Het wordt even een mass-upload komende week, want anders staat het niet op tijd online. :'D

. . .


Er waren zo’n vijftig ogers meegekomen. Veel overtuigingskracht was er niet nodig geweest; ze hadden allemaal wel zin in een verzetje. Het leek Cody een hele opgave om zoveel ogers van een visbuffet te voorzien, maar dat was een zorg voor later.
      De steenwezens hadden zich niet bepaald geruisloos verplaatst: luid pratend braken ze door de bosschages heen. Boven hen, onder de boomkruimen, merkte Cody allerlei fladderende wezens op die de mars nieuwsgierig volgden.
      Mos liep voorop. Duidelijk trots, al leek de lucht om hem heen te vibreren – een teken van nervositeit. Cody had algauw ontdekt wie Bast was, want zijn blik dwaalde daar constant naar af. Ze was een kop groter dan Mos, met brede armen en benen waarin geen barstje te bekennen was. Het oppervlak glom alsof het gepolijst was en edelstenen sierden de lijnen tussen haar verschillende ledematen. Vlechten van donkergroen mos liepen vanaf haar voorhoofd naar achteren. Aan haar bovenlijf waren stukken bast vastgemaakt, als de borstplaten van een harnas.
      Hoewel ze eerst een paar rijen achter hen had gelopen, leek ze onderweg naar voren te zijn gelopen. Steeds wanneer ze bijna op één lijn met Mos kwam, versnelde die zijn pas en leken de barsten in paniek over zijn stenen oppervlak te snellen.
      Cody had met hem te doen. Zelf had hij zichzelf ook niet altijd in de hand wanneer Orion in de buurt was, maar hij hoopte niet dat hij zó stuntelig was overgekomen.
      Cody liet zijn eigen tempo iets afzwakken, zodat hij naast Bast liep. ‘Hé. Wat fijn dat je ons wilt helpen. Mos heeft –’
      Mos draaide abrupt zijn hoofd. Hij bleef achter een wortel hangen en klapte met een hard gedaver op de grond. Zijn been bleef overeind staan en zijn hoofd stuiterde weg.
      Gebulder steeg op. Sommige ogers beukten elkaar tegen de schouder. ‘En dat moet ons in deze aanval leiden? Hij kan zijn eigen lijf niet eens bij elkaar houden.’
      Cody had te doen met zijn stenen vriend. Zijn blik flitste naar Bast, hij was opgelucht dat zij niet meelachte. Haar ogen – bleekblauwe edelstenen – hielden de zijne een ogenblik vast.
      Ze draaide zich om naar haar soortgenoten. ‘Het getuigt juist van een ongelofelijke moed om een uitdaging als deze aan te gaan, wetend dat je steen poreus is. Ik durf te wedden dat de meesten van jullie je met allerlei smoezen in jullie woonsteeën hadden teruggetrokken. Mos laat zich er daarentegen niet door tegenhouden. Niet door de staat van zijn steen, noch door jullie neerbuigende opmerkingen. In plaats van hem belachelijk te maken, kun je daar beter lering uit trekken.’
      Een beschaamde stilte volgde op haar woorden.
      Cody glimlachte naar haar. Warmte vulde zijn borstkas. ‘Hij boft met iemand als jij.’
      ‘Ik heb altijd bewonderd dat hij zijn eigen plan trekt. Dat hij zich niet laat tegenhouden door zijn gebreken.’
      Ze liepen naar Mos toe. Voorzichtig trok Cody de stenen voet onder de wortel vandaan en sjouwde het onderbeen naar Mos’ lichaam toe, dat roerloos op de grond lag. Hij vermoedde dat zijn vriend de bewegingen met zijn hoofd aanstuurde. Met een spreuk hechtte Cody het been weer vast.
      Bast was bij Mos’ hoofd neergeknield. Een stuk van zijn kaak was afgebroken, waar ook het gat van zijn oor aan vastzat. Ze maakte een vlecht van haar hoofd los en bond de twee stukken weer samen. Doordat ze de al aanwezige lijnen van mos volgde, was het nauwelijks te zien.
      Ondanks haar robuuste voorkomen waren Basts handelingen teder en voorzichtig. Het ontroerde hem om hen zo te zien. Was dat de reden dat Mos Orion en hem de hele tijd had toegejuicht? Omdat het hem ook een warme vreugde schonk?
      Hij keek naar de punt van zijn toverstok, die nog flauw gloeide. Als hij nog gebruik van de magie wilde maken zonder nog een spreuk te verliezen, moest hij opschieten.
      ‘Kun je het hoofd alvast naar het lichaam tillen?’ vroeg hij Bast. ‘Dan kan ik ook mijn steentje bijdragen, voordat de magie vervaagt.’
      Bast sloot haar handen om Mos’ gezicht en tilde hem in een vloeiende beweging van de grond. Met zorg plaatste ze het hoofd bij de rest van het lichaam en liet het zo goed mogelijk aansluiten voor ze met een schuin oog naar Cody keek.
      Hij liet de punt langs de breuklijn gaan, waar een doorzichtige pasta nu beide delen bij elkaar hield, als lijm. Hopelijk zou dat Mos in de toekomst helpen.
      De oger kwam overeind. Hij trok aan en duwde tegen zijn hoofd en afgebroken onderbeen, constateerde dat alles vast genoeg zat en prevelde: ‘Mijn excuses voor het oponthoud.’
      Ondanks Basts bemoedigende woorden, straalde de schaamte nog steeds van hem af.
      ‘Ik denk dat het voor velen juist een leerzame les was,’ antwoordde Bast en ze legde een hand op zijn schouder. ‘En het toont nog een andere kwaliteit: je weet je vrienden goed uit te kiezen.’ Haar ogen glinsterden toen ze naar Cody omkeek en glimlachte.
      Hij glimlachte terug.
      Toen de twee in beweging kwamen – gevolgd door de rest van de stoet – hield hij wat afstand. Het zag ernaar uit dat zijn vriend haar eindelijk aan zijn zijde durfde toe te laten. Niet veel later vertelde hij met zijn gebruikelijke enthousiasme hoe Cody hem geholpen had nadat hij van een helling gevallen was en hoe hij op zijn beurt Cody naar zijn “grote liefde” gebracht had en ze Cody samen ternauwernood van een boze bosgeest hadden kunnen redden.
      Cody dacht aan Orion en het warme gevoel in zijn binnenste flakkerde een beetje. Hopelijk ging alles goed met hem.

Ze hadden afgesproken bij een paddenstoelentroon. Het zag er precies uit zoals in Cody’s verbeelding: een grote zetel die met paddenstoelen was bedekt. Hoewel hij heel wat felgekleurde zwammen had gezien, hadden deze allemaal bruin- en roodtinten.
      Als een soort feeënprins zat Orion erop, met één been nonchalant over de leuning. Door de statige mantel met de gekleurde veren en zijn toch al knappe gezicht, zag hij eruit als een ware sprookjesprins.
      Zodra hun blikken elkaar kruisten, kreeg Cody het gelijk warm.
      Orion glimlachte breed naar hem, sprong van de troon en stond na een paar stappen voor hem. ‘Het is jullie gelukt! Ik wist wel dat ik op jullie kon rekenen.’
      Orion trok hem in een omhelzing. Onmiddellijk werden Cody’s ledematen slap alsof ze wilden beletten dat hij weer van hem weg zou gaan. Met een bonkend hart smolt hij tegen Orion aan. Zijn handen legde hij wat onhandig op Orions rug.
      ‘Ik heb niets hoeven doen,’ wist hij uit te brengen zodra hij zijn stem weer vertrouwde. ‘Mos heeft het woord gevoerd. Ze hadden wel wat zin in vertier. En vis.’ Hij keek op. ‘Ben je nog wat van Luther te weten gekomen?’
      Orion liet zijn armen zakken. Er gleed een schaduw over zijn gezicht. ‘Hij wil Nova ruilen voor de katten, zodat die iets waardevols kunnen stelen. Ach ja, het maakt niet uit wat hij wil. Hij krijgt het toch niet.’ Zijn gezicht klaarde op toen hij de vele ogers zag.
      Cody deed een stapje terug en nam de omgeving ook in zich op. Naast de troon stonden verweerde stenen pilaren waarin vervaagde teksten waren gekerfd. Her en der zag hij nog meer restanten van wat eens een gebouw moest zijn geweest. ‘Wat is dit voor plek?’
      ‘Ik weet het niet. Een tempel, een oud paleis? Genoeg om je fantasie te prikkelen. Ik zou zeggen: ga hier eens met je schildersezel zitten. Ik ben benieuwd wat er dan tot leven komt.’
      Cody voelde zijn vingertoppen al tintelen. Het was alsof een zachte melodie zich van de oude stenen losmaakte en hem hun verhaal wilde vertellen. Het was dagen geleden dat het verlangen om te schilderen in hem naar boven was gekomen. ‘De fragmenten van een verhaal hangen hier inderdaad in de lucht. Zodra we er de tijd voor hebben…’ Hij beet op zijn lip.
      Fleur zou gelachen hebben om die woorden. Hem een kus op de wang geven en zeggen dat hij een heerlijke fantasie had. Maar het was meer dan dat en Orion leek de eerste te zijn die dat begreep. Die dat volkomen normaal vond. Hoeveel fragmenten zouden hier door dit uitgestrekte woud zwerven, wachtend tot iemand ze aan elkaar reeg?
      Het deed een warmte in hem opbloeien die verwant was aan de gevoelens die Orion bij hem losmaakte.
      Orion glimlachte, reeg zijn vingers langs de zijne en gaf een kneepje. ‘Het woud heeft je een hoop te bieden – net zoals jij haar inwoners een hoop te bieden hebt.’
      De verdwaasde gezichten van Holtgaard doemden in zijn gedachten op. ‘Eerst moeten we zorgen dat ieders herinneringen in veiligheid zijn. Anders heeft het woud misschien niemand meer iets te bieden. Wie weet welk volk er hierna aan de bosgeesten ten prooi valt.’
      Orion knikte ernstig. ‘Eerst Nova. Dan de herinneringen, dat beloof ik je.’ Hij liep iets naar voren, tot hij zich in het midden van de halve cirkel bevond die de ogers gevormd hadden.
      Hij dankte ze voor hun komst, hield ze hun beloning nog eens voor – en daarna was de tijd om te praten voorbij en trokken ze gezamenlijk naar het Mensdal.


Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen