mijn lantaarn aan, dit werd de nacht doorhalen, maar ach, misschien kon ik in het begin van de ochtend nog wel even een snelle snack pikken bovengronds.


    Credendo Vides

    {Omdat Daughters al een maand niet online is geweest, stuur ik Grigori maar naar Alexa, zoals Florentina mij had gevraagd :')}

    Grigori Afanas Andrei Rykvov ~ Verbannen Vampier

    Blijkbaar had ik alleen een vergissing gemaakt wat betreft de persoon die ik tegenover me had. Toen ik haar eenmaal beter kon bekijken bleek het toch niet Davina te zijn, maar een vrouw die verdacht veel op haar leek. Hetzelfde rode haar glansde in het maanlicht, iets wat zo kenmerkend voor haar was. De vrouw schrok zich bijna dood toen ze mij zag, een gilletje verliet haar mond.
    'Mijn excuses,' stamelde ze toen. 'Ik had u niet gezien.' Ze leek van haar ergste schrik bekomen te zijn, maar nog steeds nerveus. Ergens snapte ik dat wel. Welke vrouw wilde nou, terwijl ze in het donker in het bos wandelde, opeens een vreemde man willen tegenkomen? Voor haar zou dat deze keer echter fataal zijn, ik had bloed nodig en mijn nieuwe slachtoffer stond direct voor mijn neus. Zachtjes grinnikte ik bij deze gedachte, wat haar nog nerveuzer leek te maken.
    'Maar ik maakte gewoon een wandeling,' begon ze. 'Al had ik er eerlijk gezegd niet op gerekend om iemand hier tegen te komen.' Ze frunnikte wat aan haar jurk, maakte kleine stapjes op haar plaats, maar had dus wel de beleefdheid om hier te blijven, om niet zomaar weg te lopen. Al zou haar kans op overleving niet groter worden als ze nu weg zou rennen. Ze was van mij en zou niet aan me kunnen ontkomen.
    'Ik moet zeggen, het is verre van verstandig om hier alleen rond te lopen.' Langzamerhand liep ik haar richting op, nonchalant lijkend, maar intussen volledig op haar gefixeerd. Mooi was ze, maar ik vermoedde dat ze weer één van die onnozele schoonheiden was die geen idee had van de gevaren in de wereld. 'Zal ik je misschien maar naar huis begeleiden?' vroeg ik haar en een manikale glimlach verscheen op mijn gezicht. Dat was namelijk niet mijn plan en nu mocht ze wel weten dat ik ook helemaal niet zo behulpzaam zou zijn, als ze waarschijnlijk zou hopen.
    Verschrikt keek ze me aan, wilde wegrennen, maar in een paar seconden was ik bij haar. Ruw greep ik haar vast, dwong ik haar mij aan te kijken, om me dan naar haar toe te buigen. 'Mooie vrouwen moeten 's avonds niet alleen in het bos lopen,' fluisterde ik in haar oor. 'Want er liggen dan genoeg mannen op de loer die haar graag willen hebben.' Na deze woorden zette ik mijn tanden in haar nek.
    Toen ik eenmaal het bloed proefde, rilde ik van genot, wilde meer en meer. In het begin had ze nog een schreeuw gegeven, maar nu was ze stil, onderging wat haar overkwam. Te lang had ik al geen bloed meer gehad en mijn zelfbeheersing was zoek nu ik het eenmaal kreeg. Ik bleef drinken, deed mezelf ondertussen nog tegoed aan haar lichaam, het mooie vrouwenlichaam dat ik tegen me aangedrukt hield. Eenmaal genoeg liet ik haar los en levenloos viel ze op de grond. Nog even bleef ik staan, kwam ik weer tot rust. Daarna knielde ik bij haar lichaam neer om te kijken hoe het met haar gesteld was. Haar borstkas ging nog zachtjes op en neer, haar hart klopte nog, maar dat waren de enige tekenen van leven die ik in haar kon vinden. Maar ze kon niet blijven leven. Ik trok mijn dolk, de dolk die ik als 15-jarige jongen van mijn vader gekregen had, die ik nog na al die jaren bij me had, en doorboorde daarmee haar borstkas. Een kleine schok was alles wat volgde. nog maar een heel klein beetje bloed kwam uit de wond die ik met mijn dolk gemaakt had. Veel bloed was dan ook niet meer overgebleven, nadat ik met haar klaar was. De dolk veegde ik af aan het gras en stopte ik weer terug in zijn schede, die aan mijn zij hing. Het laatste beetje bloed likte ik weg van de wond en daarna kwam ik rustig overeind.
    Het bos was nog steeds erg rustig, er was nog steeds niks in de omgeving te horen. Mooi, dan had waarschijnlijk niemand haar schreeuw gehoord, of in ieder geval, niemand had moeite gedaan om te kijken wat er aan de hand was. Ik was erg benieuwd naar wanneer ze haar lichaam zouden vinden. Maar ik was van plan om tegen die tijd al in de tunnels te zijn, weg van de aandacht van mensen. Enkel de vampiers daar zouden misschien een verband tussen mijn komst en haar dood leggen, maar dat zou ik tegen die tijd wel zien.
    Nadat ik het bloed van mijn mond had weggeveegd, begon ik te lopen richting het dorp. In het bos leek verder niemand meer te zijn en ik vreesde dat ik in mijn eentje de ingangen niet zou vinden. In het dorp hoopte ik meer informatie te kunnen verkrijgen daarover. Er zou vast wel een avontuurlijk mens zijn, die per ongeluk de gangen had gevonden en er levend vanaf was gekomen. Misschien liepen er zelfs enkele vampiers van de clan hier rond, daar zou ik eigenlijk nog meer aan hebben.
    Lang duurde het ook niet, toen ik Bathum binnenliep. Nog maar weinigen waren op straat, maar degenen die ik zag, nam ik aandachtig in me op. Iedereen bestudeerde ik, terwijl ik op mijn gemak rondliep. Ook hier was ik de weg aardig vergeten, dus doolde ik maar wat rond. Ik zou wel zien, waar ik uit zou komen. Een weg uitvinden was ook niet zo moeilijk, mocht dat nodig zijn.
    Na een tijd rond gelopen te hebben, zag ik een vrouw die me opviel. Nog een roodharige schoonheid, vandaag trof ik het wel. Ik ging langzamer lopen, zodat ik meer tijd had om haar te bestuderen. Ze kwam me bekend voor en ik moest diep in mijn geheugen vragen om te weten waarvan. Ik trof het vandaag echt. Haar naam wist ik niet meer, maar ook zij was een vampier, net iemand die ik nodig had. Nu de informatie nog uit haar los zien te krijgen.
    Vastberaden liep ik nu op haar af, mijn plan ondertussen uitdenkend. De bar even verderop zou ik daar handig in kunnen verwerken om haar aandacht te krijgen.
    'Zeg, schoonheid, mag ik je misschien een drankje aanbieden,' vroeg ik haar, waarbij ik met mijn hoofd naar de bar knikken. 'Een vrouw moet niet alleen op straat rondhangen.' Ik was bang dat ik ietwat te flirterig overkwam, terwijl ik eigenlijk alleen maar informatie wilde, maar ach, wie weet hoe ze erop zou reageren. Tot nu toe had ik het geluk aan mijn zijde en ik hoopte dat dat vanavond zo zou blijven.

    Ik weet het niet precies, het was lastig ..

    Idwallon Calhoun Underwood

    Het duurde een enkele minuut voordat de dame waaraan hij zo juist, helemaal voor zijn doen, persoonlijke informatie had verteld reageerde. ‘Ik ken het gevoel. Een week terug stuurde uw broer me weg met de opdracht een nieuw clanlid te vinden, maar met het schaamrood op mijn wangen moet ik u bekennen dat dit me niet gelukt is, erger nog, ik heb twee levens genomen. Ik heb mijn best gedaan, maar het mocht niet baten. De honger was te groot en ik te zwak.’ Ergens gedurende haar woorden keek de jongeman voor een moment op, ze leek oprecht in haar woorden. Idwallon zou bovendien ook niet weten waarom ze de waarheid hierover zou verdraaien, want als ze iemand had gevonden om te rekruteren dan was er helemaal niets aan de hand. Hij reageerde niet, keek langzaam weer weg, wachtte op nog meer woorden die uiteindelijk ook kwamen. ‘Een geheim voor een geheim, het is aan u wat u met de informatie doet, maar weet dat ik de gevolgen zal aanvaarden zoals het een vampier betaamt.’ De woorden waren dapper, al betwijfelde de man of ze wel echt aan haar toe behoorden. Alice leek nou niet bepaald één van de dapperste te zijn, maar mogelijk had Idwallon zich daar in vergist.

    Woorden van Idwallons kant ontbraken, volgden niet, alsof zijn geheugen leeg was, zijn vermogen om te spreken zoek.

    Een zacht briesje streek langs zijn wangen, maar het deed hem niet huiveren ondanks dat de februariwind koud was. Het leek wel alsof het vocht van zijn vele tranen hem verdoofd had. Alles ging compleet langs Idwallon heen, terwijl zijn ogen gefixeerd waren op de kist die net de bodem in was gezakt. Stevig eikenhout, versierd met haar lievelingsbloem. Mensen die hij had gesproken hadden zijn idee afgekeurd, woorden als nutteloos, karwei en te veel gedoe waren de revue gepasseerd. Het had de jongeman niet kunnen stoppen, het had hem zelfs vastberadener gemaakt. Hij vond dat het zijn laatste taak was tegenover zijn moeder. Idwallon had niet kunnen slagen in de opdracht die hij zichzelf had opgelegd, om zijn moeder in leven te houden, dan kon hij niet falen in het bewijzen van de laatste eer aan haar. Het was tot in de puntjes aan toe geregeld, met minder nam hij ook geen genoegen. Nachtenlang had de man gewerkt in de schuur, bij het licht van een paar kaarsen. De kwasten waren sierlijk over het geschuurde hout gegleden, hoe meer kleur er verscheen op de kist hoe meer kleur Idwallon verloor. Zijn wangen waren licht ingevallen, zijn ogen geïrriteerd, toch was er geen enkele traan over zijn wang gerold tijdens de begrafenis. Hij merkte het niet, toch wist hij dat de mensen langzaam afdruppelden, zich terugtrekkend in de warmte van hun met hout gestookte huis. De aanwezigheid van zijn vader verdween met de rest van de mensen en Idwallon stond er weer alleen voor. De jongeman die snel was opgegroeid sinds het plotselinge vertrek van zijn broer had de taak op zich genomen om de kist te bedelven onder het zand, ook al had de begrafenisklerk meerdere malen aangedrongen het zelf te doen. Het allerlaatste wat hij kon doen was haar veilig onder de grond stoppen. Woorden had hij gedurende de hele begrafenis niet gesproken, hoewel alle mensen hem aan het praten hadden geprobeerd te krijgen. Hun treurende houdingen, troostende woorden en goed bedoelde schouderklopjes kon hij missen als kiespijn. Dat alles, hoe goed bedoeld ook, kon niet zijn moeder terugbrengen, laat staan zijn broer. Nee, het leed was geleden, niets meer aan te doen. Nu het leven zo kwetsbaar voor hem was neergevallen waren al zijn gedachten verdwenen, zijn vermogen om te spreken was zoek.

    Zijn vingertoppen, neus en wangen waren al lang rood aangeslagen op het moment dat hij eindelijk zijn jas uitdeed, zijn mouwen opstroopte, de schop pakte en de bult zand begon te verplaatsen. De wind was aangesterkt, beet door zijn overhemd heen, maar de lichamelijke arbeid hield hem warm. Zijn lippen namen een tint paars / blauw aan, toch begonnen er woorden over zijn lippen te rollen, eerst haperend maar al snel meer met meer overtuiging en harder. Het ging werkelijke waar nergens over, het waren in het begin niet eens volledige zinnen. Na een tijdje veranderde dat, Idwallon begon in volzinnen te spreken over de lievelingsbloem van zijn moeder, uitbreidend naar andere lievelingsdingen van de vrouw. Tegen de tijd dat de kuil dicht was sierde een lichte glimlach zijn lippen, hij had haar een waardig einde gegeven. “Ik hou van je, mam.” De woorden verlieten in een fluistering zijn mond. Met de schop in de ene hand en zijn jasje in de andere liep hij weg bij het graf. De hemel huilde met hem mee, want op het moment dat de eerste tranen over zijn wangen rolden kwam het met bakken uit de lucht. Een schreeuw verliet zijn mond, al teruglopend naar het gebouw wat ooit als zijn huis had gevoeld maar nu slechts een lege huls was.


    Idwallons ogen keken strak vooruit, de blik van Eleanor wijkend. “De geur van vers bloed, mensenbloed, niet dat van een dier, stelt al je zintuigen op scherp. Je moet en zult dat bloed bemachtigen. Een normale drang voor een vampier, maar het is haast een dierlijke drang. Logisch redeneren wordt lastig, alles doet het beest in je om het bloed te bemachtigen. Je hoektanden in nekvel drukken zorgt voor een kick, de bittere smaak van het bloed door je keel voelen glijden zorgt voor een acute stilling van je honger. Het enige wat niet rustig wordt is het beest, die wordt pas rustig als het hele lichaam leeg is of je hem temt.” Zijn blauwe kijkers focusten zich op de jongedame die een indringer was in zijn veilige kamer.

    “Temmen is niet gemakkelijk, het kost veel tijd en daar gaan veel mensenlevens aan ten onder. Momenteel lukt het je nog niet, maar als je volhoudt krijg je hem onder controle, niet van vandaag op morgen maar over een jaar heb je zeker de skills onder de knie als je goed oefent.” Zijn handen streken zijn jasje glad, om wat tijd te rekken voordat hij zijn verhaal zou vervolgen. “Ik weet dat Silas niet blij zal zijn met je mededeling, ongetwijfeld is hij woedend. Ik kan hem ook geen ongelijk geven, tegen deze tijd zou je het monster wel onder controle moeten kunnen hebben, je bent immers lang genoeg vampier. “ De man overbrugde de afstand tussen hen, totdat hij op een halve meter van Eleanor stond. “Waarom heb je het Monster nog steeds niet onder controle, Eleanor?”


    Stand up when it's all crashing down.