voedsel = Alle organische stoffen die organismen nodig hebben.
zuurstof = Gas dat dieren nodig hebben voor ademhaling en verbranding.
water = Stof die men nodig heeft voor bijvoorbeeld douchen, het toilet doorspoelen e.d.
energie = Hiermee laten mensen onder andere machines werken, bereiden ze voedsel, vervoeren ze producten e.d.
grondstoffen = Stoffen waarvan mensen producten maken.
recreatie = Alle vormen van vrijetijdsbesteding.
milieuonttrekking = Stoffen uit het milieu halen.
milieutoevoeging = Stoffen in het milieu stoppen die er niet thuishoren.
milieuverandering = Het anders worden van het milieu.
milieuproblemen = Foute situaties in het milieu.
milieuvervuiling = Het vervuilen van de omgeving door er stoffen in te stoppen die er niet horen.
milieu-uitputting = Het onttrekken van stoffen uit het milieu op een hoge schaal waardoor het milieu dit niet kan herstellen.
milieuaantasting = Het gevolg van milieuvervuiling en milieu-uitputting.
bevolkingstoename = Het groter worden van het aantal mensen op aarde.
manier van leven = Hoe de mens zijn leven leidt.
energiebron = Een plaats waar de mens energie uit haalt.
biodiversiteit = De variatie aan soorten in de natuur.
fossiele brandstoffen = Brandstoffen die miljoenen jaren geleden ontstaan zijn uit de resten van dode planten en dieren.
koolstofdioxide = Broeikasgas die onder andere ontstaat bij verbranding van fossiele brandstoffen.
opwarming van de aarde = De stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde.
luchtverontreiniging = Vervuiling van de lucht.
smog = Een ernstige vorm van luchtverontreiniging.
verzuring = Het toenemen van zure stoffen in de bodem door verbranding van fossiele brandstoffen.
uitputting = Het opraken van fossiele brandstoffen.
duurzame energie = Energie uit energiebronnen die niet opraken en geen milieuvervuiling veroorzaken.
zonne-energie = Het direct gebruiken van de energie van de zon.
windenergie = Het gebruiken van de energie uit de beweging van de lucht.
horizonvervuiling = Het plaatsen van veel windmolens terwijl sommige mensen dat lelijk vinden.
waterkracht = Het gebruiken van de energie uit de stroming van water.
biomassa = Alle energierijke stoffen van organisch materiaal.
biobrandstoffen = Brandstoffen gemaakt uit biomassa.
dampkring; atmosfeer = De luchtlaag om rondom de aarde.
warmte-uitstraling = Het verlaten van warmte van de aarde.
broeikaseffect = Het tegenhouden van warmte-uitstraling.
broeikasgassen = Gassen in de dampkring die het broeikaseffect veroorzaken.
waterdamp = Een belangrijke broeikasgas, samen met koolstofdioxide.
toename van koolstofdioxide = Het vermeerderen van de hoeveelheid koolstofdioxide in de lucht.
klimaatverandering = Een verandering van het weertype gedurende een periode van meerdere jaren.
zeespiegel = Het punt waar het water het hoogst is in een bepaald gebied.
troposfeer = De laag in de dampkring tot 12 kilometer hoogte.
stratosfeer = De laag in de dampkring tussen 12 en 50 kilometer hoogte.
ozon = Een gas dat uit zuurstof kan ontstaan door de ultraviolette straling van de zon.
ozonlaag = Een laag in de stratosfeer waar veel ozon ontstaat.
ultraviolette straling = Een straling van de zon die schadelijk is voor organismen.
cfk's = Gassen die van nature niet in de atmosfeer voorkomen.
koelmiddel = Een stof die warmte verwijdert uit onder andere koelkasten.
blaasmiddel = Een stof die gebruikt wordt bij het maken van onder andere schuimplastic, piepschuim en isolatiemateriaal.
drijfgas = Een gas in spuitbussen dat de inhoud onder druk zet en daardoor naar buiten wordt geperst.
het gat in de ozonlaag = Een zeer dunne plaats in de ozonlaag boven de Zuidpool.
zomersmog = Het voorkomen van smog in steden in de zomer.
---
Bio :C
Un rêve peut mourir mais on n'enterre jamais l'avenir.