Het was het jaar 1851 en er was waarschijnlijk wel wat interessants aan de gang in de wereld. Mijn wereld was echter niet zo groot en ging niet verder dan het dorp waar ik vandaan kwam en de landerijen van de Brantley's, voor wie ik trouwens al een jaar werkte. Eerlijk gezegd kon ik de Brantley's nooit uitstaan en toen ik voor ze ging werken kwam ik erachter dat rijke mensen saai en naar zijn. Ik had nog de grootste hekel aan hun zoon, Oliver, een arrogante, verwende eikel die een te grote bek voor zijn status had.
Maar nooit had ik gedacht dat alles zomaar veranderen kon. Ik had een hekel aan mijn oude leven en ook al schrok ik van de verandering, ik omarmde het niet veel later. Plots realiseerde ik dat ik alles zou doen voor de Brantley's; ik was ze trouw. Al kon één verkeerde gebeurtenis er net zo goed voor zorgen dat ik er alles voor over zou hebben om hun ondergang te ondertekenen.
Ik vertel je het verhaal van een jonge sloeber die zijn dagen met een poëtische bitterheid door probeert te komen, terwijl hij een hopeloos gevecht voert met zichzelf; een wals van angstaanjagende beledigingen, moeiteloze beschuldigingen en het vinden van geluk in een zwaar leven.
'Jij begon!' snauwde ik.
'Niet! Jij kuste mij,' zei hij, 'Daar heb ik nooit om gevraagd en dat heb ik nooit gewild!'
'Jij begon. "Doe mij maar een kerel," zei je!' zei ik verontwaardigd, 'En je kuste net zo goed terug.'
[ bericht aangepast op 19 feb 2012 - 20:12 ]
I can't even think straight.