Ik stond op van mijn matrasje en zette mijn nagels in de kier van de deur en trok er aan, maar de deur was onwrikbaar en ik kreeg hem met geen mogelijkheid los. Uiteindelijk, toen mijn nagels van mijn vingers scheurden, liet ik me vallen op de ijskoude grond. Ik staarde door de kamer die bestond uit vier muren een betonnen vloer een matras en een deur, ik begon te gillen en gilde door tot mijn stem niet meer kon. Ik legde mijn hoofd in mijn nek en zag iets in het plafond zou het een luik zijn? Misschien kom ik erbij komen. Misschien was er wel niets wat ik kon vast pakken. Maar ik moet het proberen, Wat kan ik anders? Ik stond op en liep naar een hoek van de kamer en nam een aanloop, voor zo ver dat kon in de kleine kamer, sprong en strekte mijn armen en zette me af van de grond een seconde daarna kwam ik met een zachte plof weer terug op de betonnen vloer. Ik probeerde het nog een keer en sprong toen ik weer neer kwam gleden mijn voeten weg en viel mijn lichaam opzij een kreun ontsnapte uit mijn mond toen mijn schouder de vloer raakte, en niet veel later volgde een gil toen mijn hoofd tegen de wand knalde. Ik lag op de grond en was stil, ik wou alleen maar huilen huilen tot dat ik geen tranen meer over had, maar ik deed het niet. Als de ‘‘bewakers’’ het zouden horen zouden ze denken dat ik zwak was en opgaf, maar dat is niet zo. Voor hen was ik misschien maar een speeltje, maar ik moest blijven denken aan mijn doel. Ik zou moeten denken aan hem elkekeer als ik werd gedwongen tot iets wat ik niet wou, elke keer als ik me schaamde moest ik denken aan waar ik voor leef. Ze zouden dat doel nooit van me af kunnen pakken. Dat besloot ik terwijl ik op de koude betonnen vloer lag, terwijl mijn schouder bonkte en mijn hoofd schreeuwde van de pijn.
Op een dag zou het me lukken te ontsnappen
~