Ik kijk recht voor me uit, terwijl ze me het enorme binnenplein op leiden. Geen angst straalt uit mijn ogen, alleen maar waardigheid. Waardigheid en opstandigheid. Ik zal me nooit aan hen overleveren, nooit! Met trage slepende stappen duwen de bewakers naast me, me vooruit. Voor me staat gewoon een simpel krukje. Het is van een soort buitenaardse stof gemaakt, maar dient hetzelfde doel als bij ons op aarde. Simpel een krukje. Naast het krukje staat een tafel, met daarop één enkele spuit, gevuld met een paarse vloeistof. Ik vraag me niet af wat het is. Ik heb het eerder gezien. Zo pakten ze de eerste opstandelingen aan in het begin van de ‘opleiding’, dus ook mij. Het is een martelmiddel en tegelijk een manier iemand te vermoorden. Ze spuiten het in en dan krijg je verschrikkelijke waanbeelden, tegelijk met ondraaglijke pijnen die je lichaam kwellen. Degene die het toegediend krijgen vallen schokkend en gillend op de grond. Ik heb toen bijna mijn tong af gebeten om niet te gillen, maar kon het onmogelijk tegenhouden. Toen ik het vorige keer kreeg was het in een kleine dosis. Ik had er pijn van en moest een dagje plat liggen, maar stierf er niet aan. De hoeveelheid die hier in deze spuit zit is genoeg om eender wie mee om het leven te brengen.
Onverschillig schud ik me los van mijn bewakers en ga op het krukje zitten. Als ik dan toch moet sterven, dan toch terwijl ik hen de ogen uitsteek met mijn blijvende arrogantie. Ik ga ze absoluut geen angst tonen. Ik ben een Wyrmkin, ik kom van de planeet Ma’ar Shaddam.
Op een nacht verscheen aan de hemel een enorme felblauwe planeet, tenminste daar leek het op. Ik vond het wel vreemd. Planeten hebben niet echt de neiging om plots te verschijnen. Met grote ogen staarde ik naar de hemel. Plots kwam er vuur uit de planeet. Ik schudde nog verward mijn hoofd. Een planeet die vuur spuwt? Zit er soms een gigantische draak langs de achterkant of zo?
Maar dan plots verschijnen overal op de planeet witte streepjes, ze worden steeds breder en vormen elk een volmaakte cirkel. Ik was ondertussen niet meer de enige die het opmerkte. Over de hele omgeving stonden Wyrmkins stil naar omhoog te staren. Midden in de cirkels verschenen kleine schaduwen, die dan steeds groter werden. Nieuwsgierig bleef ik staan staren, maar een vreemd angstig gevoel verspreidde zich ondertussen door mijn lichaam. Dit voelde niet goed. Er is hier iets helemaal niet pluis. De schaduwen worden steeds groter tot ze veranderen in enorme houten piratenschepen, zoals ik ooit eens op een gestolen aardse film heb gezien. Sommige landen hier niet zo ver vandaan. Anderen vliegen naar andere plaatsen op de planeet. Overal renden Wyrmkins rond, zoekend naar familieleden of schreeuwend dat we moeten vluchten. Ik was jammergenoeg niet zo slim ernaar te luisteren. Nee, ik ging recht op het dichtstbijzijnde schip af. Zonder aarzelen liep ik langs gebouwen tot ik vlak bij het houten gevaarte was. Het had het huis van de stadsoudste helemaal verpulverd. Touwen hingen langs de reling van het schip naar beneden en langs die touwen kwamen zwarte gedaantes naar beneden geklommen. Ik bleef gewoon staan toekijken, terwijl de zwarte schaduwen voet op onze planeet zetten en alle kanten op begonnen te lopen. Ze bleven steeds per twee. Twee van de vreemde gedaantes kwamen recht op mij af. Ik rende niet weg, nee, ik staarde ze gewoon recht aan, nieuwsgierig naar hoe ze eruit zouden zien. Ik zag dat hun ogen felblauw waren, helemaal. Er waren geen pupillen of irissen te onderscheiden, hun hele oog was gewoon felblauw. Verder zagen ze er een beetje uit als de tekeningen die ik altijd zag van mensen, die op de planeet Aarde leven, behalve hun licht oranje huidskleur. Later ontdekte ik dat hun haren, die nu onder hun kappen verborgen waren, stuk voor stuk gewoon leken te bestaan uit schaduwen. Ze leken steeds te golven in de wind, zonder dat er wind stond, ook was er niet echt duidelijk een eind aan. Het leek of hun haar na een tijd gewoon in een zwarte schaduw verdween. Alsof het een soort zwarte flakkerende vlam was. Verder kunnen ze telkens als ze willen een tentakel uit hun lichaam laten verschijnen. Meerdere zelfs. Ergens is het wel heel erg handig als je een dat kan, zo heb je nooit handen te kort. En ook nog kwam ik hun naam te weten. Het gaat hier om het ras van de Arganians. Vroeger leefden ze op de planeet Baroonda en waren ze een aardig volk dat zich niet met andere rassen ging bemoeien. Maar toen ze op een dag aangevallen werden en hun hele planeet vernietigd werd, veranderde alles voor hen. Ze slaagden erin een enorm ruimteschip te bouwen, precies in de vorm en met het uiterlijk van hun vernietigde planeet. Het schip doopten ze Xa Fel. Vanaf dat moment moesten ze leven van plunderen en roven, aangezien ze onmogelijk aan landbouw kunnen doen op hun nepplaneet. Het volk veranderde, werd hard en ongevoelig en begon anderen zomaar aan te vallen. Om wezens te roven en eten en alles wat ze ook maar konden gebruiken.
De twee die recht op me af kwamen, grepen me hardhandig vast. Ze sleurden me zo mee hun schip op, zelfs als ik dan wou tegenwerken, was het onmogelijk. Hun staalharde greep kneep bijna al het bloed uit mijn lichaam. Van de reis via het piratenschip naar hun planeet herinner ik me niets meer. Zodra ik op het houten dek stapte hebben ze me immers meteen in slaap gedaan. Ik herinner me wel nog dat ik wakker werd in een hel. De hel waar ik nu aan mijn einde ga komen.
Naast me staat een van die monsters. Hij neemt de spuit vast en spreekt zijn volk aan in hun eigen taal. Ik kijk recht voor me en zie degene staan, waardoor ik nu hier zit. Maar ik neem het haar niet kwalijk. Zij was de enige die hier meeleefde met de ontvoerde rassen. Door haar zijn we aan deze opstand begonnen, die we verloren hebben en dat zullen we duur bekopen. Ergens ben ik blij dat ze niet ontdekt is, misschien kan ze nog anderen helpen. Misschien is er voor haar nog een doel hierna. Als hoofd van de opstand moest ik nu als eerste gaan, mijn mensen stonden ergens achter mij te wachten tot het aan hen was. Ik hoopte dat ze dapper zouden zijn en dat ze geen angst zouden tonen. Dat zijn deze verschrikkelijke wezens niet waard.
Plots voel ik de naald in mijn arm glijden. Meteen gil ik het uit wanneer het middel zich door mijn aderen verspreidt. Ik val schokkend op de grond, mijn lichaam trekt samen in de ongewoonste vormen. Bloed stopt mijn keel dicht, voor mijn ogen wordt het rood en ook uit mijn neus voel ik warm, vochtig bloed stromen. Dit is dan hoe de opstand eindigt, stuiptrekkend op de grond, met bloed dat stroomt en hun handen bevuild.