• Het verhaal
    Succubi en incubi; legenden, dachten de inwoners van Glendale, Californië. Pure onzin, verhaaltjes om kleine kinderen bang mee te maken. Hoe kan iemand je dromen nou onder controle hebben? Onmogelijk, toch?
    Tot op de nacht van 16 December en 17 December 1935. De succubi en incubi konden meer dan dat de legenden dachten. Die nacht hadden ze macht, meer macht dan normaal. Want zeg eens eerlijk: de nachtmerries moeten toch érgens vandaan komen?
    Die nacht was het anders.
    Nachtmerries kwamen tot leven; zelfs de kleinste nachtmerries van de meest positieve mensen werden harde werkelijkheid.
    De straten zijn niet veilig meer. Overal waar je keek waren gigantische spinnen, moordlustige aardmannetjes, de sluwste ninja’s,...-
    Ook de succubi en incubi liepen rond. Ze hadden dit veroorzaakt; de trots was niet af te nemen. Doordat een groter aantal in de legenden geloofden, werd deze werkelijkheid; hoe groter het geloof, hoe machtiger de legende.

    En hoe groot de haat tegenover elkaar ook was: de incubi en succubi moeten samenwerken om zichzelf levende te houden. Zodra er een enkeling was die niet geloofde, moest dit recht worden gezet. Ook dit was niet makkelijk. Incubi en succubi bestaan enkel en alleen uit haat, sarcasme en ironie. Het enige dat zij willen zien is pure leedvermaak. Ze zijn genadeloos en sadistisch, maar hun masker is zo hard als staal.

    Weten de inwoners van dit kleine stadje hun nachtmerries om te laten toveren tot dromen? Kunnen ze zichzelf redden door naar de werkelijkheid te kijken, in plaats van hun fantasiewereld?
    Zijn de incubi en succubi sterk, of is de haat tegenover elkaar te groot?


    Succubi (vrouwelijke demon):
    - Charlice 'char' Petrone - Druella
    - Ava Jesy Moore - Sicam
    -
    -
    -

    Incubi (mannelijke demon):
    - Cameron 'Cam' Briel - MadEyeMoody
    - Mgorem Iain - Tortura
    - Leon Raphael Walker - Raziel
    -
    -

    WORDEN WEER TOEGELATEN BIJ MEER MANNEN/INCUBI.
    Mensen (vrouwelijk):
    - Felicity 'Fee' Hughes - Druella
    - Felice Odair - Jaimes
    - Audrey Isabelle Layfield - Jemima
    -
    -


    Mensen (mannelijk):

    - Mason William Duke - Lizor
    - Daniël Scagotti - MadEyeMoody
    - Gereserveerd voor Vegangirl
    -
    -


    De regels.
    - Ik verwacht posts van minimaal 200 woorden, à 10 zinnen.
    Ik ga hier niet al te streng in zijn, maar posts van 10 regels of kleiner worden niet geaccepteerd. Zodra dit gebeurt krijg je een waarschuwing,
    aangezien het duidelijk in de regels staat.

    - 16+ is toegestaan.
    Hieronder wordt seks, drugs en alcohol verstaan.
    - Iedereen heeft verschillende nachtmerries, maar is wel gewoon voor iedereen zichtbaar.
    Probeer dan ook andermans nachtmerries in jouw posts te verwerken.
    - Incubi en succubi zijn slecht, kwaadaardig en kennen eigenlijk geen gevoelens.
    Speel je rol dan ook op deze manier! Het is onrealistisch dat je personage ineens verliefd wordt en zijn/haar slechte kant verliest. Het is natuurlijk wel mogelijk dat ze langzaamaan gevoelens ontwikkelen, maar dit kan natuurlijk gelijk na je eerste post gebeuren. Probeer hier rekening mee te houden.
    - Sluit niemand buiten.
    Houd niet de hele RPG door één op één conversaties. Zorg ervoor dat jouw personage met meerdere mensen in contact is!
    - Voor deze RPG wordt een praattopic geopend.
    Gelieve geen OOC (Out of Character) posts in het speeltopic.
    - Houdt ruzies buiten de RPG.
    De sfeer moet leuk blijven!
    - Nieuwe topics worden alleen geopend door Macabre of Sicam.


    Ik ben heel streng in de regels. Als je één van de regels overtreed, krijg je hier een waarschuwing voor; gebeurt het vaker, loop je risico om uit de RPG te worden gezet. Het moet leuk voor iedereen blijven!

    # Rollentopic

    Begin:

    Het is de nacht van 16 December en 17 December 1935; de nacht waarop de Incubi en Succubi meer macht krijgen. Het is een winteravond; het vriest, de lucht is ijzig en zo af en toe dwarrelen er wat sneeuwvlokjes naar beneden.
    Zowel de mensen als de demonen komen er op dit moment achter dat de nachtmerries tot leven komen; je bedenkt zelf hoe.

    Probeer niemand buiten te sluiten en iedereen bij de RPG te betrekken!

    [ bericht aangepast op 20 maart 2013 - 20:05 ]


    "When all of your wishes are granted, many of your dreams will be destroyed.''

    Felice Odair
    Wanneer ik de gang opstrompel en een paar beverige passen vooruit zet, staat er een meisje voor me. Ik schrik ervan en sla een hand voor mijn mond. Achter mij heb ik al de kamer deur dicht geslagen, zodat de kraaien geen kans hebben om hierheen te komen.
    'Valt er geen lijk op te ruimen, liefje,' spreekt het meisje dan en ik kijk met grote ogen naar haar op.
    Hoe kan zij weten dat er een lijk ligt te rotten onder mijn bed? Hoe is het lijk er überhaupt gekomen. Wacht, heeft zij dat gedaan? Heeft ze ingebroken in mijn huis en daar een lijk neergelegd? Nee.. ondanks dat we een makkelijk slot hebben op het huis, zal ze toch niet zomaar inbreken. Dan had ik dat wel gemerkt, aangezien ons huis nogal kraakt.
    Even ben ik het meisje vergeten, aangezien de paniek echt de overhand neemt, maar dan beweegt het meisje en gaat ze tegen de deurpost aanleunen met haar armen over elkaar heen geslagen.
    'Het stinkt hier een beetje, namelijk,' zegt ze en haar stem laat me zeker niet koud. Er loopt een rilling over mijn rug en hoe ze naar mij kijkt, haar blik die in mijn ogen gehaakt is. Alles aan haar uitstraling doet me willen vluchten.
    'W-wie ben j-jij?' mijn stem trilt onwijs en dat komt mede doordat heel mijn lichaam trilt. Ik kijk achterom naar de deur om er zeker van te zijn dat die nog open is. 'Hoe weet jij w-wat er o-onder mijn bed l-ligt?'
    Ik moet weg hier, niet afwachten op een antwoord, maar gewoon weg. Weg! Ik draai me om en ren dan weg van haar, richting zolder, misschien dat dit wel gewoon een nachtmerrie is. Niets meer dan dat.


    I'm Ellie's & Mitshy's little secret. Rawr.

    Charlice 'char' Petrone
    Ze sloeg een hand voor haar mond wat mijn grijns alleen maar verbreedde.
    Het duurde even voordat ze reageerde; waarschijnlijk was ze té erg in paniek. Ik stak mijn kin een stukje in de lucht en keek haar aan.
    ''W-wie ben j-jij?'' zei het meisje met een bevende stem. Ik grinnikte even en voordat ik nog maar een antwoord kon geven, rolde de tweede -en verwachte- vraag al weer uit haar mond.
    ''Hoe weet jij w-wat er o-onder mijn bed l-ligt?'' voegde ze er angstig aan toe. Plotseling draaide ze zich om en rende richting een andere trap- de zolder.
    Rustig, alsof ik alle tijd van de wereld had - wat eigenlijk ook zo was, liep ik achter haar aan. Mijn armen had ik nog steeds over elkaar geslagen.
    Eenmaal boven aangekomen liep ik naar het meisje toe. Ik streek een haarlok uit haar gezicht, achter haar oor.
    ''Shh- het zijn maar vogels,'' zei ik met een grijns, haar andere vragen negerend.
    Ik keek even om me heen; het was donker. Ik sloot de deur achter ons en zodra ik het raampje in oog kreeg, vloog er nog een kraai naar binnen. Geamuseerd keek ik naar het meisje om haar reactie te peilen.


    "When all of your wishes are granted, many of your dreams will be destroyed.''

    Alyssum schreef:
    Audrey Isabelle Layfield
    Wanneer het begint te sneeuwen vervloek ik mezelf zachtjes om het feit dat ik niet de tijd had genomen iets warmers aan te trekken. Ik wilde gewoon zo snel mogelijk weg uit dat donkere huis, maar hier buiten is het zo donker. Het lijkt zelfs donkerder, doordat de normaal gesproken lichtgevende maan en sterren niet te zien zijn. Alsof iemand ze gewoon uit de lucht geplukt heeft, of er zwarte doek over heen gehangen heeft. Eigenlijk zou ik nu terug naar binnen moeten gaan, maar ik twijfel er aan of ik mijn kleine huisje nog wel terug zal kunnen vinden. Bovendien zal ik dan al helemaal niemand tegenkomen en na die nachtmerrie van het durf ik ook niet meer te gaan slapen, ook al is de realiteit momenteel niet veel beter.
    Met een zachte stem vraag ik of er iemand is, in de hoop dat er iemand in de buurt is die er op zal reageren. Het lijkt haast nog donkerder te worden en op een langzaam, onzeker tempo loop ik verder, terwijl de ijskoude nachtwind dwars door mijn jas heen snijdt.
    'Well hello, my love...' klinkt er een mannelijke stem. Gelijk blijf ik stilstaan, om me heen kijkende, opzoek naar de bron van het geluid. Na enkele seconden vind ik die. Zijn ogen, die net zo donker lijken als alles om me heen, glijden over me heen. Ongemakkelijk trek ik mijn jas dichter om mee heen, nu niet meer enkel om de wind, maar ook om de blik van de man. Ik zou opgelucht moeten zijn, opgelucht omdat ik nu niet meer alleen ben, maar ik voel me echter eenzamer als net. Ik had gehoopt dat ik iemand zou tegen komen die ik ken, maar deze man heb ik nog nooit eerder gezien. Ook niet in het kleine restaurantje waar ik werk, en zijn gezicht had ik vast wel onthouden. Ik had in mijn bed moeten blijven liggen, onder de warme, beschermende dekens. Dan was ik misschien wel alleen geweest, maar dat is minder erg dan me eenzaam voelen wanneer er gewoon iemand bij staat.
    'Ik heb je enige tijd in de gaten gehouden,' zegt de man op een verleidelijke, maar ook geheimzinnig toon. De haartjes van mijn nek gaan overeind staan. 'I-ik heb jou anders nog nooit gezien.' Ik doe mijn best om zelfverzekerd over te komen, maar er is een duidelijke trilling in mijn stem te horen. 'Je verwart me waarschijnlijk gewoon met iemand anders, doordat het nu zo donker is.' Mijn blik glijdt weer over de duisternis, alsof ik hoop dat er ineens iemand die ik ken uit komt gelopen. Na enkele seconden richt ik mijn blik aarzelend terug op de man. 'Je hebt zeker niet toevallig een zaklamp, of lucifers bij je?' vraag ik, terwijl ik ondertussen al enkele tijd ril van de koud. Lucifers zouden fijn zijn, aangezien die ook een beetje warmte geven.


    To the stars who listen — and the dreams that are answered

    Mgorem Iain || Cain Webb.

    Het meisje liep met een onzeker tempo verder, de langzame tred waarmee ze liep verveelde me bijna. Als ik had gewild: kon ik hier en nu haar al van het leven ontdoen, maar dan was het niet meer leuk. Ik hield wel even van het spelletje dat ‘jagen’ genoemd werd door de meesten. Ze had blote benen, waar ik mijn ogen even plagerig overheen liet dwalen vooraleer ik haar op mijn manier begroette.
    Mijn stem bracht zich met de wind mee tot haar oren, waardoor ze direct stil bleef staan. De ijskoude wind liet haar jas en het nachtjaponnetje dat ze aanhad met zich mee wapperen. Het leek me een echte dame, geen die zich graag als jongen of iets voordeed. Toen ze me had gevonden, trok ze haar jas dichter om zich heen, ongemakkelijk. Ze deed het niet alleen voor het koude weer, dat was wel duidelijk, maar ook vanwege mij – mijn donkere blik waarin niets te merken was. Het liet me goed voelen en alleen vanwege dat speelde er voor een seconde iets in mijn duistere poelen af.
    ‘I-ik heb jou anders nog nooit gezien.’ Er is een trilling in haar stem te horen die ik direct duidelijk opmerk, hoewel ze die vast en zeker gemaskeerd zou willen hebben. ‘Je verwart me waarschijnlijk gewoon met iemand anders, doordat het nu zo donker is.’ Nee, ik wilde spelen, een spelletje die ik maar al te goed ken en meerdere malen uitgevoerd uit. Dit keer was zij erin betrokken, zonder dat ze er weet van had natuurlijk. In een flits sta ik vlak voor haar, terwijl ik haar grijnzend aankijk. Ik buig me iets voorover en pak haar gezicht vast, waarbij mijn nagels iets over haar blanke huid krassen. Vervolgens draai ik het naar links en dan naar rechts, blik in haar donkerblauwe ogen die nogal onschuldig staan, maar laat haar los nadat ik over mijn lippen gelikt heb. ‘Nee, jij bent het zonder twijfel.’ Sprak ik met nadrukkelijke zekerheid.
    Na enkele seconden in het donker gekeken te hebben, blikt ze aarzelend terug op mij. ‘Je hebt zeker niet toevallig een zaklamp, of lucifers bij je?’ vraagt ze, terwijl ze ondertussen al rilt van de koud. Ik kijk haar even schattend aan, maar glimlach dan nogal vals, terwijl ik mijn handen terug in de leren jack doe die ik aanheb. Zonder wat te zeggen, stap ik wat achteruit, blik op de plek waar de maan hoort te zijn en meld dan: ‘Wat een mooie nacht, vind je niet? Zo mooi duister, er is geen ster aan de hemel te zien…’ Het laatste was met een cryptische toon uitgesproken, waarna er een zachte echo klonk van angstaanjagend gelach, welke steeds harder klonk. Toen verdween ik in een keer in de duisternis die ik gecreëerd had, waarop mijn ogen als laatste even oplichtte.
    Daarna verscheen ik geruisloos achter haar, streek over haar bruine haarlokken heen en legde mijn arm om haar middel. Terwijl mijn andere hand voor haar verscheen met een kleine vuurbal die erboven zweefde. Het was niet echt, niets hiervan trouwens, maar het zal wel werken bij deze hele illusie. Wanneer ze het aan zou raken, zou het dan ook diezelfde hitte van vuur hebben.


    Quiet the mind, and the soul will speak.

    Macabre schreef:
    (...)
    Felicity 'Fee' Hughes
    Het deuntje dat de jongen neuriede liet een rilling over mijn rug kruipen, en ik was op de één of andere manier dan ook blij dat hij er mee stopte en het doodstil was.
    ''Jongedame,'' hoorde ik hem opeens zeggen. Ik verstijfde even voor een halve seconde. De toon waarop hij sprak zorgde voor spontane kippenvel op mijn huid. Ik had mijn armen over elkaar geslagen, alsof dat me kon beschermen.
    ''Wat doet u nog zo laat op straat?'' Ik slikte even toen hij dichterbij kwam. Nu pas zag ik het mes in zijn handen; ik durfde amper adem te halen.
    ''I-ik wilde even wandelen,'' zei ik. Mijn stem was zacht, bijna onhoorbaar. Zijn blik doorboorde de mijne en ik wendde mijn blik af. ''Ach, arm kind toch,'' zei hij toen, overduidelijk sarcastisch. ''Wat was je toch naïef. Jong en verliefd.''
    Hij deed nog een paar stappen dichterbij, waardoor ik automatisch achteruit deinsde. Hoe wist hij dit? Mijn hart klopte als een bezetene en ik probeerde nog steeds zijn priemende blik te ontwijken.
    Ik beet op mijn onderlip. ''J-je verward me vast met iemand anders,'' zei ik zachtjes. Ik rilde even en liep verder om zo snel mogelijk bij de jongen vandaan te komen. Het mes maakte me doodsbang, maar zijn woorden en lege blik al helemaal.

    [Sorry dat het zo lang duurde. ;c maar toetsweek is nu eindelijk achter de rug, hihi.]


    Leon Raphael Walker || Incubus.
    Een vrolijke lach verliet Leons lippen wanneer hij nog maar eens de angst van het meisje bemerkte. Het klonk angstaanjagend in de stilte van de nacht. Een ontdeugend lichtje speelde in zijn ogen, ook al was hij niet echt iets van plan met haar. Hij had geen zin om haar te vermoorden. De angst in haar ogen was veel te vermakelijk om er al meteen een einde aan te maken.
    Het meisje, genaamd Felicity, zoals hij kon opmaken uit haar herinneringen, verstijfde wanneer hij tegen haar sprak. Hij kon het kippenvel op haar armen haast zien, ook al stond hij niet zo heel erg dicht bij haar.
    Haar blik flitste even naar het mes in de hand van de jongeman. Hij voelde er niet echt iets voor om het weg te stoppen. Het zilverwitte maanlicht weerkaatste in het lemmet. Haar adem stokte even in haar keel.
    "I-ik wilde even wandelen," zei ze. Haar stem klonk amper hoorbaar, maar in deze stilte was ze duidelijk verstaanbaar en zeker voor iemand met de getrainde zintuigen van Leon. Er reden haast nooit auto's op deze tijd van de nacht.
    "Is mijn verschijnijn zo weerzingwekkend dat je geen adem durft te halen, schat?" Er klonk een neppe verontwaardigdheid door in zijn stem. "Niet doodgaan, Feetje. In ieder geval nu toch niet." Hij keek haar even priemend aan, keek in haar ziel en deed een paar stappen dichterbij. "Ach, arm kind toch," vervolgde hij toen, aangezien ze toch niets zei. "Wat was je toch naïef. Jong en verliefd."
    Leon stond nu zo dicht bij haar dat hij met gemak haar keel kon oversnijden. Als hij dat wilde. Hij voelde er niets bij, bij de gedachte van het bloed dat over haar kleren zou stromen, of haar rochelende laatste teugen zuurstof die ze zou proberen in te halen. Het bloed dat over haar lippen zou stromen... Het zou net hetzelfde zijn als andere keren, maar iets weerhield de jongeman ervan... En toch. Hij zou met gemak zijn hand kunnen opheffen om het te doen.
    Ze was achteruit gedeinsd, maar Leon bleef op haar toestappen, waardoor hij nu op haar neerkeek.
    "J-je verwart me vast met iemand anders," zei Felicity zachtjes. Ze rilde en bleef verder lopen, maar Leon greep haar pols vast in een ijzeren greep. Hij kon haar botten haast voelen breken.
    "Nee hoor," sprak hij haar toen doodleuk toe. Zijn ogen hadden zich verankerd in de hare, iets waar ze zich hoogstwaarschijnlijk niet snel uit zou kunnen loskrijgen. Zij zeker niet. "Fee. Felicity Hughes." Hij schonk haar een stralende glimlach, alsof hij haar een prijs uitreikte voor het een of andere. "Ik kan gewoon echt niet begrijpen dat mensen zo stom kunnen zijn om in zo'n situatie terecht te komen..." Afkeurend schudde hij zijn hoofd.
    "Felicity?" De stem van een man weergalmde over de straat. Verbaasd keek Leon op. Hij zag een geestachtige verschijning. Het was de man uit haar herinneringen.

    [Crappy post. I am sorry.]


    help

    Audrey Isabelle Layfield
    Kort nadat ik heb gezegd dat de jongeman me vast met iemand anders verwart, staat hij ineens voor me, met een grijns op zijn gezicht. Wanneer hij iets voorover buigt, buig ik haast automatisch iets naar achteren. Zijn nagels krassen lichtjes over mijn huid als hij mijn gezicht vast pakt, waarbij ik iets verstijf. Hij draait mijn gezicht naar links, naar rechts en kijkt hierna in mijn donkerblauwe ogen. Ik slaak een zachte, opgeluchte zucht als hij me loslaat, die opluchting is echter gelijk weg zodra hij deze woorden uitspreekt: ‘Nee, jij bent het zonder twijfel.’ Ik schud met mijn hoofd, koppig, als teken dat hij niet gelijk heeft. Het moet wel iemand zijn die toevallig op mij lijkt, aangezien ik de man nooit eerder heb gezien.
    Al snel gaat mijn blik weer naar de duisternis om ons heen. Ik snap nog steeds niet dat er geen maan, en ook geen sterren zijn, vooral omdat het niet bewolkt is. ‘Je hebt zeker niet toevallig een zaklamp, of lucifers bij je?’ vraag ik aarzelend aan de jongeman. De duisternis begint steeds meer op mijn zenuwen te werken. Ik houd niet van het donker. Absoluut niet. De jongeman stapt achteruit nadat hij vals heeft geglimlacht, een glimlach die me rillingen bezorgt. 'Wat een mooie nacht, vind je niet? Zo mooi duister, er is geen ster aan de hemel te zien...' zegt hij op een mysterieuze toon. Er klinkt gelach, angstaanjagend gelach dat steeds luider wordt en er voor zorgt dat er een iets bange blik in mijn ogen verschijnt.
    Wanneer de man in het donker verdwenen is, waarbij zijn ogen eng oplichtten en als laatste verdwenen, wil ik snel verder lopen, maar voor ik de kans krijg om dat te doen, voel ik hoe iemand over mijn lokken heen strijkt en daarna hoe iemand zijn arm rond mijn middel legt, waardoor ik weer iets verstijf. Ik heb het sterke vermoeden dat het dezelfde man is als net. Hoewel dit wel warmer is, vind ik het niet bepaald fijn. Ik probeer weg te komen, maar zijn greep verstrakt gelijk, waarop ik mijn pogingen maar opgeef. Zijn andere hand verschijnt voor me. Er zweeft een kleine vuurbal boven. Dit kan niet. Dat alles duister is, dat zou nog wel kunnen, maar mensen kunnen niet vuurballen uit het niets laten verschijnen. Ik knijp mijn ogen even stijf dicht, met de verwachting dat het vuur weg zal zijn wanneer ik ze weer open, maar dat is het niet. Aarzelend breng ik mijn linkerhand dichterbij het vuur. Een pijnsteek gaat door mijn hand wanneer ik het aanraak en snel trek ik mijn hand terug. Het vuur is dus wel echt. Er waren voor een enkele seconden tranen van pijn in mijn ogen verschenen, maar die heb ik alweer weg geknipperd. Mijn pijnlijke vinger stop ik mijn mond, in de hoop dat de pijn iets minder zal worden.
    Dan probeer ik me om te draaien, zodat ik de jongeman aan kan kijken. Na een korte aarzeling pak ik met mijn rechterhand, zijn hand vast en breng ik die naar zijn gezicht. Dichtbij genoeg zodat ik zijn gezicht beter kan zien, veraf genoeg dat de hitte hem geen pijn zou moeten doen. 'H-hoe kent u mij dan?' vraag ik op een zachte en onzekere toon. 'Want ik weet zeker dat ik u nog nooit eerder heb gezien.' Mijn hart bonkt inmiddels in mijn keel en het zou me niks verbazen als de jongeman het gebonk van mijn hart zou kunnen horen. Ook ril ik niet alleen maar van de koud, maar ook deels van angst.


    To the stars who listen — and the dreams that are answered

    Mgorem |

    De bange blik in haar ogen doet mij goed, het was het laatste wat ik zag voordat ik in de duistere nacht verdween en achter haar tevoorschijn kwam. Haar lichaam verstijft wanneer ik mijn arm om haar middel doe, het doet me direct goed. Dat is ook wat ik voel, een lichte angst die steeds meer opborrelt, daar haal ik mijn energie vandaan. Het is net als eten voor de mens.
    Meerdere keren probeert ze weg te komen, alleen door dit geval versterk ik mijn greep enkel— ik laat haar weten dat ze geen kant op kan en dat ze geen eigen wil nu heeft, met mij in de buurt. Hierop had ik al snel een vuurbal die boven mijn andere hand zweeft gemaakt, terwijl het in feite een illusie is. Daar zou ze pas doorheen kunnen breken wanneer ze niet meer bang is voor deze gehele gebeurtenis, en mensen komen niet zo snel over hun angsten heen. Zwakke wezens zijn het, insecten die ik onder mijn laarzen kan vertrappen tot er niets van hen over blijft.
    Haar hand bracht ze aarzelend dichterbij het vuur en ik lach kort, zelfs aangenaam als ze haar hand eraan brandt. Snel trekt ze het dan ook weer terug. Nog meer voedsel voor mij, wat ik dan met alle mogelijke liefde voor haar opzuig tot het binnenin mij broeit tot nieuwe energie. Als hete kolen die het vuur laten branden. De pijnlijke vinger stopt ze in haar mond, waarbij ik even over mijn lippen lik aan de gedachte dat ik het zo kon doen— van haar overnemen om er vervolgens in te bijten. Ik wilde haar bloed proeven.
    Ze draait zich om en ik laat haar dit keer, warempel verlos ik mijn arm iets minder strak om haar middel. Al is het nog altijd aardig hardhandig rond haar, waardoor ze niet gemakkelijk los zal komen. Daarbij komt nog dat, als ze wel degelijk loskomt, ze niet ver zou komen in deze illusie. Wat wilt ze me maken? Zo gemakkelijk ga ik niet dood en zij ook niet bij mij vandaan. Mijn gedachten worden gestaakt toen zij abrupt mijn hand vastpakte en deze richting mijn eigen gezicht liet dwalen, zodat zij kon zien hoe ik eruit zag. ‘H-hoe kent u mij dan?’ Een onzekere toon kwam er in haar zachte stem voort. ‘Want ik weet zeker dat ik u nog nooit eerder heb gezien.’
    Nog meer angst dat ik op kan slurpen, slurpen zoals zij bij soep zo nu en dan doen. Zonder enige aanleg dacht ik alweer aan de rode vloeistof in het algemeen, bloed, toen van haar. Zou het lekker smaken? Onbewust had ik mijn hand uit die van haar losgetrokken en gleed mijn hand over haar arm richting haar nek. Deze handelingen deed ik allemaal terwijl mijn gezicht langzaamaan dichterbij kwam. Wanneer ze zou schreeuwen zou ze het toch niet horen, het duurt maar eventjes… een paar seconde van haar heerlijke bloed. Alleen al als ik haar lelieblanke huidje zie zou ik haar open willen rijten en het proeven. Mijn hand lag ondertussen in haar nek en mijn scherpe nagels in de aanslag om er een kleine wonde te maken. Als dit mijn keuze zou zijn, zou ze nog angstiger worden en was het als een gehele bloedbank voor mij alleen. Conclusie: het zou de duistere hemel voor mij zijn.
    Op het laatste moment zag ik er toch vanaf en bedacht me dat ik het later wel zou kunnen doen, hoewel het steeds lastiger ging als ik haar hart zo snel hoorde kloppen. Ik antwoordde enkel met een vaag glimlachje op mijn gezicht: ‘Ik ben een… persoonlijke bewonderaar van u.’ Mijn grijns werd met veel moeite wat liever, maar toen ik het daadwerkelijk opzette, was het precies goed. Een charmante, lieflijke aanblik had ik nu gekregen, al zou ik daar later zeker iets voor terug willen. Haar bloed, tranen, en bovendien… lichaam. ‘Nodigt u me niet binnen uit?’ stelde ik vragend, een licht hypnotiserende toon erin.

    [Ik hoop dat je er iets mee kan, Cheryl. Direct bump ik dit topic even.]


    Quiet the mind, and the soul will speak.

    Audrey Isabelle Layfield
    Wanneer ik me omdraai, wordt zijn greep rond mijn middel ietsjes losser, waardoor ik iets meer bewegingsruimte heb en niet meer zo tegen hem aangedrukt sta, al is zijn greep nog steeds wat hardhandig. Het enige aangename aan zijn arm rond mijn middel is dat ik het nu minder koud heb, door de warmte van zijn lichaam. Rillen van de kou doe ik dan ook niet meer, enkel van angst. Ik probeer ook niet meer om los te komen, aangezien zijn greep dan waarschijnlijk weer zal verstrakken. Het zou me toch niet lukken om los te komen, hij is ruim een kop groter – waarschijnlijk nog wel meer – en zijn arm voelt rond mijn middel voelt erg gespierd aan, wat wel moet betekenen dat de rest van zijn lichaam ook gespierd is.
    De hand die het vuurballetje had gecreëerd breng ik naar zijn gezicht en nu ik die kan zien, weet ik zeker dat ik hem nog nooit eerder heb gezien. Dat kleine littekentje bij zijn oog had ik wel onthouden. Ik vraag me af hoe hij daar aan komt. 'H-hoe kent u mij dan? Want ik weet zeker dat ik u nog nooit eerder heb gezien,' vraag ik dan op een onzekere toon.
    De jongeman trekt zijn hand los en laat die over mijn arm glijden. Ik ben nu al helemaal blij dat ik mijn jas nog had aangetrokken, anders zou zijn hand nu mijn blote huid aanraken. Zijn hand laat hij in mijn nek liggen en ik voel zijn scherpe nagels op mijn huid, waardoor er een rilling over mijn ruggengraat trekt. Zijn gezicht is inmiddels dichterbij gekomen en ik ga zover mogelijk naar achteren, zover dat wil met zijn arm rond mijn middel. 'Ik ben een... persoonlijke bewonderaar van u.' Ik schud mijn hoofd iets. 'Dan had ik u alsnog wel eerder gezien en u komt me juist helemaal niet bekend voor,' probeer ik weer, in de hoop dat de man me alsnog los zal laten.
    Er is een charmante grijns op zijn gezicht gekomen, waardoor hij er lieflijker uitziet, maar ik houd mezelf voor dat ik er niet in moet trappen. 'Nodigt u me niet binnen uit?' vraag hij, op een licht hypnotiserende toon. Aarzelend bijt ik op mijn volle onderlip. Als ik hem niet binnen uitnodig, dan neemt hij me misschien wel ergens naar toe of misschien laat hij me ook wel gaan. Als ik hem wel binnen uitnodig, dan weet hij waar ik woon, maar in mijn huis weet ik wel de goede verstop plekjes en kan ik misschien eerder bij hem vandaan komen, bovendien is het daar warmer. 'I-ik zou wel willen,' begin ik met een trillende stem. 'Maar i-ik denk niet d-dat ik m-mijn huis zal kunnen v-vinden in deze d-duisternis.'


    To the stars who listen — and the dreams that are answered

    Leeft er hier nog iemand :/ ?


    To the stars who listen — and the dreams that are answered

    Mgorem | Cain Webb

    “H-hoe kent u mij dan? Want ik weet zeker dat ik u nog nooit eerder heb gezien,” vraagt ze dan op onzekere toon. Een rilling trekt er over haar ruggengraat, toen ik mijn scherpe nagels in haar huid zette. Ze probeert zover mogelijk naar achteren te gaan, maar dat wil niet echt lukken met mijn arm nog om haar middel. Ik fluister dat ik een persoonlijke bewonderaar ben. Het meisje schudt echter haar hoofd even.
    “Dan had ik u alsnog wel eerder gezien en u komt me juist helemaal niet bekend voor,” probeert ze weer. Hoewel er eerst een charmante grijns op mijn lippen was gekomen en ik vroeg of ze me niet uitnodigde, veranderde mijn gezichtsuitdrukking bijna vlak erna. Ik ga echter enkel nog enger glimlachen, als het überhaupt een glimlach genoemd kan worden. Eerder als die vreselijke halve grijnzen in een horrorfilm, als het slachtoffer door heeft dat hij / zij doodgaat.
    Aarzelend bijt ze op haar volle onderlip. “I-ik zou wel willen,” begint ze met een trillende stem, die nog niet weg is geweest. Bangerik. Mij hoor je er echter verder niet over klagen, ik voed me met hun angst. Zoals ik deze nacht met het meisje zal doen. “Maar i-ik denk niet d-dat ik m-mijn huis zal kunnen v-vinden in deze d-duisternis.” Opnieuw die enge grijns. “Goed dan dat ik er ben.” Zeg ik cryptisch, waarbij ik mijn vingers met de scherpe nagels nog eens over haar lelieblanke gezichtje laat gaan.
    Toch houd ik haar nog stevig vast als ik me ruw omdraai en met haar in mijn armen richting haar huis ga lopen, omdat ik prima in deze donkere wereld kan zien. Voor mij is die illusie er natuurlijk niet zo echt. Na minder dan een minuutje staan we er al voor en ik kijk haar aan. “Wel, Audrey, heb je de sleutel voor de deur?” Mijn hand laat ik over de voordeur gaan, waarop dit weer te zien is en de donkerte rondom ons (vooral haar) wat oplicht. Ik lik onmenselijk over mijn volle lippen heen, die opeens niet zo vol lijken als ze daadwerkelijk zijn.


    Quiet the mind, and the soul will speak.

    *krabt onschuldig aan achterhoofd*

    Felice Odair
    Het meisje wat voor me staat, kijkt me aan en heeft haar kin een stukje omhoog gestoken. Ze ziet er heel zelfverzekerd uit en het wordt alleen maar uitvergroot als je mijn angstige, ineengekrompen houding ziet. Ik geef haar helemaal geen kans om antwoord te geven op mijn vragen, aangezien ik de antwoorden niet wil horen. Dit is niet mogelijk, het kan niet anders dan een nachtmerrie zijn, maar ik ben al wakker geworden. Mijn gedachten razen door mijn hoofd heen en kunnen niet tot een logische conclusie komen.
    Wanneer ik naar de zolder gerend ben, kijk ik met bange ogen om me heen voor een uitvlucht of iets wat me duidelijk maakt dat dit niet de werkelijkheid is. Geen enkel teken dat iets of iemand me helpt. Dan hoor ik de voetstappen op de trap en kijk op. Het meisje komt de zolder opgelopen, recht in mijn richting. Ik kijk naar haar hand die zachtjes een haarlok uit mijn gezicht strijkt. Nee, niet nog een nachtmerrie. Een meisje dat me aanraakt. Dat kan ik er niet ook nog bij hebben, dat een meisje zo dichtbij is en me aanraakt zoals de manier waar ik van droom. Nee! Niet aan denken, Felice, op dit soort manieren aan meisjes denken is fout en je wilt niet je ouders teleurstellen. Dan ineens wordt mijn aandacht weer getrokken naar het meisje.
    "Shh- het zijn maar vogels," zegt ze grijnzend en er trekt weer een rilling door me heen.
    Ik blijf naar haar kijken, zelfs als ze dan wegkijkt. Ik schrik heel erg als er dan weer een kraai naarbinnen komt. Ik kruip angstig weg in een hoek en probeer me zo klein mogelijk te maken.
    "Laat het weggaan, laat het weggaan," snik ik dan.


    I'm Ellie's & Mitshy's little secret. Rawr.

    Audrey Isabelle Layfield
    De jongeman begint eng te glimlachen, waarop ik mijn ogen iets groter worden. Kon ik de tijd maar terugdraaien, dan was ik gewoon in mijn warme bed blijven liggen en was er niks aan de hand. Al zou ik dan wel alleen in de duisternis zijn, maar dat maakt niet uit want de man laat me enkel eenzamer voelen.
    Met een trillende stem zeg ik dat ik in het donker mijn huis niet terug zal kunnen vinden. Er verschijnt weer een enge grijns op het gezicht van de man. 'Goed dan dat ik er ben,' zegt hij mysterieus. Wanneer hij zijn scherpe nagels over mijn gezicht laat gaan, knijp ik mijn ogen stijf dicht.
    Dan draait hij zich om en begint hij te lopen, terwijl hij mij nog steeds stevig vasthoudt. Ontsnappen gaat het niet worden en ik hoop meer dan ooit dat zo meteen op één of andere manier een van mijn mannelijke collega's er aankomt om de man weg te jagen. Een minuut later staan we echter al weer stil, en is er nog niemand gekomen. 'Wel, Audrey, heb je de sleutel voor de deur?' Ik verstijf. Hoe weet hij mijn naam? Iets later wordt de deur zichtbaar en wordt het ietsjes lichter. De jongeman likt onmenselijk over zijn volle lippen heen, die vreemd genoeg minder vol lijken te zijn dan dat ze eerst waren. 'H-hoe weet u m-mijn naam?' vraag ik aarzelend terwijl ik in mijn jaszakken zoek naar de sleutels. Ik voel ze, maar ik twijfel of ik ze eruit zal halen. In mijn huis ken ik dan wel beter de weg dan hij, maar echt wegkomen zal toch niet lukken.
    Dan krijg ik een ingeving, pak ik de sleutels uit mijn jaszak en steek ik daarmee zo hard mogelijk in zijn arm.


    To the stars who listen — and the dreams that are answered