2. Arpeggio; harpachtig, gebroken akkoord (noot voor noot).
3. Coperti; bedekt, trom met doek afgedekt.
4. Larghissimo; zeer, zeer breed, zeer, zeer langzaam.
5. Molto; veel, zeer.
6. Pastorale; herderlijk, landelijk. |
7. Rubato; vrij in tempo, de uitvoerend musicus mag zijn interpretatie uiten door tempovariaties. |
9. Spiccato; duidelijk, helder, (strijkinstrumenten) iedere toon wordt afzonderlijk aangestreken, met springende strijkstok. |
10. Staccato; stotend, noot wordt kort en afgezet gespeeld.
11. Scordatura; ontstemd, vals, het anders dan normaal stemmen van de snaren van een viool- of gitaar-achtig muziekinstrument.
12. Giusto; juist, bijvoorbeeld in 'Tempo giusto': het juiste tempo.
13. Cambiare; wisselen, veranderen (bijvoorbeeld van instrument).
14. Burletta; grapje, komedie of klucht.
15. Allegro; snel, vlug, tamelijk snel tempo.
16. Allargando; verbredend, vertragend tempo.
17. Allegretto; tamelijk opgewekt, minder snel dan allegro.
[ bericht aangepast op 26 jan 2012 - 22:14 ]