Hoofdstuk 20
. . .
Cody keek naar de talisman in zijn hand. Het voorwerp paste precies in zijn palm en was opgebouwd uit spiegelende scherven die omhuld waren met hars.
‘Zal dit echt werken?’ vroeg hij aan Thomas.
‘Locke is gek op spiegels. We dachten altijd dat hij gewoon ijdel was, maar als hij daarin kijkt, wordt zijn vorm versterkt. Hij ontleent er kracht aan. In de bibliotheek vond ik twee boeken waarin over bosgeesten geschreven is. Daar werd dat ook vermeld, net als hun afkeer van spiegelscherven – zeker van spiegels waar ze vaak in hebben gekeken. Als ze er te dichtbij in de buurt komen, voelt het alsof de scherven in hun huid snijden.’
Met zijn duim drukte Cody tegen een met hars bedekte punt. ‘Doet de hars het effect niet teniet?’
‘Integendeel, doordat het magisch bewerkt is, is de reikwijdte veel groter. Tegen de tijd dat hij dichtbij genoeg is om je aan te raken, heeft hij te veel pijn om nog een vorm vast te houden en je kwaad te doen.’
Cody keek bedenkelijk naar de kat. Hij had een groenbruine reismantel om, hield een staf met een goudgele steen in zijn hand en was klaar voor vertrek.
‘Hier.’ Orion nam de talisman uit zijn hand, reeg een koord door een gaatje en hing hem om Cody’s nek. Het ding stootte zachtjes tegen Cody’s borst aan en verspreidde een flauwe warmte.
‘Bedankt.’
Orions knokkels gleden langs Cody’s kaak en joegen zijn hart op alsof het een schichtig hertje was. ‘Wees evengoed voorzichtig.’ Zijn stem daalde tot een fluistering. ‘Mos is de enige oger met wie ik ooit gesproken heb. Ik weet weinig van ze. Blijf dicht bij Thomas, ik ken niemand met sterkere magie.’
Cody knikte. ‘Wees zelf ook voorzichtig. Luther is…’ Hij kon er geen woorden voor verzinnen. Het was nog steeds moeilijk te geloven dat ze een stel waren geweest. Dat ze tot op zekere hoogte om elkaar hadden gegeven. Misschien zelfs nog steeds wel doen, onbewust. In een opwelling leunde hij iets naar voren en kuste hij Orions lippen, voor hij zich blozend terugtrok. Het bange hertje in zijn borst leek nu wel een dartelende hinde.
Orion leek verbluft door de kus en raakte zijn lippen kort aan, voor ze een glimlach vormden die het nog moeilijker maakte om van hem weg te stappen. ‘Ik zal op je wachten bij de paddenstoelentroon, zoals afgesproken.’
Cody knikte. Met tegenzin zette hij een stap achteruit, daarna nog een. Hij keerde zich met een bonkend hart naar Thomas en Mos om aan te geven dat hij klaar was.
De laatste grijnsde van oor tot oor.
‘Hoe komt het eigenlijk dat jij er zo… normaal uitziet?’ vroeg Cody. Hij keek naar beneden, naar de kat die naast hem liep. In tegenstelling tot sommige anderen had hij geen schubben, felle kleuren of vleugels. Thomas zag eruit als een doodnormale kat. Eentje die op twee benen liep, kleding droeg, magie bedreef en kon praten, dan. ‘Jij bent niet met Orion mee uit Holtgaard gekomen, toch?’
Net op tijd dook Cody weg voor een zwiepende tak. Het was een nauw pad dat ze volgden, al maakte Mos het door zijn omvang een stuk beter begaanbaar voor zijn metgezellen.
‘Dat klopt. Mijn voorouders zijn afkomstig uit de mensenlanden, in tegenstelling tot die van Basil, Astoria en Nezumi. Zij zijn van zichzelf magische dieren.’
‘En jij niet?’ concludeerde Cody.
‘Nee. Ik was een doodgewone kat voordat Orion me vond en hij me meer intelligentie schonk. Daarna verdwenen de meest banale behoeften en groeiden er andere verlangens. Ik hield van lezen, van de verbanden die ik tussen allerlei dingen kon leggen. Maar niets intrigeerde me meer dan magie. Ik wilde een tovenaar worden.’ Een spinnend geluid klonk op. ‘En dat is me gelukt.’
‘Is je staf jouw toverstok?’
‘Ik heb van Orion een eigen magische kern gekregen. Soms stroomt die alleen over. De overtollige magie sla ik dan hier in op.’ Hij tikte met de onderkant van de houten staf op de grond.
‘Hoe kan die kern dan overstromen? En hoe heeft Orion die kern dan gemaakt?’ Hopelijk vond Thomas het niet erg dat hij al deze vragen op hem afvuurde. Hij vond het gewoon ongelofelijk waar Orion allemaal toe in staat was.
‘Sommige plekken op het eiland bevatten meer magie dan andere. Als ik daar in de buurt kom, reageert mijn kern erop. Ik probeer ze te mijden, ik voel me er explosief door.’
‘En de kern? Hoe heeft Orion die gemaakt?’
Het bleef stil. De kat keek even omhoog, voor hij zijn blik weer naar voren richtte. ‘Dat is aan Orion om te vertellen. Als hij dat wil.’
Cody fronste. Waarom zou hij dat niet willen? Was het een vaardigheid waar hij Cody niet mee vertrouwde? Doordat het iets gevaarlijks was als het in verkeerde handen kwam? Zoals in die van iemand als Luther? Hij kon zich inderdaad voorstellen dat het rampzalige gevolgen zou hebben als iemand als Luther toegang had tot onbegrensde macht. Of nou ja, hij wist niet of het onbegrensde macht was, maar het was in elk geval meer dan wanneer je de magie iedere nacht uit de grond moest onttrekken en beperkt was tot drie spreuken.
Hoewel Cody brandde van nieuwsgierigheid, vroeg hij niet verder. Er waren meer dan genoeg andere dingen die hij wilde weten.
‘Als je al die boeken hebt gelezen, weet je vast veel over het woud. Weet je… iets over mij? Heb je weleens gelezen over iemand wiens haar straalt? En die… haarscherpe beelden kan schilderen van dingen die hij nog nooit gezien heeft?’ Hoewel het een tragisch verhaal was dat Locke tegen hem had opgehangen, had hij het toch fijn gevonden om iets te weten over zijn geschiedenis. Over zijn familie.
‘Helaas niet. Het is een intrigerend raadsel. Magie is ook onderdeel van jouw wezen – alsof je hier geboren bent, in plaats van met de andere mensen bent meegekomen. Toch is het subtiel, als verdund bloed.’
Cody fronste. ‘Het moet wel heel subtiel zijn. Ik ben helemaal niet goed in het beoefenen van magie. Op de Academie haalde ik maar net een voldoende voor de praktijklessen.’
‘Magie kan zich ook op andere manieren uiten. Zoals in schilderkunst of het creëren van nieuwe soorten thee en andere mengsels. Dat is toch wat je graag doet?’
‘Ja,’ gaf Cody schoorvoetend toe. Toch voelde dat zo… normaal en paste het niet bij het idee dat hij over magie had. Stel dat hij een dier wilde leren praten… hij wist niet eens waar hij moest beginnen. Met simpel ‘praat’ in de lucht schrijven zou hij er niet komen. En vleugels… Nou, dat hoefde hij ook niet te proberen.
Het maakt niet uit, hield hij zich voor. Iedereen had zijn eigen talenten. Hij hoefde Orion niet te overtreffen, noch hem te imponeren. En toch… Toch wilde hij méér doen in deze hele situatie. Met kruidentheeën en mooie schilderingen kon hij geen herinneringen terugbrengen of het stervende woud redden.
Hij kon zelfs Locke niet zonder hulp tegenhouden.
De ogers woonden op een grasvlakte. Hun nederzetting was omringd door een gigantische met mos beklede muur die zijn beste dagen ver achter zich had gelaten. Door de afgebrokkelde bovenkant zag het eruit als een ruïne. Op sommige plekken zou zelfs Thomas makkelijk door de gaten heen kunnen klimmen. Toch riep het zicht ervan geen armzalige indruk op. De afmetingen waren kolossaal en het schijnbare verval toonde een lange geschiedenis. De plek had iets mysterieus, iets onverzettelijks. Alsof de ogers van niemand iets te duchten hadden en ze zich daarom niet om de vervallen muren bekommerden.
Door de gaten heen ving Cody glimpen op van de stad, die zeker tweemaal de omvang van Holtgaard had. De huizen waren opgetrokken uit zulke gigantische stenen dat Cody er overheen zou kunnen rollen. Geen één zag er hetzelfde uit: de bouwkunst was duidelijk iets waarin de ogers zich van elkaar konden onderscheiden.
Bomen zag hij niet, op één enorm exemplaar in het centrum na dat de hele omgeving domineerde. Alleen de stam, waarin een nors gezicht was gekerfd, rees al boven alles uit. Kronkelende wortels kropen langs de stam als een woeste baard, en de takken vormden een gevaarlijk gewei.
‘Is dat ook een titaan?’ vroeg Cody.
‘Sommige ogers geloven dat de geest van de titaan in de boom is getrokken nadat de titaan stierf. Volgens hen waakt hij over ons. Wanneer het maanlicht op zijn gezicht valt, komen er zilveren bundels licht uit zijn ogen.’
‘Fascinerend,’ mompelde Thomas. ‘Het is zeker verboden om de boom aan te raken?’
‘Alleen bij speciale vieringen mogen de Geleiders dat doen. Dat zijn onze vrouwen,’ legde Mos uit met diepe groef op zijn voorhoofd, alsof hij de frons tussen Cody’s wenkbrauwen kopieerde. ‘Ik had je verteld over hoe wij de verschillende seksen beschouwen, toch?’
‘Eh…’ Cody voelde zijn warmen warm worden. Tijdens hun reis naar Orions huis had Mos heel veel verteld over zijn ras. Doordat Cody zich bij iedere stap slechter had gevoeld, was er alleen niet veel van blijven hangen. ‘Mijn herinneringen tussen het moment dat wij elkaar ontmoetten en het wegspoelen van Fleurs magie zijn nog al wazig. Het spijt me.’
‘Oh, natuurlijk. Volkomen begrijpelijk. Nou, de eerste ogers zijn dus – net als alle wezens hier – voortgekomen uit de titaan. De Bouwers zijn ontstaan uit zijn botten, de Geleiders uit het gestolde bloed. De Geleiders bestaan dan ook uit wat roder gesteente en er groeien edelstenen op hun lichaam. Zij plaatsen die op bepaalde plekken in onze stad waardoor de magie goed geleid wordt en in balans blijft. Zodra de magie ontregeld raakt – zoals in het verleden al eens gebeurd is – ontstaan er geen nieuwe zielsstenen meer en worden er geen kleine ogers meer geboren.’
Cody liet die informatie tot zich doordringen. Het benauwde hem dat hij dit allemaal vergeten was. ‘En jij bent dus een Bouwer?’
‘Ja. Of nou ja, dat zou ik moeten zijn.’ Sip boog hij zijn hoofd. ‘Maar aangezien ik er zo broos uitzie, vertrouwt niemand op mijn bouwsels. Eerlijk gezegd zijn ze vaak ook niet zo stabiel.’ Hij slaakte een zucht die een paar stukjes mos van zijn buik blies.
Cody had met zijn vriend te doen, die zo buiten de rest van de samenleving viel door zijn fragiele bouw. ‘En Bast?’ vroeg hij door, wetend dat zij hem altijd opvrolijkte.
‘Bast is een Geleider, al stopt ze de stenen vaak in haar eigen bouwsels. Ze kan ook heel goed bouwen.’
In Mos’ ogen kon ze vast alles goed, dacht hij met een flauwe glimlach. ‘Zijn alle Geleiders vrouwen?’ Hij kon zich nog niet goed een beeld vormen van vrouwelijke ogers, vooral omdat ze geen geslachtsorganen hadden. Toch leek Mos er een onderscheid in te maken.
‘Zo zou je het kunnen zien,’ stemde Mos in. ‘Als je het vergelijkt met andere wezens. Het is inderdaad een tweedeling waarbij ieder een andere taak heeft.’
Cody wierp een blik op Thomas, die alle kennis gretig in zich opzoog. ‘Wist je dit al?’
‘Zeker niet. Ik wist wel dat er ogers waren, ik heb er alleen weinig over gelezen in de bibliotheek.’
‘Wij ogers zijn doorgaans niet zo dol op mensen.’
Cody had net weer verder in de richting van het dorp willen lopen, maar bleef nu als versteend staan. ‘Wat? Waarom zouden ze dan helpen?’
‘Voor het vissenmaal.’
‘Als ze echt een hekel aan ons hebben doen ze dat toch niet?’
Mos maakte een wegwerpgebaar. ‘Ze mogen Mensdal bestormen. Dat vinden ze fantastisch.’
Cody wist niet wat hij ervan moest denken. Het was hem niet bekend wat de oorsprong van hun afkeer was, al kon hij zich er wel iets bij indenken. In veel verhalen die hij had gelezen, waren mensen onverzadigbare wezens die zich alles wat glom en glinsterde wilden toe-eigenen. ‘Zijn hier vroeger mensen geweest die de edelstenen wilden roven?’
‘Ze wilden het niet alleen, ze hebben het ook gedaan. De magie raakte zo ontregeld dat er heel lang geen nieuwe ogers meer geboren werden. Ons ras is toen bijna uitgestorven.’
Cody kauwde op zijn lip. Hij schaamde zich voor zijn afkomst, zelfs al waren er mensen die betwistten of hij wel volledig mens was. ‘Wat vreselijk om te horen. Voor velen was het vast een opluchting dat de mensen zich in het dorp opsloten. De bannelingen zijn waarschijnlijk met te weinig om een bedreiging voor jullie te vormen.’
‘Ze weten dat we dan niets van hun dorp heel zullen laten.’
‘Denk je dat de andere ogers wel in staat zijn om Mensdal binnen te vallen zonder slachtoffers te maken? We willen Nova bevrijden, geen bloedbad aanrichten.’ Opeens zag Cody haarscherp voor zich hoe de aanval op een verschrikking zou uitlopen – en dan zouden Orion en hij daar verantwoordelijk voor zijn! En Orion werd als hij de voorspelling moest geloven toch al door chaos achtervolgd werd.
‘We moeten gewoon duidelijke afspraken maken. Nou, laten we verder lopen. Zo te zien zijn we niet onopgemerkt gebleven.’
Cody richtte zijn blik naar voren. En inderdaad: onder de grote toegangsboog waren ogers verschenen die hen met over elkaar geslagen armen gadesloegen.
Mos’ terugkeer leek niet veel enthousiasme bij hen los te maken.
Cody hoopte dat de oger de situatie goed had ingeschat. ‘Als ze willen dat we blijven wachten, doen we dat, hoor,’ zei Cody vlug.
‘Na alle gastvrijheid die mij geboden is? Het zou een schande voor ons volk zijn als we jullie zo behandelden.’ Vastberaden liep Mos op de ommuurde stad af.
Cody volgde nerveus. Hij probeerde te peilen hoe de tovenaarskat erin stond, maar zijn blik was peinzend naar voren gericht.
Steengruis dat tussen het gras lag, knerpte onder Cody’s schoenen. Nu hij dichterbij kwam, ving hij steeds meer geluiden op. Gehamer, getik en geknars waar zo nu en dan lage stemmen doorheen wervelden.
Het leek wel alsof hij op een gigantische werkplaats afliep.
‘Mos,’ groette een oger in het midden van de poort. Hij had een lichaam van donkergrijs steen waar witte en strepen doorheen liepen. Aan de zijkanten van zijn hoofd hingen slierten mos, als haardracht. ‘Jij bent lang weggeweest. We dachten dat je uit elkaar gevallen was.’
Er werd gelachen door de twee ogers die hem flankeerden. Ze hadden een wat gedrongener postuur met ongelijke armen.
‘Nou, dat was ik ook,’ antwoordde Mos goudeerlijk. Hij keek om naar Cody. ‘Deze vriendelijke jongeman heeft me gerepareerd.’
De oger in het midden liet een snuivend geluid horen. ‘Laat me raden: nu wenst hij een beloning?’
‘Hij wenst hulp. Waar iets tegenover staat waar iedere oger al zijn werkzaamheden voor laat liggen.’
Dat trok de aandacht. Opeens keken ze allemaal naar Cody.
‘Vis,’ zei hij kleintjes. ‘Ik hoorde dat jullie van vis houden. Iedereen die mee wilt helpen om Mensdal binnen te vallen, beloof ik een uitgebreid vis-diner.’
Thomas liep naar voren. Hij maakte een diepe buiging en beschreef daarna een cirkel op de grond, waarin drie met vissen gevulde borden verschenen. ‘Een voorproefje.’
De drie keken elkaar aan.
Daarna stortten ze zich als één wezen op de borden.
Cody keek met grote ogen toe. Dat vis hun grote zwakte was, kon maar beter geheim blijven, anders was het wel heel makkelijk om de ogers te vergiftigen.
Een rilling gleed langs zijn ruggengraat. Wat was er met hem gebeurd, dat er zulke zorgwekkende gedachten in hem naar boven kwamen?
In Holtgaard zou dat nooit zijn gebeurd.
In Holtgaard hadden er schellen over zijn ogen gelegen die er nu afgevallen waren.
Er zijn nog geen reacties.