Ik laat je gewoon wat dingetjes zien, korte hoofdstukken
Mijn eigen nieuwe HP story:
Het getik van haar lage hakje klinkt hol in de tunnel.
‘Loop nu eens door.’ Een lange, slanke vrouw pakt het meisje stevig bij haar pols en trekt haar haastig mee de tunnel door. Ze ziet er angstig uit, een beetje paranoia.
‘Mammie, doe eens rustig. Je doet me pijn.’
De vrouw knijpt nog harder in de pols van het meisje. In haar ogen verschijnt een pijnlijke uitdrukking. Ineens klinkt er een luide knal. De tunnel wordt gevuld met zwarte rook. De 2 personen zijn aan het zicht verdwenen, maar het zware gekuch en een zielig geblaf verraden de exacte plaats van waar de twee zich nu bevinden. De rook is nog niet helemaal weg getrokken of er klinkt een luide, pijnlijke maar vooral angstige gil die ieders nekharen van de nabije buurt overeind doet staan. Dan licht de tunnel ineens groen op. Sneller dan het gekomen was, is het verdwenen. De rook is uit de tunnel verdwenen, zo ook de personen die zich er eerst nog bevonden.
**
My Eternity
Met een grijns draai ik in het glaasje aquardente die voor mijn neus staat. Het is een luguber café. De paar heren die er zitten stinken naar rook en alcohol, dragen vuile, kapotte shirts en zijn vrijwel allemaal ongeschoren.
Er is er eentje die me opvalt. Zijn ogen schieten soms schichtig heen en weer. Als zijn blik die van mij kruist, blijft hij me strak aankijken. Niet op een manier zoals de andere in het café, eerder afwachtend. Ik snuif de geuren op die ik binnen krijg. Ik ben er nog nooit een tegen gekomen, maar vandaag zal dan mijn geluksdag zijn. Met de aquardente nog half vol schuif ik mijn stoel achteruit, leg een paar stuivers op het tafeltje en loop met statige passen naar de deur. Ik knik kort naar de uitbater van het duistere gebeuren. Buiten stap ik in een zee van zonlicht. Even scherm ik mijn ogen af. Dan pak ik een zonnebril uit mijn zak en zet deze op mijn neus. Bijna had ik hem niet horen aankomen.
--
De man stopt. ‘Wie ben je.’ Het is geen vraag. Meer een gebod tot antwoorden.
‘Net als jijzelf.’
Zijn uitdrukking verstrakt. Hij kijkt me fel aan. ‘Ik ben niets als jij.’
Oprecht kijk ik hem verbaasd aan. ‘Mijn excuses. Wat ik van u opmerk, zijn we hetzelfde. Misschien niet dezelfde wijsheid…’
‘Degene die je bent geworden, bepaald niet wie je bent.’
Ik had hem goed ingeschat. Dit geeft me iets meer zekerheid. De kracht in zijn armen was meer spanning. Een showtje die André vaak genoeg opvoerde. Hij is niet zo oud als hij is. Lang niet zo sterk. Ik denk niet dat het op een conflict aankomt, maar als dat zo is schat ik mijn kansen in op overleven. Terwijl ik hem aankijk grinnik ik. De man stopt met lopen. ‘Dus je bent er zo een.’
‘Niet iedereen loopt weg voor wat hij is.’
‘Niet iedereen verschuilt zijn misdaden door wat hij is geworden. Het is een handicap, geen levensstijl.’
‘Maar het ís een levensstijl. Je bent je er misschien niet bewust van door je zwakte…’
De spieren in zijn lichaam spannen zich aan en de lange, bleke vingers hebben zich harder rond mijn pols gesloten. ‘Maar we zijn wel degelijk door wat we worden’. Dit laatste pers ik tussen mijn lippen. Dan grijp ik zijn keel stevig vast met mijn nog vrije hand. De man is duidelijk geschrokken. Misschien door mijn felheid, waarschijnlijk door mijn kracht.
---
Vaker dan eens denk ik terug aan het moment dat het begon. Nou ja, dat hij begon. Het was de eerste keer dat ik genegenheid voelde voor een ander, en deze ook toonde. De eerste keer dat ik iemand die ik lief had opgaf voor een onbekende. Ze zeggen, dat je de eerste keer onthoud. Ik neem aan dat het ook hiervoor geldt. Heel soms kruipt er een gevoel van spijt naar binnen, iets vaker een gevoel van twijfel. Beide gevoelens weet ik, als monster zijnde, makkelijk aan de kant te schuiven. De spijt het simpelst, maar twijfel volgt al snel. Wat maakt het mij tenslotte uit wat er verder gaat gebeuren. Iets goed doen kan ik amper, en als ik dat dan doe, maken verdere gevolgen niet veel uit want ik heb eens iets goeds gedaan. De eerste jaren waren nog het makkelijkst. Het kleine kind was onschuldig, goed gelovig en nam al snel alles aan wat ik hem met de paplepel ingoot. Mensen zijn niet wat ze je laten geloven te zijn. Het is het veiligst binnen deze muren. Dit is ons huis, ons leven. Mensen die hier komen willen niets dan het van ons afpakken. We moeten onszelf ertegen beschermen. Als ik dan visite had, was een knikje richting de tuin voldoende. Ik kon rustig binnen mijn gang gaan met mijn bezoeker, soms bezoekers, zonder dat ik me zorgen hoefde te maken betrapt te worden.
---
Mijn lichaam die net nog slap voorover hing is omhoog geschoten als een elastiek die op spanning wordt gezet. Heel even merk ik dat Jonas’ blik op mij gericht is. Hij kijkt me twijfelend aan, maar al snel verdwijnt hij uit mijn zicht. Voor mijn ogen schieten bomen langs, struiken, een groen grasveld… en daar is het. Een snee in de vinger, zeer veel rode vloeistof. Mijn mond wordt droog en mijn oren lijken te suizen. Het enige dat nog werkt zijn mijn hersenen die het beeld voor mijn ogen verbeelden en mijn neus die de geur steeds sterker opneemt. En dan is het daar, een andere, zeer indringende geur. Het bloed en beeld verdwijnen meteen uit mijn gedachte, het suizen in mijn oren is gestopt en mijn zintuigen staan op een heel andere spanning dan een paar seconden geleden. Dan voel ik in een brandende pijn op mijn schouder die me opzij doet springen. Het beeld van de realiteit waar ik nu sta is weer helemaal terug. Maar deze keer is het niet alleen Jonas' blik die op mij gericht is.
‘Jij komt voor iemand die hier al lang geleden is vertrokken.’ De vrouw brengt haar slanke hand naar haar al even slanke pols en de lange, sierlijke vingers prutsen wat aan het zilveren armbandje waar witte bloemetjes aan hangen. Zorgvuldig stopt ze de armband weg in haar binnenzak. De geur mindert meteen. ‘Misschien kan ik je helpen.’
Nog steeds wantrouwend kijk ik de vrouw aan. ‘Waarom zou jij me kunnen helpen.’ Haar geur verteld me genoeg. Zij is niet wat ik zoek.
‘Ik heb iemand gekend zoals jij. En ik kan me zo voorstellen dat hij degene is waarvoor je hier weder bent.’
Mijn gedachten gaan als een gek te keer in mijn hoofd. Ongeordend, chaotisch, niet uit elkaar te houden.
‘Kent hij hem ook?’ Haar hoofd knikt in Jonas’ richting
‘Nee. Hij kent mijn oude kennissen niet.’ Ik kijk de vrouw in haar ogen aan.