Special thanks to Sonder <3
Mensen met schizofrenie zijn niet zo abnormaal als veel mensen misschien wel denken. Ze denken, voelen en gedragen zich het grootste deel van de tijd op een normale manier. Ze weten dat de meeste mensen driemaal per dag eten, s nachts slapen, enz. De afwijkingen in hun gedrag komen alleen meer voor dan normaal en zijn ook veel sterker. Op het hoogtepunt van een acute psychotische fase kan hun gedrag sterk ontspoord raken en vergeten sommmigen van hen bv. dagenlang te eten of slapen ze nauwelijks.
Schizofrenie (of schizofrene psychose) is een aandoening waarbij psychotische symptomen voorkomen. Een psychose is een ernstige verstoringen van de werking van de geest. Psychose komt van het Griekse woord psyché, wat staat voor geest en het algemene innerlijke leven van de mens. Het achtervoegsel-ose betekent dat er sprake is van een verstoring of aandoening.
De psychotische symptomen bereiken een hoogtepunt tijdens de acute fasen van de ziekte. Deze houden aanvankelijk doorgaans slechts een korte tijd aan. Wanneer er sprake is van een evolutie naar een chronische toestand worden ze echter hardnekkiger.
Tijdens de psychotische fase kunnen allerhande aspecten van het geestesleven verstoord raken. Er is bv. sprake van isolatie, minder contact met familie en vrienden, zichzelf verwaarlozen, in bijzondere krachten geloven (bij zichzelf of anderen), zich bekeken, besproken of nagewezen voelen. Soms spreken mensen met schizofrenie van ongewone ervaringen, bv. dat ze krachten- of stralingsvelden voelen, gedachten kunnen lezen, boodschappen ontvangen, enz. Bij sommigen groeit ook de overtuiging dat ze een speciale opdracht moeten vervullen, dat ze één of ander groot onheil moeten voorkomen en dat zij alleen dat kunnen, dat ze gezonden zijn door god, enz.
De meest typische symptomen tijdens een psychotische periode zijn wanen, hallucinaties, chaotisch gedrag, een verwarde spraak en een vervlakking van het emotionele en gedachtenleven.
Typische symptomen tijdens een acute fase
• wanen : foute opvattingen over de werkelijkheid en de omgeving waarbij de betrokkene overtuigd blijft van zijn gelijk en dit zelfs ondanks bewijzen van het tegendeel
• hallucinaties : zintuiglijke waarnemingen zonder prikkeling van het zintuig : men hoort bv. stemmen, ziet visioenen, enz. ;
• onsamenhangende spraak ;
• chaotisch gedrag ;
• herhalingen van bewegingen, grimassen, enz. ;
• een vervlakking van het gevoels- en gedachtenleven, lusteloosheid, spraakarmoede, enz.
Evolutie
Schizofrenie verloopt in fasen. De duur van elke fase varieert van persoon tot persoon. Het gaat om de volgende fasen: de prodromale fase, de acute fase/psychotische fase en de herstelfase/stabiele fase.
De prodromale fase of de voorfase is de periode die voorafgaat aan de eerste psychose. Deze fase kan heel kort duren (enkele dagen), of heel lang (soms een aantal jaren). De ziekte heeft zich in deze fase nog niet geheel ontwikkeld, maar er zijn wel enkele voortekenen. Deze vroege symptomen zijn soms vaag en nauwelijks op te merken. Zo kunnen er veranderingen zijn in de manier waarop mensen hun gevoelens, gedachten en ervaringen beschrijven. Er treden dus veranderingen op allerlei gebieden op (gevoelens, gedachten, waarneming en lichamelijke functies) maar de persoon ervaart nog geen echte psychotische symptomen als wanen, hallucinaties en denkstoornissen.
Tijdens de acute fase/psychotische fase treden de kenmerkende psychotische symptomen op de voorgrond. We hebben het dan over wanen, denkstoornissen en hallucinaties. Naast deze symptomen is er ook vaak sprake van stemmingsstoornissen, gedragsstoornissen en slaapproblemen. Deze fase houdt meestal aan totdat met de juiste behandeling wordt begonnen. Een psychotische fase duurt ongeveer drie maanden tot een half jaar. De meeste patiënten kennen meerdere psychotische fasen met daartussen een herstel- of stabiele fase.
Ook in de herstelfase/stabiele fase is er vaak nog een aantal symptomen aanwezig. Deze zijn echter veel minder heftig en opvallend dan tijdens een actieve psychose. Het zijn vooral verschijnselen van minder goed en trager psychisch functioneren. Patiënten trekken zich terug en vertonen weinig of geen initiatief. In zo'n 20% van de gevallen blijven na één of meer psychotische fasen wanen, hallucinaties en verwardheid bestaan.
Schizofrenie is erfelijk
Risico op het krijgen van schizofrenie voor familieleden van een patiënt:
Eeneiige tweeling 48%
Tweeling 17%
Kind 13%
Broer/zus 9%
Ouder 6%
Oom/tante/neef/nicht 2%
Baseline 1% Baseline; het risico op het ontwikkelen van schizofrenie voor een willekeurig persoon, of anders geformuleerd: het percentage van de wereldbevolking met schizofrenie.
Bij schizofrenie spreken we soms van positieve en negatieve symptomen. In de periode met psychoses treden wanen, hallucinaties en vreemd gedrag op. Dat noemt men de positieve symptomen.
Maar ook in de periodes tussen twee psychoses functioneren mensen met schizofrenie niet zo goed als gezonde mensen. Dan treden de zogenaamde negatieve symptomen op. Ze lijken weinig energie te hebben en tonen weinig emoties. Ze verwaarlozen zichzelf, hun werk en hun sociale contacten. Voor hun omgeving zijn ze moeilijk te bereiken en ze begrijpen sociale situaties en signalen niet altijd even goed. Ze voelen zich leeg en somber, kunnen zich slecht concentreren en moeilijk besluiten nemen. De mate van deze symptomen hangen van patiënt tot patiënt af.
Positieve en negatieve symptomenSchizofrenie wordt vaak beschreven in termen van positieve en negatieve symptomen. Positieve symptomen duiden op de aanwezigheid van ongebruikelijke percepties, gedachten en gedragingen zoals wanen en hallucinaties. Negatieve symptomen duiden op de afwezigheid of een gebrek in bepaalde gedragsdomeinen zoals energieverlies, geen plezier meer in dingen kunnen hebben (anhedonie) en lusteloosheid.
Positieve symptomen zijn symptomen die de meeste mensen normaal niet hebben, maar die voorkomen bij mensen met schizofrenie. Hierbij kan het gaan om wanen, wanordelijke gedachten en spraak en hallucinaties op het gebied van de tast, het gehoor, het zien, de geur en de smaak, symptomen die meestal worden gezien als uitingen van een psychose. Hallucinaties houden meestal ook verband met de inhoud van de ervaren wanen. Positieve symptomen reageren gewoonlijk goed op medicatie.
Bij negatieve symptomen gaat het om stoornissen in normale emotionele reacties of andere denkprocessen. Het gaat hierbij vaak om afgevlakt affect en emotie, spraakarmoede (alogie), onvermogen om plezier te beleven (anhedonie), het ontbreken van de wens om sociale contacten aan te gaan (asocialiteit) en gebrek aan motivatie (avolitie). Onderzoek duidt erop dat negatieve symptomen meer dan positieve symptomen bijdragen aan een slechte kwaliteit van leven, functioneel onvermogen en belasting van anderen. Negatieve symptomen reageren vaak minder goed op medicatie. Voor de nieuwere atypische antipsychotica geldt dat zij wellicht effectiever zijn in de bestrijding van negatieve symptomen, vergeleken met de klassieke middelen. Mensen die veel last hebben van negatieve symptomen hebben vaak een voorgeschiedenis van onaangepast gedrag voordat de ziekte tot uiting komt.
Kenmerkend aan schizofrenie is dat het een progressief proces is waarbij episodes met positieve symptomen elkaar opvolgen, waarbij hoe meer dergelijke episodes worden doorgemaakt des te meer negatieve symptomen bepalend worden voor het welzijn van de patiënt. Met andere woorden; hoe meer psychotische episodes de patiënt doormaakt, hoe ernstiger de affectieve vervlakking wordt.
Enkele voorbeelden van symptomen die zich kunnen voordoen tijdens het dagelijks leven
Op een voor de ander onbegrijpelijke manier angstig of in de war zijn.
Er niet in slagen om in werk, studie of hobby te presteren wat er normaal gesproken van hem of haar verwacht kan worden.
Beweren te praten met en luisteren naar denkbeeldige, niet werkelijk aanwezige personen.
Verhalen verzinnen over complotten of geheime organisaties en daarin soms het eigen gezin of de partner betrekken.
Vreemd lopen of bewegen, op een dergelijke manier dat anderen zich er ongemakkelijk bij voelen.
Onvoorspelbare woede-uitbarstingen hebben.
De hele dag in bed liggen, maar ‘s nachts door het huis spoken of in de stad ronddwalen.
Geen vrienden maken of hooguit korte oppervlakkige contacten hebben.
Zeggen iemand anders te zijn.
Zeggen dat anderen gedachten uit zijn/haar hoofd kunnen lezen of er juist gedachten inbrengen.
Gebrek aan concentratie, niet (fulltime) kunnen werken.
Veel slaap hebben, of juist slapeloosheid.
Het idee hebben dat anderen niet te vertrouwen zijn.
Emotioneel erg gevoelig zijn.
Veel moeite hebben om zich te verzorgen; zichzelf verwaarlozen.
Katatoon: bij deze vorm van schizofrenie kan de patiënt vrijwel onbeweeglijk zijn of juist geagiteerde, doelloze bewegingen maken. Voorbeelden van symptomen zijn stupor en flexibilitas cerea (wasachtige buigzaamheid). (DSM-code 295.2/ICD-code F20.2)
Gedesorganiseerd, in de ICD hebefrene schizofrenie genoemd: gedesorganiseerd en primitief gedrag en taalgebruik, soms afwijkingen van het affect. (DSM-code 295.1/ICD-code F20.1)
Paranoïde: Hierbij is wel sprake van wanen of gehoorshallucinaties, maar het affectief en cognitief functioneren blijft meestal intact. De wanen zijn vaak achtervolgings- en/of grootheidswanen, maar ook jaloersheidswanen, religieuze wanen en lichamelijke wanen komen voor. (DSM-code 295.3/ICD-code F20.0)
Ongedifferentieerd: er is voldaan aan de hoofdcriteria, maar deze zijn niet katatoon, paranoïde of gedesorganiseerd van aard. (DSM-code 295.9/ICD-code F20.3)
Schizofrene resttoestand: geen op de voorgrond tredende wanen, hallucinaties of afwijkend gedrag, maar bijvoorbeeld wel vreemde overtuigingen of afwijkende zintuiglijke waarnemingen. (DSM-code 295.6/ICD-code F20.5)
Medicatie
De psychiatrische behandeling van schizofrenie bestaat in eerste instantie uit het toedienen van middelen tegen psychoses (antipsychotica), waardoor de positieve symptomen van een psychose binnen 7 à 14 dagen kunnen afnemen. Er bestaan ook geneesmiddelen en die de positieve symptomen (vooral hallucinaties en denkstoornissen) vrij goed onderdrukken, met als nadelig gevolg een duidelijke vervlakking van het emotionele leven. Doordat prikkels, verbale en non-verbale signalen uit de omgeving, door antipsychotica (geneesmiddelen) enigszins gedempt worden, worden gebeurtenissen vaak minder intens beleefd. Zowel prettige als onprettige gebeurtenissen maken minder "indruk". Dit soort middelen heeft echter weinig effect op de negatieve symptomen en cognitieve disfunctie. Door langdurig gebruik wordt het risico op terugval verkleind.
Er bestaan twee groepen van antipsychotica: De typische en de atypische geneesmiddelen. Het verschilt van persoon tot persoon welk middel werkt. Het is vaak een kwestie van proberen welk middel bij een bepaald persoon het best werkt. De keuze voor een bepaald antipsychoticum wordt gemaakt door de voordelen, risico's en kosten af te wegen. Op de vraag of typische of atypische antipsychotica beter zijn, is geen eenduidig antwoord te geven. Wanneer typische antipsychotica in een lage of matige dosering worden gebruikt, is het percentage patiënten dat zelf met de medicatie stopt of een terugval krijgt, even groot als bij atypische antipsychotica. Van de patiënten reageert 40–50% goed en 30–40% gedeeltelijk op de geneesmiddelen, terwijl 20% ongevoelig blijkt voor deze behandeling. Van dit laatste is sprake wanneer de symptomen na zes weken nog niet reageren op twee à drie verschillende antipsychotica. Bij mensen die niet goed reageren op andere geneesmiddelen werkt clozapine vaak wel. Dit middel kan echter een gevaarlijke bijwerking hebben: 1 tot 4% van de gebruikers krijgt te maken met agranulocytose (verlaging van het aantal witte bloedcellen).
Typische antipsychotica hebben meer extrapiramidale bijwerkingen, zoals speekselvloed, droge mond, spiertonus, bewegingsonrust, blikkramp en kaakklem. Gebruik van de atypische variant leidt vaker tot een flinke gewichtstoename, diabetes en metabool syndroom. Atypische antipsychotica hebben weliswaar minder extrapiramidale bijwerkingen, maar het verschil is niet erg groot. De bijwerkingen zijn dosisafhankelijk. Sommige atypische antipsychotica, zoals quetiapine en risperidon, brengen een hoger overlijdensrisico met zich mee dan het atypische antipsychoticum perfenazine, terwijl clozapine het laagste overlijdensrisico oplevert. Het is nog onduidelijk of de nieuwere antipsychotica het risico op neuroleptisch maligne syndroom, een zeldzame maar ernstige neurologische bijwerking, beperken.
Mensen die niet geregeld medicijnen kunnen of willen innemen, kunnen een depot-injectie met een verlengde werkingsduur toegediend krijgen. Het gevaar voor terugval wordt door deze depotpreparaten verder verkleind dan met orale medicatie. Bovendien kunnen ze in combinatie met psychosociale behandelingen mogelijk de therapietrouw verbeteren.
Het komt erop neer dat je een groot deel van de tijd zo goed als normaal bent, maar dat je af en toe psychoses hebt. De ziekte zelf kan echter wel evolueren en is vrij onvoorspelbaar, al helpt medicatie heel goed om deze psychoses te onderdrukken.