Ik had zin in een moordpost
Mitchell Giacomo Bianchi ~ Rebel en vampier
Hij had wel degelijk opgelet op hoe de jonge vrouw door de opening terecht was gekomen in de ruimte waar hij zich ook bevond. Er was genoeg alertheid over om ervoor te zorgen dat belangrijke informatie hem niet zou ontgaan. Het had simpel geleken. De jongedame was door iets wat op een luik deed lijken naar binnen gekomen en had deze achter zich gesloten. Als zij deze niet had geopend zou hij nu nog niet weten dat hij er überhaupt was. Fijn dat ze dat hem even had laten zien, want het gevoel van dat hij hier zo snel mogelijk weg moest overheerste nog steeds. Niet alleen begon hij zat te worden van het zoeken van een beetje licht in dit doolhof, de muren leken opeens ook op hem af te komen. Dat laatste kon geen goed teken zijn.
Hij had vriendelijk nog wat gemompeld naar de vrouw, die na te hebben vastgesteld dat hij geen bedreiging vormde, ook geen acht meer op hem had geslagen. Zonder nog een maal om te kijken was hij naar het luik gelopen. Geen denken aan dat hij ook maar een seconde meer hier, in dit vampierenhol, zou verblijven. Het had hem meer tijd dan verwacht gekost om hier te komen, waar hij nu stond. Een uitweg vinden was meestal voor hem vrij makkelijk, omdat hij getraind in was om wegen te zien die anderen niet zouden zien. Het waren creatieve oplossingen die ervoor zorgden dat hij, ook als hij verkeerd was geraakt in een benarde situatie, een exit had. Even keek hij vlug om zich heen. Links, rechts. Er leek niemand te zijn, laat staan dat er iemand naar hem stond te kijken. Hij wist dat hij in de problemen zou zitten als iemand hem hier zou zien, want dan zou hij ofwel moeten uitleggen wie hij was, en dat kostte tijd, ofwel –in het slechtste geval- zou het Silas zijn, die hem waarschijnlijk geen enkele charmante blik zou gunnen. Hoe je het ook wendde of keerde, hij moest even weer in die o zo vertrouwde rol van rebel kruipen om ervoor te zorgen dat hij onopgemerkt hier weg zou komen. Gelukkig maar was dit een rol waar hij eigenlijk niet voor hoefde te acteren.
Zijn handen gingen snel over het luik, bijna begeerlijk leek het wel. Zo graag als dat hij terug wilde naar zijn wereld, konden de anderen hier zich vast niet voorstellen. Het licht had hij gemist, ook al hadden zijn ogen wel kunnen wennen aan de donkere ruimte. Hetgeen dat ervoor zorgde dat hij ook maar al te graag snel weer terug wilde was dat hij niet bepaald netjes afscheid had genomen van zijn menselijk bestaan. Als half Italiaan zijnde was hij opgegroeid met bepaalde normen en waarden. Al kon hij niet al deze gewoontes nog herinneren, de meeste droeg hij nog bij zich als het enige wat hem eraan herinnerde dat hij familie heeft gehad. Zo was het voor zijn familie uiterlijk vertoon ook belangrijk, iets waar hij zich nu niet helemaal aan kon houden. Waarschijnlijk liep hij een aantal dagen al in dezelfde kleding rond, waar zelfs de bierlucht nog in zat.
Het was niet moeilijk om uit het luik te komen en terecht te komen in de ‘menselijke’ wereld. Het luik had hij netjes achter zich gesloten en al snel keek hij weer uit op het dorp dat voor hem bekend terrein was. Hij had echter niet verwacht dat het zo overweldigend zou zijn. Het was half donker, uiteraard, anders zou hij zich hier helemaal geen stand kunnen houden. De frisse lucht was niet hetgeen dat hem overweldigde, de vele geuren wel. Wat rook hij toch dat zijn neusgaten binnendrong en maar niet kon verlaten? Snel begon hij te lopen, langs verschillende steegjes. Hij wilde absoluut niet door iemand van daar beneden gevonden worden nu hij een weg naar boven had gevonden. De geuren zorgden ervoor dat hij niet meer helder kon nadenken. Dat, samen met dat hij zich nog niet gezond voelde, zorgde ervoor dat hij snel hier en daar door steegjes stapte, zonder te weten waar hij heen geen. De geuren hielden hem in bedwang en leken alleen maar sterker te worden. Zijn stappen werden plotseling zwakker, alsof zijn benen geen kracht meer hadden om zijn gewicht te dragen. Hij had de nodige behoefte aan iets, maar had geen idee wat het was. Hoezeer hij zich ook in bedwang wilde houden, hij leek geen grip te hebben op de gevoelens die hij maar niet kon benoemen.
Het was dat ene moment geweest dat hij dichter bij het centrum van het dorp kwam dat de wereld voor hem veranderd was in een waas. Nog even en hij zou moeten gaan zitten omdat hij te duizelig was om nog verder te lopen. Dit deed hij niet. Hij liep door, ondanks dat zijn hele lichaam protesteerde. Het was niet verstandig wat hij deed, maar verstandigheid was ook niet een woord dat hem altijd sierde.
Zonder het echt door te hebben was hij tot stilstand gekomen. Er was een geur die zo sterk was, nog sterker dan alle anderen, dat hij hem niet kon negeren. Wat het was, daar zou hij snel genoeg achterkomen. Hij hoefde maar even om te kijken en hij zag waar die geur, die hem aantrok en niet meer losliet, vandaan kwam. Een figuur, vrouwelijk, zag hij al snel, en dat waren de enige gegevens die hij nodig had. Wat er met hem aan de hand was wist hij niet, maar hij had er alles behalve controle over. Het was alsof een ander deel het van hem overnam. Het deel dat niet nadacht over zachtzinnigheid, emoties en enkel en alleen praktisch en egocentrisch leek te zijn.
Alles was hij deed gebeurde instinctief. Hij wist op de een of andere manier wat hij moest doen, om ervoor te zorgen dat hij van dat duizelingwekkende gevoel zou afkomen. Het was de ideale plek, een doodlopend straatje met verlaten oude huizen, om iemand op gruwelijke wijze om te laten komen. Zonder dat iemand het door zou hebben. Een schreeuw zou door de wind nog niet gehoord worden. Nergens leek een plek te zijn om zich goed te kunnen verstoppen. Maar het straatje was smal en liep dood, dus een ontmoeting zou niet uit de weg kunnen worden gegaan. Het kostte hem geen enkele moeite om zachtjes naar het figuur toe te sluipen. Het enige wat hem kracht vergde was haar tegen de muur drukken. De rest ging verbazingwekkend makkelijk.
De geur zweepte hem op en nam hem mee naar een duister plekje van zijn ziel dat tot dusverre nog niet kende. Hij duwde een dame niet hardhandig tegen de muur, zette zijn handen zo strak op haar mond dat ze bijna geen adem meer zou kunnen krijgen, laat staan dat ze zou kunnen roepen.
Wie was dit, die deze handelingen uitvoerde? Dit was de vraag die hij zich in normale staat zou afvragen, maar die nu niet in hem op kwam. Hij dacht helemaal niet na. Het enige wat hij deed was doen, op een gevoel dat hem overheerste en zijn hele lichaam overnam.
Zijn vingers gleden langs haar nek, leken naar iets te zoeken maar konden het niet vinden. Wat de vrouw voor hem deed, hoe ze keek, of ze zich nog had verzet, dat soort details zou hij nooit weten. Hij had enkel en alleen zijn aandacht gevestigd op haar huid, die hij nu met zijn tanden doorboorde, en waar een vloeibaar goedje uit kwam. Bloed. Het smaakte plotseling niet meer als voorheen. Niet die akelige ijzersmaak, maar een heerlijk iets waar hij naar verlangde. Waarvan hij niet precies wist hoe hij het kon krijgen, maar wat hij toch voor elkaar kreeg om binnen te krijgen. Het was iets wat hij nodig had en dus dronk hij het, eerst enigszins voorzichtig, maar al snel gulzig.
Hoe meer hij de smaak proefde, hoe meer hij er nodig van leek te hebben. Hij wilde het. Zo egocentrisch als hij bezig was, maakte hem het niet uit hoe zijn slachtoffer er aan toe was. Een aantaal schrammen waren al op haar lichaam te bekennen. Een aantal bijtplekken zaten al in haar nek geboord als merkplekken. Die littekens zouden worden. Ze verzette zich niet of niet meer, dat wist hij niet. Het was zo makkelijk om haar heerlijke bloed binnen te krijgen dat hij zich helemaal verloor in het drinken van haar bloed. Inmiddels droop het niet alleen meer langs haar nek, maar ook naar andere plekken, naar beneden. Hij was niet bepaald zachtzinnig en geduldig, waardoor de bijtplekken ruw waren en ze zelfs bloed verloor dat hij niet kon drinken. Het bloem stroomde, niet alleen in zijn mond maar ook op de grond. Hij voelde zich al een stuk beter dan voorheen, sterker en had eigenlijk niets meer nodig. Maar dat was niet een gedachte die in hem opkwam. Stoppen. Stoppen. Stoppen kon hij niet. Er was niemand die hem tegenhield en geen enkele rem van zijn eigen kant. Hij was in een verlaten straatje, en was snel genoeg om te verdwijnen als er iemand aankwam. Haar nek was bijna opengereten, zo lang was hij met haar bezig. In een soort trance had hij niet door dat zijn er aantal bloedvlekken op zijn kleding ontstonden, die niet van hem zelf afkomstig waren. Pas toen het lichaam plots uit zijn handen viel leek hij wakker te worden uit deze trance.
Met een verbijsterende blik deed hij een aantal stappen naar achteren. Hij besefte zich pas na een aantal seconden dat zijn voeten hem niet naar de plek hadden geleid als dat hij ze opdracht had gegeven. Hij was niet in het centrum. Hij zou nu op de geheime plek van de rebellen willen zijn, om een poging te doen om alles goed te maken. Zijn ogen flitsten snel om zich heen en hij besefte zich dat hij de enige hier was. In een doodlopend straatje. Datgene voor hem deed hem zo schrikken dat hij ondanks een poging niet er dichterbij kon komen. Voor hem leek een strijd te zijn losgebarsten die was geëindigd in een slachtveld. De hele grond leek te zijn doordrenkt van bloed. Voor hem lag iets dat geen lichaam meer genoemd kon worden. Hij moest zelfs zijn best doen om erachter te komen wie dit was. De meeste mensen in het dorp kende hij wel. Zijn adem hield hij in op het moment dat de blauwe ogen en de blonde haren hem tot een conclusie deden komen.
Het was Elizabeth. Of wat er van haar over was. Een aangetast lichaam. De ogen waar hij in keek deden hem nog meer verbijsteren. Ze stonden wijd opengesperd en alles in die ogen wees erop dat de vrouw doodsangst had uitgestaan. Langzaam maar zeker kon hij zichzelf zover krijgen om heel voorzichtig een aantal passen naar voren te doen om het stilstaande tafereel voor hem beter te kunnen bekijken. Er lag geen wapen, ze leek te zijn ingezakt nadat ze.. gewurgd?.. was… Hij wist het niet zeker. Durfde bijna niet aan een stukje opengereten pols, waar de vliegen al snel op af kwamen, te voelen, maar deed het toch. Hij kon de bloedvaten en zenuwen zien zitten, maar toch voelde hij aan haar pols. Niet eenmaal, maar een aantal keren. Kon niet geloven dat hij hier in de buurt was, maar haar niet had kunnen redden. Dat was iets dat niet bij hem paste. Ook al had hij haar niet gemogen, hij vond het erg om haar hier zo te zien liggen. Was hij in slaap gevallen of iets dergelijks? Hoe dan ook, hij zou het zichzelf niet kunnen vergeven als ze nog te redden zou zijn geweest als hij iets sneller had kunnen reageren. Als rebel zijnde wilde hij maar al te graag opkomen voor gerechtelijkheid en het zat in hem om mensen in nood te beschermen.
Nogmaals keek hij om zich heen. Waarom was er niemand anders in de buurt? Hij kon de stukjes lichaam maar niet plaatsen, samen met de enorme plas bloed en de wijd opengesperde ogen van Elizabeth. Zijn starende blik werd doorbroken door een kleine windvlaag. Die bracht hem in herinnering dat hij hier niet eeuwig zo kon staan. Hij keek naar zijn eigen kleding, waarvan hij opmerkte dat deze niet schoon rook. Hij had een aantal bloedvlekken op zijn kleding. Hij keek naar zijn handen, die begonnen ineens erg te trillen. Er was niemand anders aanwezig geweest in de tijd dat hij hier was. Het besef dat hij de enige persoon kon zijn die Elizabeth wat had aangedaan kwam hard binnen. Ineens wist hij dat hij diegene was die het bloedbad had aangericht en dat hij haar bloed gedronken. Haar bloed?!. Hij was bang dat gekte hem zou heersen op zo’n moment als dit maar hij bleef akelig kalm.
De eerste gedachte die in hem opkwam was dat het lichaam weg moest. En wel meteen. Waar was hij ook al weer? Snel keek hij om zich heen. Hij moest snel handelen. Niemand, maar dan ook niemand kon dit te weten komen. En niemand moest argwaan krijgen en te nimmer zouden de sporen naar hem moeten leiden. Er was hier een vuilnisbelt vlakbij wist hij. Hij aarzelde geen enkele keer en sleepte het lichaam, wat er van over was, weg. De grond was te rood, daar moest wat aan gedaan worden. In een soort trance maakte hij deze heel geduldig schoon met een oude doek die hij in een verlaten huis had kunnen vinden. Het duurde een eeuwigheid voordat hij vond dat de grond aantoonbaar schoon was. Het arme hoopje Elizabeth kon hij makkelijk dragen naar de vuilnisbelt. Daar aangekomen, tussen de vuilniszakken en stank, vroeg hij zich even af waar hij in godsnaam mee bezig was. Nee, dit was niet de eerste keer dat hij iemand had vermoord, maar wel de eerste keer dat hij niet kon geloven dat hij iemand had vermoord.
Alles voelde vreemd aan, maar hij wist dat als hij dit niet zou doen, hij echt in de problemen zou komen. En dat was niet iets waar hij zich makkelijk uit zou weten te praten. Hij vond een hoop oude vuilniszakken en begon deze om het hele overgebleven lichaam te wikkelen. Verschillende lagen over lagen stelde hem gerust dat niemand het meteen zou ontdekken. Daarna gooide hij tientallen vuilniszakken van de hoop om de zakken, met ‘haar’ erin, er tussen te gooien. Vervolgens gooide hij al deze zakken weer over deze zak, zodat de stank die ongetwijfeld zou ontstaan getemperd zou worden door bovenliggende zakken. Meteen nadat hij dit had gedaan verliet hij de vuilnisbelt. Meer dan eens keek hij achterom om zichzelf er van te verzekeren dat er niemand keek.
Met ingehouden adem liep hij verward door de straten van Bathum. Ook al kende hij deze op zijn duimpje, door zijn mentale toestand liep hij een aantal keren verkeerd. Hij wilde op dit moment niemand tegenkomen. Hij wilde niet naar zijn huis want daar zou hij in gedachten verdrinken of zichzelf lam zuipen. Hij liep met snelle korte stappen in een onregelmatig ritme richting zijn bakkerij, waar hij hoopte zich te kunnen uitleven op allerlei baksels. Even keek hij onderweg naar zijn handen, die hij verachtte, want hij zag ze als de handen van een moordenaar.
Tot overmaat van ramp zag hij twee bekende figuren, al wilde hij het liefst dat hij deze zich had ingebeeld. Het had geen nut om weg te rennen, hij was er zeker van dat hij hun al gezien had. Waarom nu, nu hij zo graag alleen wilde zijn, moest hij bekenden tegenkomen. Zijn ogen waren gefixeerd op iets voor zich en knipperde geen enkele keer. Hij kon niet eens een woord over zijn lippen krijgen.
[ bericht aangepast op 22 juni 2014 - 13:25 ]
Aan niets denken is ook denken.