Hoofdstuk 26
Orion voedde zich met alle positieve herinneringen aan de voorgaande dagen. De hereniging met zowel Cody als Nova. Het ravotten in het meer, het visfestijn bij de ogers. Het was fantastisch om in de oger-stad te worden verwelkomd. Eerst werden ze nog met enig argwaan bekeken, maar de visgeur – rauw en gebakken, beide varianten bleken erg in trek – lieten elke vorm van vijandigheid verdwijnen.
De kilo’s aan vis die de katten gevangen hadden, had Thomas nog eens magisch vertienvoudigd. Hoewel de ogers niet veel met magie ophadden, konden ze van zowel de vissen als Thomas’ vuurwerk geen genoeg krijgen.
Iets wat Orion zorgen baarde. Nog voor de avond om was, was de steen in zijn staf gedoofd en hoewel de magische kern niet voor hem zichtbaar was, wist Orion zeker dat ook die nauwelijks sterker gloeide dan een stervend kooltje.
De dag erna had Nezumi hem naar de titaan gevlogen, waar de concentratie magie het sterkst was en Thomas weer op krachten kon komen. Daardoor lagen ze wel iets achter op schema, maar ach… het was niet alsof Locke opeens zou vertrekken.
Terwijl Orion door het hoge gras liep, voelde Lockes aanwezigheid aan als een dichterbij kruipende schaduw. Aangezien Cody’s talisman er eerder voor had gezorgd dat de bosgeest op afstand bleef, had Orion een tijdje aan dat gevoel kunnen ontsnappen. Des te akeliger was de rilling die nu langs zijn ruggengraat omhoogkroop en weer omlaagging, alsof ze vastzat in zijn wervelkolom en zijn lichaam niet kon verlaten.
Het was erger dan voorheen.
Wellicht doordat hij toen had gedacht dat Locke een mens was. Een verknipt mens – maar nog steeds een mens.
Nu bleek het een bovennatuurlijk wezen waar hij weinig over wist. De laatste keer dat ze oog in oog hadden gestaan, had Locke met een grote grijns Cody in het ravijn geduwd.
Hij balde zijn vingers tot vuisten. Voor een moment voelde hij de misselijkmakende angst weer door zijn lijf trekken. In gedachten dook hij opnieuw over de rand, hopend dat zijn vleugels niet zouden scheuren, dat hij op tijd bij Cody kon komen, dat hij het extra gewicht kon dragen.
Het is goed gekomen. Cody is in orde. Orion riep andere herinneringen op: Cody die in zijn armen sliep, die in het meer stond, omringd door gouden flonkers en lelietjes. Die met een verlegen glimlach zijn hand aannam toen de ogers een lied aanhieven en ze tussen de stenen gevaartes door wervelden. Ze lachten om de katten die van hoofd naar hoofd sprongen – waarbij ze onder goedkeurend gemompel van de ogers hun nagels aan het steen scherpten – en om Mos die al zijn moed bij elkaar schraapte en Bast na al die jaren ten dans vroeg. Ze gingen zo in elkaar op dat ze een andere oger tegen een gebouw aan slingerde, dat daarna voor een deel instortte.
De ogers hadden er oorverdovend om gejoeld.
De herinnering glipte weg toen het kouder en kouder werd. Orion stelde zijn blik weer scherp op de omgeving. Locke stond een meter of vijf voor hem met zijn armen over elkaar geslagen tegen een boom geleund.
‘Kijk nou eens,’ zei de bosgeest. Hij hield zijn hoofd schuin. ‘Hij heeft zich losgemaakt van zijn nieuwe parasiet.’
Er trok een spiertje in zijn kaak. Hij had zich afgevraagd wat de beste tactiek was: laten merken dat hij wist wat Lockes ware aard was of zich van de domme houden. Hij was er nog niet over uit.
‘Je bent toch niet jaloers?’ kaatste Orion terug.
Locke zette zich af van de boom en liep op hem af. Waar in Cody’s voetsporen het woud opleefde, gleed er bij Locke een schaduw overheen. Ze waren dusdanige tegenpolen dat hij zich afvroeg of Cody soms ook een soort woudgeest was – maar dan een tegenhanger van de duisternis die rondom Locke krulde.
Met de punt van zijn laars tegen die van Orion, bleef hij staan. ‘Ik ben absoluut jaloers.’ Zijn ogen flakkerden donker op. ‘Ik gooi niet dagelijks mensen in een ravijn.’
Orions nagels sneden in zijn vlees. Hij kon de impuls niet onderdrukken en ramde zijn vuist tegen Lockes gezicht. Zijn lip spleet open, bloed droop naar beneden.
Met een weerzinwekkende grijns likte de bosgeest het op. De klap leek hem verder niet te deren. ‘Ik ben niet zo teer als dat boterbloempje van je.’
Het zinde hem niet dat Locke dezelfde benaming gebruikte als Luther. De woede laaide opnieuw op. Hij moest eroverheen zien te stappen, het sussen. Hij moest juist Lockes vertrouwen winnen, anders kreeg hij hem nooit op het eiland.
Hij haalde diep adem. ‘Ik zal het je nooit vergeven dat je hem iets aan probeerde te doen. Maar het is me ook duidelijk dat ik niet van je af kan komen.’ Uiteindelijk vermoedde hij dat eerlijkheid hem toch het verst zou brengen. ‘Ik weet dat je een bosgeest bent. Dat je mij nodig hebt om een tastbare vorm te behouden en dat je me daarom al drie jaar als een schaduw volgt.’
‘Hmm.’ Locke deed een stap naar achteren en keek hem verongelijkt aan. ‘Dat is nou jammer.’
‘Waarom? Nu ik weet wat je wilt en waarom, is het toch veel makkelijker om het aan je te geven? Dan kun je ophouden met je spelletjes.’
Zijn eeuwige grijns kwam terug. ‘Maar ik hou van die spelletjes. Die maken het lange, lange, lange wachten de moeite waard.’ Tijdens het uitspreken van die zin verdween Locke, om daarna in de vorm van rook om hem heen te draaien tot hij weer verscheen, met zijn gezicht vlak bij het zijne.
Hij lachte luid.
Orion onderdrukte een zucht. Het is geen mens, hield hij zich voor. Hij kon daar niet dezelfde verwachtingen van hebben. ‘Dus, kunnen we een deal sluiten? Je krijgt om de dag een uur mijn onverdeelde aandacht, is dat genoeg om op te kunnen teren?’
‘Het is nooit genoeg. Ik wil álles.’
‘Het kan me niet schelen wat je wílt. Ik vraag je wat het minimale is dat je nodig hebt. Ik kan je ook met een talisman op afstand blijven houden, dan vervaag je vanzelf. Ik wil je een plezier doen, Locke. Als je daar je neus voor optrekt, dan zoek je het maar uit.’
Een dierlijke grom verliet Lockes lippen. ‘Ik verdien meer respect. Toen ik je vond, was je een miserabel ventje dat vastzat in een relatie met iemand die hij weerzinwekkend vond en dagdroomde over een jongen met blauwe ogen en gouden haar. Ík werd die jongen voor je. Ik maakte je aan het lachen, ik gaf je weer zin om te leven, lokte je uit dat huis en liet je de wereld zien. Ik gaf je jezelf terug. Je zou hetzelfde voor mij moeten doen.’
Orion trok zijn wenkbrauwen op. ‘En je vergeet voor het gemak dat je me ook dusdanig tot waanzin hebt gedreven dat ik mezelf ook weer kwijtraakte? Ik ontken niet dat je tot goede dingen hebt geleid, je hebt alleen ook voor heel wat ellende gezorgd. Om nog maar te zwijgen over het feit dat je Cody in een ravijn hebt gegooid!’
Locke draaide theatraal met zijn ogen. ‘Ik wist dat je achter hem aan zou duiken.’
‘Dat neemt niet weg dat het je bedoeling was dat hij te pletter zou slaan!’
Locke liet zijn ziekelijke grijns weer zien. Berouw zou hij niet tonen – dat zat waarschijnlijk niet in zijn aard. Voor hem draaide alles om overleven en Cody vormde daarvoor een gevaar. Des te noodzakelijker was het dat ze hem vastzetten op het eiland dat hij in gedachten had.
‘Goed, het is duidelijk dat je niet op mijn aanbod in wilt gaan. Prima. Dan zoek je het maar uit.’ Hij draaide zich om, zette een stap en botste tegen Locke aan.
‘Goed dan,’ bromde de bosgeest. ‘De alternatieven die er zijn, kosten me meer energie dan dat ze me opleveren. Om de dag een uur onverdeelde aandacht. Zonder je boterbloempje of je harige mormels in de buurt.’
‘Uiteraard.’ Orion liep om Locke heen en stapte verder in de richting van het meer waar het bootje klaarlag. ‘Al vonden de katten dat ik je moest laten stikken. Ze vertrouwen je zover als ze je kunnen gooien en daarom moest ik ze dit beloven: ik ga geen verre tochten meer met je maken. Iedere keer dat we afspreken, gaan we in die boot daar zitten en stappen we hooguit op een eilandje.’
Hij duwde een rij rietstengels opzij en knikte naar het meer dat erachter lag. Het was een donker meer, dat iets naargeestigs had, alsof de magie die het eens net zo bruisend had gemaakt als het meer waar ze laatst waren geweest, verteerd was en er een bruine brij was overgebleven. Het rook er ook verre van betoverend. Het was alsof de rietstengels die het water omkransten de bedompte lucht hadden tegengehouden, want nu hij ze had weggeduwd, jeukte zijn neus erdoor.
‘Dát is de beste plek die je kon bedenken?’ riep Locke uit. ‘Dat is een en al verrotting.’
‘Waar jouw recente gedrag prima bij past,’ kaatste Orion terug. Hij liet de stengels gaan en liep een stuk verder tot hij bij de roeiboot kwam. ‘Maar zie het zo: als je je behoorlijk gedraagt, breng ik je daarna naar een betere plek. Goed gedrag wordt beloond.’ Hij gaf de bosgeest een knipoog, die daar enkel door begon te knarsetanden.
Gemotiveerd door Lockes humeur maakte hij het touw los dat hij om een paar stevige stengels had geknoopt. Hij trok het vaartuig naar de kant en gebaarde de bosgeest in te stappen.
Dat hij eigenlijk een onstoffelijke verschijning was, was niet te merken toen hij wiebelend het bootje in stapte en nukkig op het bankje plaatsnam. Orion ging tegenover hem zitten en nam de roeispanen in zijn hand.
‘Nog nooit gevaren, zeker?’
Locke wierp hem een ziedende blik toe.
‘Wat? Het had toch gekund? Misschien was je vorige slachtoffer wel dol op water.’
De bosgeest antwoordde niet. Het weerhield Orion er niet van om te proberen meer over hem te weten te komen. ‘Hoeveel zijn er voor mij geweest?’
De blonde jongeman keek hem een tijdje koeltjes aan. Toen gaf hij wonder boven wonder toch antwoord. ‘Ik weet het niet. Als we helemaal vervaagd zijn, verdwijnen ook de herinneringen aan ons vorige bestaan. We kunnen misschien niet sterven zoals jij – dus bespaar jezelf de moeite als je me wilt verdrinken – maar we zijn ook niet meer wie we waren.’
Net zoals de mensen in Holtgaard niet meer zijn wie ze waren. Het was ironisch dat bosgeesten zichzelf een bepaald lot bespaarden door dat lot een ander toe te schuiven. Het was typisch iets voor Locke.
‘Je hebt zo’n beetje al mijn herinneringen onderzocht,’ antwoordde Orion. ‘Je weet dat ik nooit iemand zou vermoorden.’
‘Natuurlijk wel. Als ik je liefje nog één keer aanraak, ga je zeker een poging doen.’ Hij ontblootte zijn tanden weer in een grijns. ‘Ik ben benieuwd hoe.’
‘Eenzaam op de bodem van dit stinkmeer. Dat je niet sterft maar daar gewoon in de prut vastzit, vind ik een heel bevredigende gedachte.’
Locke wierp een angstvallige blik over de rand en schoof iets op naar het midden. Blijkbaar had hij echt watervrees.
Ze voeren naar een rotspartij in het midden van het meer.
‘Je voelt je duidelijk niet op je gemak. Wil je daar uitstappen?’ Orion knikte naar zijn bestemming en pakte daarna zijn zakhorloge uit zijn borstzak. Hij klapte het open. ‘Je hebt nog vijfendertig minuten. Ik heb het idee dat het water je te erg afleidt.’
‘Alsof dat je verrast,’ antwoordde Locke met een grom.
Hij protesteerde niet toen Orion hen dichter naar het rotseiland roeide. Zodra hij uit het bootje geklommen was, kwam er zelfs een opgeluchte zucht over zijn lippen.
Hij klauterde op een rots en grimaste al weer snel. ‘Het is hier wel gloeiendheet.’
Orion maakte het bootje vast en klom ook langs de rotsen omhoog. Hij had al ingeschat dat Locke niet graag in de blakende zon zat. ‘Je ben wel een zeur, hè?’ zei hij niettemin. Hij klauterde verder. ‘Nou, je hebt geluk. Hier is een spelonk. Al zit er misschien wel een beest in.’
Zogenaamd weifelachtig bleef hij schuin voor de ingang staan.
‘Geen beest waar ik me druk om hoef te maken.’ Locke liep langs hem heen het duister in. ‘Eindelijk, wat koelte.’
‘Is het leeg? In tegenstelling tot jij kan ik wel opgevreten worden. Daar heb jij uiteindelijk ook niks aan.’
Locke ging verder de grot in.
Orion keek toe tot hij uit zicht verdween, zette een stap opzij en haalde de edelsteen die hij van Bast had gekregen uit zijn zak. De andere drie lagen over het eiland verspreid; de donkere holte vormde het middelpunt. Eerder hadden ze de grot verkend, maar de afsplitsing die Locke zou tegenkomen liep aan de ene kant dood en aan de andere kant vol water.
Het was de perfecte gevangenis. Hij plaatste de steen in een gleuf aan de buitenwand en pakte zijn stok. Normaal schreef hij in de lucht wat de magie moest doen. Volgens Thomas was hier echter geavanceerdere magie voor nodig. Hoewel hij het gisteren uitvoerig geoefend had, zat er toch een knoop in zijn maag. Dit moet lukken. Voor verder getwijfel het hele plan om zeep zou helpen, fluisterde hij de incantatie terwijl hij de punt van zijn stok vlak voor het steen hield.
Een rode mist maakte zich ervan los en nestelde zich in de steen. De magie van de anderen had al een onzichtbaar vlak gevormd, nu moest hij die van zichzelf eraan toevoegen. Hij deed een stapje achteruit en maakte zachte, duwende bewegingen met zijn toverstok. De gloed vloeide weg uit de steen – hoewel er een laagje in achterbleef – en schoof door de lucht in de richting van de andere steen, waar ze werd aangetrokken door Nova’s magie.
Zodra het bestaande magieveld contact maakte met het magieveld dat nu gecreëerd werd, klonk er een sissend geluid en knetterden er vonkjes. Dat gaat goed. Orion breidde het veld verder uit, de andere kant op, naar de steen die daar geplaatst was.
Een warm briesje gleed als een voldane zucht langs hem heen toen de verzegeling voltooid was. De oplichtende punt van zijn toverstaf doofde en hij zette instinctief een stap naar achteren, half verwachtend dat Locke naar buiten zou stormen en op de doorzichtige wanden van zijn gevangenis zou bonken.
Maar Locke had niets door. Ver in de grot klonk geneurie, dat in volume toenam toen de bosgeest terug wandelde. ‘De grot is helemaal leeg. Er is nog geen botsplintertje te vinden.’
Er trok iets in Orions borst. Onverwacht voelde hij toch medelijden opkomen; Locke was zich van geen kwaad bewust. Hij heeft Cody geprobeerd te vermoorden, hielp hij zichzelf herinneren. Daar deed zijn nu onschuldig lijkende grijns niets aan af.
Moest hij zich nu gewoon omdraaien en weglopen? Nog iets zeggen? Hij had nog nooit iemand opgesloten en opeens vroeg hij zich af of hij nu niet heel veel op zijn ex begon te lijken. Eerder deze week bevrijdden ze nog twee gevangenen, nu sloten ze zelf iemand op. Hij onderdrukte een zucht en keek de bosgeest aan. ‘Je laat me geen keus.’
Locke fronste. ‘Wat? Waarin?’
‘Je hebt Cody geprobeerd te vermoorden.’
Locke rolde met zijn ogen. ‘Blijf je dat zeggen?’ Hij zette een stap naar voren, voorzichtig, alsof hij de magische barrière kon voelen. ‘Ik kan best plechtig beloven dat ik dat niet nog eens zal doen.’
‘Ik heb geen idee wat het woord van een bosgeest waard is. Vast niet veel – jullie hebben geen geweten als het op jullie overleving aankomt.’
Locke snoof. ‘Dat klinkt nogal hypocriet uit de mond van een mens. Als jullie je niet allemaal op een kluitje hadden opgesloten, zouden er niet zo veel van mijn soort in slaap zijn.’ Een diepe frons groef zich tussen zijn wenkbrauwen. Daarna barstte hij plotseling uit elkaar in duizenden zwarte schilfers, die tegen de onzichtbare muur aan knalden die zich vlak voor de ingang bevond. Een wild gekrijs deed de grond trillen, waarna Locke weer aan elkaar klonterde. ‘Wat heb je gedaan?!’
‘Ik wil je laten voelen hoe het is om je vrijheid te verliezen. Hier zal niemand je vinden.’ Hij zette een stap naar achteren. ‘Als ik terugkom, verwacht ik dat je antwoorden voor me hebt.’ Hij trok uitdagend een mondhoek op. ‘Misschien dat ik dan bereid ben om je een groter leefgebied te geven dan deze kille grot.’
Locke balde zijn vuisten, zijn donkerblauwe ogen donderden. ‘Lieg niet. Je weet dat ik je dit dan betaald ga zetten.’
‘Daar valt wel wat op te verzinnen. Er bestaat vast een spreuk waarmee we je in een fles kunnen zuigen en je ergens anders weer kunnen vrijlaten – iets waar water ons zal scheiden.’
‘Dan kun je me net zo goed hier laten.’
‘Ook goed.’ Orion draaide zich om.
Achter zich hoorde hij de bosgeest krijsen, maar hij hield zijn aandacht op de rotsen gericht terwijl hij naar beneden klauterde.
Nu zouden ze hem eens in zijn eigen sop gaar laten koken. Hopelijk was hij daarna gefrustreerd en wanhopig genoeg om hun vragen te beantwoorden.
Er zijn nog geen reacties.