Nederlands Blokken 1 t/m 4 Leesvaardig
Blok 1
Tekstdoelen/Schrijfdoelen:
- Informeren: gegevens verstrekken
- Uiteenzetten: uitleggen hoe iets in elkaar zit.
- Overtuigen: betogen, een mening (opinie) naar voren brengen, ondersteund met argumenten.
- Beschouwen: een onderwerp van verschillende kanten belichten.
- Activeren: aansporen tot handelen.
- Amuseren: vermaken.
Schrijfdoel/Tekstdoel Tekstsoort Tekstvorm(voorbeelden)
Informeren Informerende tekst Nieuwsbericht, verslag
Uiteenzetten Uiteenzettende tekst (uiteenzetting) Tekst in schoolboek, naslagwerk, brochure
Overtuigen Betogende tekst (betoog, opiniërende tekst) Artikel in krant/tijdschrift, recensie
Beschouwen Beschouwende tekst (beschouwing) Achtergrond artikel in krant/tijdschrift
Activeren Activerende tekst Advertentie, pamflet, folder
Amuseren Amuserende tekst Roman, verhaal
Informerende en uiteenzettende teksten zijn objectief. Ze bevatten hoofdzakelijk controleerbare feiten.
Betogende, beschouwende en activerende teksten zijn subjectief. De mening van de schrijver komt nadrukkelijk naar voren.
Zins- en alineaverbanden:
- Tegenstellend verband (tegenstelling)
Signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds
anderzijds, daar staat tegen over.
- Opsommend verband (opsomming)
Signaalwoorden: en ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen
maar ook, ten eerste
ten tweede.
- Oorzakelijk verband (oorzaak)
Signaalwoorden: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor.
Wanneer iets het gevolg is van wat buiten de menselijke vrije wil ligt, spreken we van een oorzaak en niet van een reden.
- Redengevend verband (reden)
Signaalwoorden: daarom, want, omdat
Wanneer iets het gevolg is van een in alle vrijheid genomen menselijk besluit, spreken we van een reden en niet van een oorzaak.
- Uitleggend of toelichtend verband (uitleg, toelichting)
Signaalwoorden: namelijk, dat wil zeggen, met ander woorden, bijvoorbeeld, ter toelichting
- Concluderend verband (conclusie)
Signaalwoorden: dus, alles overziend, concluderend.
- Samenvattend verband (samenvatting)
Signaalwoorden: kortom, samenvattend, om kort te gaan.
- Voorwaardelijk verband (voorwaarde)
Signaalwoorden: op voorwaarde dat, mits, als, indien, tenzij
- Vergelijkend verband (vergelijking)
Signaalwoorden: zoals, hetzelfde, vergeleken met.
- Middel-doelverband
Signaalwoorden: waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is door middel van, om, om te, met behulp van.
Blok 2
Verbindingsmanieren van alineas:
1. Een signaalwoord of signaalwoord groep.
Signaalwoorden staan meestal aan het begin van een alinea. Ze geven niet alleen aan dat er een verband is, maar ook wat voor soort verband.
2. Een herhaling van een woord of woordgroep.
Aan het begin van een nieuwe alinea worden woorden of woordgroepen uit de vorige alinea herhaald. Dat kan een letterlijke herhaling zijn, maar ook een herhaling met behulp van een synoniem (fiets rijwiel).
3. Een overgangszin met een verwijzend woord.
Overgangszinnen zijn samenvattende zinnen aan het begin of eind van een alinea. Ze bevatten meestal een verwijzend woord zoals deze, die, dit, dat, dergelijke, zulke.
4. Een aankondigende zin.
In een aankondigende zin geeft de schrijver aan wat de lezer nog mag verwachten in het vervolg.
Blok 3
§6.1 zie blz 128/129!
Argumenteren:
Je mening kun je onderbouwen of aannemelijk maken met gebruik van argumenten. Een ander woord hiervoor is reden. Een rij samenhangende meningen en argumenten over een bepaald onderwerp noem je een redenering of argumentatie.
Argumenten onderverdeel je in objectieve en subjectieve argumenten. Objectieve argumenten zijn gebaseerd op controleerbare feiten. Subjectieve argumenten zijn gebaseerd op geloof, gevoel of vermoedens. Objectieve argumenten zijn krachtiger dan subjectieve.
Argumenten kun je ook ontkrachten door te laten zien dat ze zwak of onjuist zijn. Dit noem je tegenargumenten.
Argumenten kunnen gebaseerd zijn op:
1. Een feit.
2. Een onderzoeksbevinding (uitkomst van een onderzoek).
3. Een ervaring of een vermoeden.
4. Een emotie.
5. Een autoriteit (iemand die gezag heeft.
6. Een geloof een ideaal, een persoonlijke (levens)overtuiging (moraal).
7. Een vergelijking.
Blok 4
Bij het samenvatten van een tekst haal je de hoofdzaken uit een bestaande tekst en schrijf je op basis daarvan een nieuwe tekst die de oorspronkelijk tekst helemaal kan vervangen, zonder dat de lezer iets belangrijks mist. In de samenvatting moeten de bedoeling en hoofdgedachte juist zijn weergeven.
In een samenvatting laat je de oorspronkelijke tekst weg;
- Details, voorbeelden, anekdotes, uitweidingen en herhalingen.
Om een goede samenvatting te kunnen schrijven moet je;
- De inhoud van de samen te vatten tekst helemaal begrijpen.
- De tekstsoort herkennen.
- De hoofdgedachte en bedoeling vaststellen
- De opbouw van de tekst doorzien.
Om de opbouw te doorzien ga je nauwkeurig na;
- Wat inleiding, middenstuk en slot zijn.
- Hoe het middenstuk is opgebouwd en uit welke deelonderwerpen het bestaat.
- Wat de verbanden tussen alineas zijn.
- Welke functies tekstgedeelten hebben
Opbouw schema is handig, dit doe je als volgt;
- Ga per alinea na wat het onderwerp is en wat de kernzin is.
- Ga na of verschillende alineas over hetzelfde onderwerp gaan.
- Probeer vast te stellen wat de functie van elk deel in de hele tekst is.
Bij een geleide samenvatting krijg je hulp in de opdracht; er worden aandachtspunten opgesomd die er sowieso in moeten staan.
Werkwijze bij het samenvatten:
1. Lees de tekst oriënterend,
2. Noteer het onderwerp en de hoofdgedachte.
3. Lees de tekst grondig: onderstreep kernzinnen en omcirkel signaalwoorden.
4. Verdeel het middenstuk in deelonderwerpen.
5. Maak een opbouwschema.
6. Schrijf de kladversie in goedlopende zinnen.
7. Controleer of de hoofdzaken erin staan, of alle argumenten en verbanden aanwezig zijn.
8. Controleer of de hoofdgedachte voldoende naar voren komt.
9. Ga na of de gegeven aandachtspunten allemaal verwerkt zijn.
10. Schrijf de netversie.