VEE LAURIER
|
Thuis
Het woord holt iets uit in haar binnenste, de echo door de leegte tussen haar ribben en het zwarte gat daarachter galmend. Fulgur Falls is een litteken dat ze niet op haar huid draagt, waarvoor geen hechtingen bestaan, een wond die door ettert en constant eist gevoeld te worden. ‘Ik heb mijn eigen zaakjes te regelen, los jij dit probleem maar op.’ De grijns die hij haar toespeelt doet weinig om door haar versteende uitdrukking heen te breken. Ze is niet ongewaar genoeg om over het hoofd te zien dat hij Nox een probleem noemt, iets wat ze simpelweg op zich heeft genomen om op te lossen. Dat is wat ze doet, niet waar? Ze lost andermans smerige klusjes op. De dingen waarvoor de rest zijn ogen sluit, van wegkijkt, zijn handen niet aan wil branden noch viesmaken. Vee's ademhaling ontsnapt tussen haar tanden terwijl ze haar brute vriend nakijkt, haar rechterhand tot een vuist ballend. ‘Ik zie je in hel, asshole,’ mompelt ze onder haar adem, zo zacht dat Snow er niet eens op reageert. Ze zou de kleine wolf achter hem aan moeten sturen; haar niet bloot moeten stellen aan het kwaad dat in de zwartharige jongen huist, maar ze hebben haar nodig. Dat is wat het betekend om alfa te zijn, niet? Kiezen tussen slecht en slechter. De waarheid is, beseft ze zich zodra het zeegroen haar blikveld vult, dat er niets is wat ze niet voor hem zou doen. Het zou haar moeten beangstigen, zou haar wakker moeten schudden—maar ze heeft een voltallig jaar gehad om haar gevoelens te verdrinken, te begraven en uiteen te rijten tot ze verdoofd raakte. En toch werd ze elke dag opnieuw wakker terwijl ze hun weg uit haar keel naar buiten klauwden—schreeuwde ze zijn naam terwijl ze de hare niet meer kon herinneren. Ze is nooit bang voor hem geweest. Haar angst was veel simpeler dan dat. De scherpe geur van gember maakt dat de harde kijkers van de wolvin waakzaam op een pruttelende pot in de hoek gericht blijven, maar haar gedachten zijn bij Nox, die met zijn entree de excentrieke tent onderdompelt in zijn aanwezigheid alsof het iets elektrisch is. Het heeft niets te maken met haar verhoogde zintuigen, want zelfs nu zijn geur wordt overstelpt door exotische kruiden en zijn bewegingen verloren gaan in het ritselen van een geestenwind—kan ze hem voelen. Madame Rousseau waagt zich dichter naar het paar, haar eeuwenoude nieuwsgierigheid gepiekt in de luttele seconden die het haar heeft gekost om hen te bekijken met haar doodse pupillen. Vee is nonchalant blijven staan, één hand in de zak van haar jack, de trek om haar lippen bijna verveeld. Ze weet dat haar toneelstukje voorbij is zodra ze een blik op Nox werpt. De vervallen heks bekijkt hen beide, en vanuit haar ooghoeken ziet de wolvin het misgaan. Haar arm heeft zich al uitgestrekt, een reflex, maar te laat—want schuin achter haar staren Nox' ogen rechtstreeks naar de feeks. Paniek die niet aan haar toebehoord beneemt haar secondelang de adem, laat haar verstijven terwijl ze niet kan wegkijken. Kijk weg. Kijk. Weg. schreeuwt ze voor haar gevoel, maar haar mond wil niet bewegen. Het is niet echt. Dat is wat ze zichzelf destijds vertelde. Keer op keer. Er kruipt een eeuwigheid voorbij tot hij zich eindelijk losworstelt uit de trance en de ademteug die Vee tot zich neemt is scherp genoeg om Madame's blik te vangen. Ze kan de vrouw zien grijnzen, een gebaar van opwinding, maar het kwaad is nog niet geschiet. ‘We—’ ‘Tsk, wacht op je beurt, wolvenmeisje,’ zegt de feeks op een toon die haar wolvin doet sidderen. Vee duwt haar afgekloven nagels zo diep in haar palmen dat ze de huid voelt wijken. Haar onderbreken doet ze echter niet. Gezichten stelen is niet het enige waar de magische rot om bekend staat. ‘Wat is het wat je ziet, jongen?’ Spint Madame Rousseau. Het is een retorische vraag; ze weet alles wat ze moet weten sinds het moment dat hij haar uitdrukkelijke waarschuwing negeerde en het monster gaf wat ze nodig had. Tweemaal. Maar wie is het die hij ziet? Waarom wil ze dat zij weet wie hij voor zich heeft? Madame Rousseau weet dat dit de jongen is die Vee zag toen ze het gevaar zelf opzocht; de dag waarop ze dubbel en dwars heeft betaald omdat ze haar niets wilde vertellen over de prachtige jongen met de beklijvende ogen. De jongen die nu naast haar staat en— De pupillen van de zwartharige verwijden zodra ze Nox voorover ziet buigen, overgegeven aan de houding die het kokhalzen hem dwingt aan te nemen—met fronsende wenkbrauwen slaat ze het tafereel gade, maar beleeft het alsof het op een geheel ander moment gebeurt, in een volstrekt andere wereld. Jaren geleden. Bieravond in de garage. Haar verjaardag, zonder dat iemand wist dat ze die aan het vieren waren. Wanneer Vee zich met geweld losscheurt van die deja—vu, stapt ze in drie grote passen naar hem toe, zijn harde ademhaling een weinig geruststellend geluid in haar oren. ‘Genoeg gespeeld, Madame.’ Het is niet de vriendelijke toon die ze had willen gebruiken, waarvan ze dacht dat haar stem daar toe in staat was, maar haar ogen zijn dan ook op Nox gericht, en haar hand onwennig boven zijn rug zwevend, alsof ze niet weet of ze hem aan moet raken of de ruimte geven, waardoor de frons boven haar ogen verder indiept. ‘Prikkelbaar vandaag, zijn we niet?’ Madame Rousseau schuifelt naar haar werkplek, een antiek bureautje met daaraan enkele stoelen waarop Vee vaak genoeg in elkaar is gezakt. ‘Vreemde tijden, vreemde tijden,’ verzucht ze, haar misvormde vingers richting het zitje gebarend. ‘Wie gaat er eerst?’ De wolvin verbloemt de zucht die ze slaakt niet als ze Nox naar de feeks begeleidt, haar ogen stellig op de duizelingwekkende duisternis waarin het plafond verdwijnt gefixeerd. ‘We hebben niet veel tijd.’ Vee houd haar handen stellig op zijn schouders wanneer hij plaats heeft genomen, zelf blijft ze achter hem staan, de neiging om de vrouw in haar kraalogen aan te kijken groeiend met de minuut. Het is een wolvending, dat beseft ze zich, dominantie wordt vastgesteld door oogcontact—maar ze vraagt zich daarnaast koortsachtig af wie ze zou zien nu ze Nox letterlijk in haar vingers heeft. ‘Ik zie, ik zie,’ mijmert Madame samenzweerderig, zich tot de man in hun midden richtend. ‘Geef me je hand, prachtige jongen.’ Het scheelt niet veel of ze zou haar vingers geschokt in zijn vlees hebben gedrukt—maar de enige zichtbare reactie die ze de feeks geeft, is de trilling van haar kaakspieren wanneer ze haar kiezen acuut op elkaar klemt. |
[ bericht aangepast op 6 juni 2020 - 12:47 ]
Feel the fire, but do not succumb to it.