Het barstte van de grotten. Waarom Locke dan ook uitgerekend bij deze bleef staan, was Orion een raadsel. Hij wierp een vragende blik op de bosgeest, die hij de rest van de tocht zo vakkundig mogelijk genegeerd had.
‘Hoe weet je dat het hier is?’
‘Ik weet niets.’ Hij legde zijn hand tegen de knobbelige stam van een sprieterige boom. ‘Deze jongen heeft het mij verteld.’ Hij klopte met zijn vlakke hand op het hout. ‘Of nou ja, jongen… Daar doen bomen natuurlijk niet aan. Het wist me in ieder geval wel te vertellen dat hier regelmatig pixies door naar binnen gaan, soms hele zwermen.’
Dat moesten ze dan maar aannemen. Orion zag het al gebeuren dat Locke een enorm rotsblok voor de ingang liet vallen en hen er pas uit liet als Orion zich voor eeuwig magisch aan hem bond, of zo.
Orion deed zijn best de argwanende gedachten weg te duwen. Daar kwelde hij alleen zichzelf mee. Cody wilde de bosgeest een tweede kans geven en Orion had ermee ingestemd. Bovendien viel er nu toch weinig aan te veranderen, want hij dacht niet dat hij zelf dat instrument zou kunnen bespelen en geen van zijn katten was muzikaal onderlegd. Dat was misschien wel een idee voor de toekomst; hij zag Nezumi wel over de pianotoetsen wandelen, of Thomas op de fluit spelen.
De beelden die zich in zijn hoofd vormden, lieten hem weer een beetje ontspannen. Zelfs als zijn angst werkelijkheid werd en Locke wat uithaalde, zouden ze zich er wel uit redden. Dat hadden ze altijd gedaan.
Hij liep een stukje de grot in. Het was een smalle doorgang die uitkwam in een ovale kamer waarin hij een vaag schijnsel zag. Waren dat de pixies al?
Orion draaide zich om naar de anderen. ‘Zijn jullie er klaar voor?’
Locke zette zich af van de boom. ‘Wat verwacht je van mij?’
‘In elk geval niet dat je mee naar binnen gaat. Dat kan je ook niet, heb ik begrepen, tenzij je via mijn schaduw meereist.’ En daar bedankte hij hartelijk voor. ‘Bedankt voor je hulp. Kom overmorgen naar mijn huis, dan bespreken we onze… situatie verder.’
Locke neeg bijna beleefd zijn hoofd. Er was niet eens een spottende grijns. Orion miste dat bijna – van de oude Locke had hij in elk geval geweten wat hij kon verwachten: ellende. Deze nieuwe versie was een mysterie voor hem, en het was geen mysterie dat hij graag wilde ontrafelen.
‘Volgens mij is iedereen er klaar voor.’ Cody liet zijn hand in die van hem glijden.
Orion liet zijn blik langs zijn katten en Nova glijden. Zijn zusje had Spekkie in haar armen, die nerveus de donkere tunnel in keek.
‘Oké, dan gaan we.’
Ze stapten de gang in. Al na een paar stappen kroop de kilte in zijn huid. Het had iets triests, dat deze stenen wanden nooit het zonlicht hadden gezien.
Af en toe klonk er een pletsend geluid als er iemand door een plasje water liep, verder was het stil.
Na enkele minuten bereikten ze de ovale kamer die hij al gezien had. Het schijnsel kwam uit de hoek vandaan en werd niet veroorzaakt door pixies, maar door lichtgevende paarse, blauwe en rode kristallen die minstens zo lang waren als hij.
Naast hem snakte Cody naar adem. ‘Wat prachtig.’
Het plafond was ook bedekt met kristallen, hoekig en donkerrood van kleur; ze leken in elkaar geschoven als een immens mozaïek.
‘Kijk.’ Nezumi vloog naar een uitsparing in de rots, die goud glansde. ‘Pixiestof. Hier gaan ze vast door naar hun nest.’ Ze bleef met haar voorpoten aan de richel hangen terwijl ze door de smalle gleuf keek. Ze zou haar kop er net in kunnen persen.
‘Ik vrees dat wij een andere weg moeten zoeken.’ Orion kende dan wel een spreuk om dingen te verkleinen, maar hij had het nooit op iets levends uitgeprobeerd. Daarbij bleef magie instabiel, zeker op een plek als deze: het zou rampzalig zijn als ze weer tot hun normale grootte uitgroeiden en geplet werden.
Ze liepen verder de ruimte in, langs de kristallen die van dichtbij met hun spitse punten best griezelig waren. Er was slechts één tunnel die verder leidde en dus volgden ze die, om de gigantische scherven heen lopend die soms diagonaal door de gang groeiden.
Zodra ze een splitsing tegenkwamen, onderdrukte Orion een zucht. Dit hadden ze natuurlijk kunnen verwachten: het werd natuurlijk niet voor niets een labyrint genoemd. Ze konden naar links en naar rechts en het was duidelijk een andere tunnel waar ze op uitkwamen, want deze was perfect rond en hoewel de wanden zacht gloeiden, waren er geen kristallen.
‘En nu?’ Hij keek om naar zijn katten. ‘Ruiken jullie iets in een van de richtingen?’
De dieren stapten langs hem heen en begonnen de grond te besnuffelen. Zijn zusje liep ook heen en weer en betastte de wanden.
‘Ik merk niks bijzonders op, baas,’ meldde Basil.
‘Er moet… iets zijn. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat we op goed geluk ronddwalen?’ Hij zocht Cody’s blik, half verwachtend dat die plotseling een openbaring kreeg.
Zijn uitdrukking was echter afwachtend; hij hoopte ook dat er iemand anders met een oplossing kwam.
‘We kunnen opsplitsen?’ stelde Nezumi voor. ‘Ik kan een heel eind vooruitvliegen, in ieder geval.’
‘Er komen vast nog talloze afsplitsingen. Dan lopen we straks allemaal alleen.’
‘Wat zou dit voor gang zijn?’ Nova draaide zich naar hen toe.
‘Hoe bedoel je?’ Orion had geen idee waar ze met die vraag naartoe wilde.
‘Nou, jullie hadden het over ribben. Een hart. Is dit een lichaam?’
‘Het lichaam van de titaan, ja. Of wat ervan over is, aangezien hij dood is.’
‘Hmm.’ Ze zakte door haar knieën en zette Spekkie op de grond, voor ze weer overeind kwam en met haar handen langs de wanden gleed. ‘Ik vraag me af of dit een ader is geweest. De bloedvaten zouden makkelijk een labyrint kunnen vormen en als je die allemaal in kaart brengt, kun je vast ook het hart vinden.’
‘Heeft de titaan wel bloedvaten?’ bracht Cody er aarzelend tegenin. ‘Het lijkt een steenwezen, net zoals de ogers. Die hebben ook geen bloedvaten.’
‘Het zou ook kunnen dat het lichaam mettertijd versteend is, of door toedoen van magie?’ peinsde Orion. ‘Onze lichamen vergaan, misschien dat dat van de titaan juist versteent zodra hij de geest heeft gegeven.’
Thomas’ staf tikte tegen de grond terwijl hij rondliep en om zich heen keek. ‘Er is ook een prominente ribbenkast, en een menselijk lijkende schedel. De vorm doet menselijk aan, zelfs al is het van steen. Het lijkt me aannemelijk dat er ook bloedvaten zijn. Dus als dit inderdaad zo’n bloedvat is… Dan lijkt het me een goed uitgangspunt. Je hebt je verdiept in biologie, toch? Als we uitgaan van een vergelijkbaar bloedvatenstelsel als dat van een mens, weet je dan globaal hoe die zich vertakt?’
‘Ja…’ Nova deed haar tas van haar rug, ging op de grond zitten en haalde een schrijfblok tevoorschijn. Ze sloeg een paar pagina’s om en zette een potlood op het papier. Daarna begon ze te schetsen.
Het duizelde Orion toen hij alle lijnen zag. Ze maakten de vreemdste kronkelingen en leken soms gewoonweg op te houden, hoewel hij aannam dat er organen op die plekken zaten.
‘Ik weet alleen niet waar we nu precies zijn,’ zei Nova nadat ze de schets had afgemaakt. ‘Bij een van de ribben. Zijn we aan de linker- of rechterzijde? Aan welke kant zijn de voeten, waar het hoofd?’
Ze keek rond, niemand gaf antwoord.
‘Ik denk dat we naar links moeten,’ zei Thomas uiteindelijk. ‘Maar zeker weten doe ik het niet.’
Orion was niet van plan om te gokken. Hij keek over zijn schouder naar Nezumi. ‘Jij bent het snelst. Wil jij terugvliegen en kijken welke kant we op moeten?’
Ze liet een hooghartig snuifje horen. Toch sloeg ze haar vleugels uit en klapwiekte bij hen vandaan.
Orion wierp weer een blik op de tekening van zijn zus. Het was onvoorstelbaar dat ze zoveel kennis had. ‘Heb je weleens mensen behandeld?’
‘Ik heb kleine handelingen verricht. Wonden gehecht, mitella’s omgeknoopt, een aderlating gedaan, geholpen bij een geboorte… Een paar keer geassisteerd bij een operatie. Mijn hart ligt bij dieren. Ik moest alleen ergens ervaring opdoen… want uit boeken leer je het niet. Niet alleen.’
Orion knikte langzaam, met een trotse glimlach.
Onwillekeurig vroeg hij zich af wat híj zou zijn gaan doen als hij in het dorp was gebleven. Op de Academie had hij zijn toekomst al niet echt voor zich kunnen zien en dat was nauwelijks veranderd. Hij had de wereld buiten Holtgaard willen verkennen. Hij dacht aan wat Cody gezegd had: dat ze rondleidingen konden geven bij hun terugkeer, dat ze de kinderen over de natuur konden leren.
Als hij na dit alles weer een stap binnen Holtgaard mocht zetten – zelfs al wilde hij er niet meer wonen – dan leek dat hem een mooie droom. Een manier waardoor hij misschien toch tussen de dorpelingen zou passen, zonder dat hij er zelf opnieuw eentje hoefde te worden.
‘We moeten naar links!’ Nezumi’s stem haalde hem uit zijn overpeinzingen.
Orion richtte zich tot zijn zusje. ‘Ga jij voorop, dokter?’
Ze lachte. ‘Dat is goed.’

Nova leidde hen door verschillende tunnels, die allemaal dezelfde wanden hadden. Soms passeerden ze ook ruimtes vol kristallen, wat volgens Nova longkamers of delen van de longen zelf waren geweest.
Met een rotsvast vertrouwen ging ze hun voor, waardoor Orion uiteindelijk een beetje verdwaasd naar de doodlopende gang staarde.
Nova had zich over haar kaart gebogen. ‘Ik dacht echt dat we hier waren…’ Ze schudde haar hoofd, haar donkere haren zwiepten over het papier terwijl ze de tekening bestudeerde.
‘Kijk. Hier!’ Spekkie had laag bij de grond een gat gevonden waar hij nauwelijks doorheen paste. ‘Oh, nu zit ik vast!’ Hij begon met zijn achterpoten te spartelen. ‘Oh nee, help, help!’
‘Ik kom eraan!’ Orion knielde naast de kat neer en probeerde zijn handen om het lijf heen te leggen. Zijn handen schuurden langs de wanden, die grof waren en gruis op zijn huid achterlieten.
Hij trok zijn hand terug en wrong hem opnieuw tussen de kattenvacht en het steen, nu met zijn palm tegen de wand zodat hij eraan kon trekken. Het steen brokkelde af, alsof er een gat in de wand zat dat met broos spul was opgevuld.
Met zijn andere hand wrikte hij de brokjes los, zodat de ruimte groot genoeg werd om Spekkie eruit te trekken. Klagend probeerde Spekkie zijn schouder te wassen, hoewel hij er niet goed bij kon.
Orion veegde voorzichtig het stof uit zijn vacht. ‘Heb je pijn?’
‘Nee,’ klonk het kleintjes. ‘Maar er was wel iets. Ik zag het.’
Orion liet zijn vingers nog eens langs de plekken glijden die vast hadden gezeten om te controleren of Spekkie echt geen schaafwonden had opgelopen en liet hem toen los. Op zijn hurken schoof hij dichter naar de doorgang toe en brak hem verder open. Het ging makkelijk, alsof het ooit open was geweest. ‘Zou hier een aftakking moeten zitten volgens je kaart?’
‘Nee,’ antwoordde Nova.
‘Ik ga wel kijken.’ Het gat was inmiddels groot genoeg voor Basil om er makkelijk doorheen te wandelen. ‘Het is een binnentuin.’
Die is er vast niet zonder reden. Cody begon aan de andere kant van het gat stukken los te trekken, zodat zij er ook doorheen konden.
Basil had gelijk: de ruimte was ongeveer tweemaal zo groot als de benedenverdieping van zijn huis en gevuld met planten, bloemen en een paar boompjes. Door een rotsspleet ver boven hen viel een straal zonlicht naar binnen.
De katten struinden langs de muren en meldden al snel dat er geen andere doorgang te vinden was. Met een beetje magie controleerde Thomas of er nog meer fragiele stukken in de muren zaten; volgens hem was het allemaal stevig.
Cody stond bij een paar zilveren, sprieterige varens. ‘Mistvarens,’ zei hij. ‘Daar maak ik pigment van voor mijn schilderingen.’ Hij liet zijn handen langs een plant met grote rode bloemen gaan. ‘En bloedrozen. Die gebruik ik ook. Er lopen hier zelfs glaskevertjes, die scheiden een kleurstof af als ze nat worden, die steeds anders van kleur is.’
‘Dus… moeten we iets gaan verven?’ Orion had verwacht dat ze bepaalde obstakels moesten overwinnen, maar… verf?
‘Misschien is het een test en mogen bezoekers alleen door als ze… bewijzen dat ze bepaalde kennis hebben van de natuur?’ opperde Cody.
Goed – dat klonk minder vergezocht dan hij gedacht had.
En dus begonnen ze op aanwijzing van Cody allemaal met het verzamelen van de kleurstoffen en pigmenten, waarvan ze sommige met water uit een vogelbadje mengde en andere met het slijm van een kruipplant. Ze goten de verschillende kleuren verf in grote schelpvormige bladeren en droegen die voorzichtig terug naar de gang, waar genoeg ruimte was om te verven.
Cody offerde een spreuk op om een stapeltje kwasten te sommeren, waarna hij er één oppakte en bedenkelijk naar de muur keek voor hij over zijn schouder Orions blik zocht. ‘Ga ik eh, dit alleen doen?’
Orion haalde zijn schouders op. ‘Jij hebt talent. Als ze een mooi kunstwerk willen, kan ik me er beter niet mee bemoeien.’
En dus begon Cody te schilderen. Hij liet zich duidelijk inspireren door wat hij de afgelopen dagen had gezien: het werd een landschap vol schitterende kristallen, bruisende watervallen, vlinderdraakjes en zelfs een eenhoorn.
Orion vond het prachtig – maar toen Cody uiteindelijk een stap achteruitzette, gebeurde er niets.
‘Misschien moeten we allemaal een kunstwerk achterlaten,’ opperde Astoria.
En dus pakte ook Orion een kwast vast. Vanuit zijn ooghoeken bekeek hij Cody’s schildering. Daarbij viel alles in het niet. Hij zocht naar iets wat simpel én mooi was. De sterrenhemel. Hij maakte een groot vlak zwart en begon de constellaties te tekenen waar hij als kind mee dood was gegooid.
Ook de anderen gingen aan de slag. Op Spekkie na doopten ze allemaal een penseel in de verf; Spekkie zelf gebruikte zijn voorpoten en begon ingespannen de omtrek van een huis te maken, een vierkant met een driehoek erbovenop, precies zoals een kleuter zou doen.
Hij maakte er een raampje in, en een deurtje –
Opeens klapte het deurtje open.
Spekkie schrok ervan en sloeg het met zijn poot weer dicht. Hij gluurde er argwanend naar.
Een deur! Orion liet zijn eigen schildering voor wat die was en knielde naast de roodharige kat neer. ‘Volgens mij heb je de oplossing gevonden.’ Hij liet zijn hand langs Spekkies rug glijden, voor hij die naar voren uitstak. Er zat een klein uitsteekseltje aan het deurtje, hij drukte het in en kon het opentrekken.
Hij stak zijn vingers door het gat en voelde niets.
Meteen sprong hij op, griste de kwast die hij naast zich neer had gelegd met zich mee en tekende een deur die net zo simpel was als die van Spekkie. Zodra hij ook een handvat had geschilderd, legde hij met een bonkend hart zijn hand ertegenaan.
Koud metaal leek zich in zijn hand te vormen. Hij duwde de klink naar beneden en zette kracht.
De deur ging open en onthulde een smal bospaadje. Achter zich hoorde hij de verrukte kreet van zijn zus. ‘Het is je gelukt!’
‘Niet mij. Spekkie heeft de doorgang gevonden.’ Hij tilde de flinke kater van de grond, die bijna oplichtte van trots en die hij nog nooit zo hard had horen spinnen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen