Lene Nevaeh Undén.
Ik trek mijn benen op naar mijn borst en blijf in de warmte liggen die ik onder de dekens heb weten te creëren. Aan warmte kom ik nog weleens tekort, vandaar dat ik niet bereid ben om uit mijn bed te komen, bang voor de verwachte kou die mij te wachten staat. Een aantal dagen geleden hebben Baily en ik ons aangesloten bij deze groep en voor zover ik mezelf kan herinneren heb ik niet buiten geslapen in het bijzijn van de hele groep. Daarvoor hebben Baily en ik weleens buiten geslapen, echter was dit alleen wanneer er geen andere keus was.
De gedempte stemmen die mijn oren bereiken, laten een bescheiden glimlach op mijn gezicht staan. De stemmen doen me aan thuis denken, gezien er vaak mensen over de vloer kwamen en zeker sinds de verbouwing. Ik hou van gezelschap, gezien mijn ouders dan gedwongen waren om geen discussies te voeren. De gedachte aan mijn ouders weet ik snel uit te wissen en ook het beeld van mijn huis vervaagd. Blijkbaar is het tijd om dit bed te verlaten.
Ik krul mijn vingers om het dekbed heen en trek het verder naar mijn kussen om zo nog even het knusse en warme gevoel vast te houden, wat zodra ik uit het bed stap zal verdwijnen. 'Oké, Len, je bed uit.' mompel ik tegen mezelf om vervolgens het dekbed opzij te gooien en mijn benen over de rand van het bed te zwaaien. Een rilling kruipt over mijn ruggengraat en mijn ogen glijden van mijn ontblote benen naar de iet wat versleten broek die zich naast mijn bed bevindt. Hoewel ik het van nature vrij koud heb, heb ik vannacht alleen in een slip en een hemd geslapen, gezien ik dat een stuk comfortabeler vind dan met kleding bepakt onder een deken liggen. Het deken was echter heerlijk na dagen zonder en aan het wat versleten matras kan ik ook wel wennen. Op dit moment is alles beter dan buiten zijn.
Binnen een paar seconden heb ik mezelf in mijn aansluitende broek gehesen om vervolgens een zwart shirt over mijn hemd te trekken en mijn armen te bedekken met een te groot vest die ik, als het goed is, ergens uit een verlaten huis heb kunnen halen. De kleding die ik nu al een tijdje draag zijn al zeker niet meer afkomstig uit mijn eigen kledingkast. Zelfs de broek die nu in mijn bezit is, is al wat versleten. Mijn ogen glijden naar het andere bed en aan het lege en onopgemaakte bed te zien, maakt Baily deel uit van het rumoer beneden. Lene is er bijna zeker van dat Baily deelneemt aan het rumoer, gezien hij evenals zij van een praatje houd en niet ongemakkelijk in een hoekje zal gaan staan.
Ik beweeg mezelf door de deur die toegang geeft tot de gang en de woorden van de mensen beneden vallen bijna te verstaan. De vraag over hoeveel mensen er beneden zullen zijn, gaat door mijn hoofd. Natuurlijk herinner ik me wel wat van gisteren, maar mijn gedachte waren niet bij de mensen met wie ik dit gebouw ben binnen getreden. Het enige waar ik bijna zeker van ben is dat Baily aanwezig is en een aantal van de originele groep waar ik later bij ben gekomen.
Eenmaal op het midden van de trap die leidt naar de begane grond, verschijnt er een viervoetige haarbal in mijn blikveld en hoewel deze viervoeter een harige vacht heeft, doet hij me meteen denken aan Jay. Het laat me abrupt stilstaan, maar de flitsende herinneringen van mijn doberman houden daar niet mee op. De diep bruine irissen van de hond die voor me staat lijken exact hetzelfde, echter heeft deze een iet wat vriendelijkere blik in zijn ogen. Jay was minder vriendelijk tegenover vreemden, maar hij en ik konden zeer goed overweg en thuis was hij degene met wie ik alles kon delen. Jay was als een goede zwijgzame vriend en de enige die binnenshuis geen ruzie veroorzaakte. Door onze hechte band was er voor mij geen optie om hem achter te laten in huis om er vervolgens zeker van te zijn dat hij zijn leven zou verliezen. Hem meenemen liep echter ook niet zoals verwacht. Ik verzet mezelf tegen de beelden waarop het voor mij dierbare dier van zijn leven wordt ontnomen door meerdere zombies, maar een enkele weet erdoor te komen en het doet pijn. Ik ben er van overtuigd dat wanneer mijn broer, Emil, mij niet op tijd bij het incident had weggetrokken, ik me in mijn roekeloosheid erin had gestort om een poging te wagen om Jay er nog levend uit te kunnen halen, maar Emil was vastberaden om me tegen te houden.
Het hijgende geluid van Cilver, ik herinner me zijn naam weer, laat mijn vingers strak om de trapleuning klemmen en zijn aanwezigheid doet me geen goed. Ik heb me af weten te sluiten van de gedachte aan Jay, maar dat betekent niet dat ik hem niet in de voor me staande hond kan terug zien en dat is iets waar ik geen behoefte aan heb en ook niet aan zal hebben. Het aantal dagen dat we bij deze groep zijn weet ik niet, maar het is niet lang genoeg om Cilver te accepteren. Ieder dier die ik na het overlijden van Jay ben tegengekomen heb ik compleet genegeerd, misschien een enkele blik, maar de hond van Bash valt niet te vermijden en het soms heb ik het idee dat de hond mij juist opzoekt.
'Ga,' mijn hand wijst in een willekeurige richting, maar Cilver is niet van plan om zich uit de voeten te maken. 'Ga weg, sodemieter op!' ik herhaal de beweging met mijn hand en verhef mijn stem. Het lijkt erop dat de viervoeter aanstalten maakt om weg te gaan, gezien hij zijn poten van de eerste trede van de trap haalt, maar ik ben er niet van overtuigd dat hij ook daadwerkelijk weg zal gaan. Vanaf hier heb ik geen zicht op andere mensen, maar ik ben er bijna zeker van dat Bash zich daar bevindt. Zelf heb ik geen behoefte om het dier aan te raken en ik zou mezelf vervloeken bij het uitspreken van zijn naam, gezien ik voor mijn gevoel Jay zou verraden. 'Bash!' Ik wil niet toegeven aan Cilver, maar hier staan wachten zie ik ook niet zitten.
'I don't want to leave her just because she makes me a better person.'