Ik moet voor school het gedicht "De kooi" van Jan van Nijlen ontleden.
Ik voel den lust te reizen, te verhuizen,
of schepen fluiten die vertrekken gaan,
als in het najaar, in de koffiehuizen,
weer gladiolen op de tafels staan.
Ik weet: nu zijn de velden zonder koren,
van dag tot dag wordt dieper groen de wei
en scheert de zwaluw sneller rond den toren,
de gentiaan bloeit in't moeras der hei.
Wordt dan voor immer mijn geboeid verlangen
gevoed door een seizoen en door zijn kleur,
is dit de kooi waarin ik ben gevangen,
waar is het slot en wie ontsluit de deur?
Dit heb ik al gevonden:
*Rijmschema: ABA CDCD EFEF
*Alle zinnen 10 lettergrepen -> Kort,lang,kort,lang,kort lang kort lang dus jambisch
*Alliteratie: :Geboeid gevoed, Kleur..kooi,.....
*Rijm: Staand rijm , de laatste lettergreep krijgt de nadruk.
Gekruist rijm, omdat de regels om de andere rijmen.
Verder raak ik niet, de inhoud en nog wat stijlfiguren zou ik nog nodighebben. Iemand die de tijd en het verstand heeft om even te helpen? Alvast bedankt
All I have in life, is my imagniation.