Ik was aan het denken over het herschrijven van een verhaal. In dat verhaal vertelt mijn hoofdpersonage een slaapverhaaltje aan zijn zusje, dat een jaar of vier, vijf is. Nu ben ik niet zeker of het verhaaltje zelf wel een goed slaapverhaaltje is voor een vier á vijfjarig kind, dus vroeg ik me af of diegenen die met kinderen werken -Of hier toevallig wat van weten- me hierin kunnen helpen. Het gaat om onderstaand verhaaltje:
“In een land hier ver, ver vandaan leefde er een hele groep mensen in een klein stadje, dicht bij de bergen. ’s Nachts moest iedereen zijn deuren en ramen goed op slot doen, met luiken en al, want hun stadje werd al enkele weken aangevallen door kwade wezens, waar iedereen bang voor was. Iedereen behalve één klein meisje dat er woonde. Ze was nog erg jong, niet veel ouder dan jou en erg nieuwsgierig. Op en dag, na zonsondergang, deed ze de gordijntjes van haar slaapkamerraampje open, want ze was nieuwsgierig naar die wezens en ze had wat geluid gehoord. Andere meisjes en jongens zouden bang in hun bed kruipen, wachtend op de zon om de wezens te verjagen, maar dat meisje niet.
toen ze door het raam keek zag ze het raarste zicht dat ze zich kon voorstellen! Er liep een klein wezentje met kleine horentjes en vleugeltjes door het pleintje. Het wezentje keek naar een omgevallen ton en keek er snuivend in, net op dat moment zette het wezentje haar kleine pootjes verkeerd en de ton viel om, zette het arme wezentje gevangen in de ton.
Het meisje, dat met een glimlach had toe gekeken, deed meteen haar raam open en klom er door om het wezentje te redden. Het draakje piepte hoog en klagend, want het hield niet van het lichtloze donker en wilde terug naar haar moeder! Het meisje suste het kleine wezentje.
‘Ik ga je helpen hoor,’ zei het meisje tegen het wezentje. ‘Ik ben Amelie.’
Het enige wat er nog van het wezentje te zien was, waren de twee pootjes en Amelie pakte de ton stevig vast hield met haar beentjes het draakje op de grond terwijl ze de ton van zijn hoofdje trok. Amelie merkte algauw dat het een klein draakje was en dat waren haar favoriete wezens. Zodra het arme draakje de lucht met donkerblauwe hemel en maan terug zag, was het zo blij dat het Amelie een lekje gaf. Amelie lachte en aaide het draakje.
‘Waar is je moeder, draakje?’ vroeg ze, terwijl ze het draakje goed in de gaten hield. Het diertje draaide haar hoofd, dan weer schuin en dan weer normaal, want het begreep Amelies woorden niet. Toen weerklonk er een luide grom, die vele minder hoog klonk. Het draakje sprong op. Amelie, die door had dat dit de moeder of vader van het draakje was en droeg het draakje naar waar het geluid vandaan kwam, de waterput van het dorp. Daar zweefden twee grote draken, die de stad doorzochten. Amelie zette het draakje rustig neer en ging een paar passen achteruit. Zodra de twee draken hun jong zagen vlogen ze erop af, en een innige en liefhebbende begroeting volgde. De draken waren zo blij dat ze hun jong terug hadden, dat ze het meisje eerst over het hoofd gezien hadden, maar toen ze het meisje zagen werden ze zo enorm kwaad, want ze dachten dat zij het draakje ontvoerd had.
In hun woede hadden ze het meisje gemakkelijk kunnen roosteren, en dit waren ze dan ook van plan. Maar het kleine draakje praatte even in smekende geluiden die als gegrom klonken en de draken werden terug rustig. Ze keken het meisje even aan, een dankbare blik in hun donkere ogen waarna ze wegvlogen, naar de broertjes en zusjes van het kleine draakje en ze nooit meer in het dorp gezien werden, behalve door Amelie, want die kwam het kleine draakje eens per maand opzoeken, behalve wanneer de draakjes leerden met vuur omgaan, want dat was natuurlijk erg gevaarlijk voor haar. Einde.”
Ex astris, sciencia