Hoofdstuk 9
. . .
Dode bladeren knisperden onder Orions voeten. Nu al. En hij was nog niet eens aan de voet van de heuvel.
Hij ging door zijn knieën en liet zijn vingers door het grijze stof gaan. Er bleven vegen op zijn hand achter, alsof het met as vermengd was. ‘Het heeft zich weer uitgebreid.’
Astoria antwoordde niet. Ze sprong op een zwerfkei en tuurde langs de dode bomen naar beneden. Haar witte pluimstaart zat onder de donkere vegen.
Haar zwijgen was haar instemming met zijn woorden.
Hij bleef naast haar staan en liet zijn hand langs haar rug glijden. Zoals altijd maakte het hem iets kalmer, al was de aanraking bij lange na niet genoeg om zijn onrust weg te nemen.
Astoria streek met haar kop langs zijn arm terwijl ze de heuvel afkeken, naar alle dode bomen. Een paar meter beneden hen zat er geen blaadje meer aan de takken. Vanaf de rotsige kust was het woud aan het sterven. Niet alleen hier – overal. Het was als de zwarte rand van een zwerende wond die steeds meer van het vlees wegvrat.
De witte poes sprong van de kei en wandelde verder door het desolate landschap. De somberheid sloeg tegen Orion aan. Omringd door een verscheidenheid aan bomen en planten waren hier bloemen- en paddenstoelenvelden geweest. Daarvan restte nu helemaal niets meer. De gnomen, de feniksen, de kikvorstjes en de graslanders – ze waren allemaal verdwenen. Er was zelfs geen vlinderdraakje meer te bekennen, terwijl er hier vroeger hele zwermen waren.
Orions blik gleed speurend over de grond, op zoek naar aanwijzingen, naar íéts wat deze doodsheid kon verklaren. Maar er was niets. Niets dan verschrompelde bomen en hopen stof.
Orion wist niet hoelang dit al gaande was. Toen hij een jaar geleden voor het eerst de kust bereikte, had hij het voor het eerst opgemerkt. De rotsige kustlijn liep ver het land in en deed hem vermoeden dat de aftakeling al een lange tijd aan de gang was.
Toch kreeg hij het gevoel dat het steeds sneller ging.
Hoelang zou het duren voordat er helemaal niets meer van het woud over was? Hoe kon hij de oorzaak achterhalen? Het vrat aan hem. Bij Holtgaard hoefde hij niet om hulp te vragen. Daar was hij niet langer welkom. Bovendien keken zij toch nooit verder dan de grenzen van hun dorp. Het bannelingenkamp zou ook geen actie ondernemen.
Verder kende hij nog wat zonderlingen, en wat woudwezens met wie hij weleens een praatje maakte, maar zij zochten hem altijd op en lieten zich zelden vinden. Ook leidden ze een solitair bestaan – er wás hier in de wildernis gewoon geen centraal orgaan meer, niemand die de besluiten nam.
De eenzaamheid sloot zich om hem heen als een knellende schoen rond een beurse voet. Astoria voelde het, ze kwam naast hem lopen en streek langs zijn been. Hij glimlachte flauwtjes.
Ja, hij had zijn katten. Die zouden altijd voor hem klaarstaan.
Daarbij waren ze intelligenter dan de meeste mensen die hij kende – of gekend had. En toch… hij miste het gezelschap van een ander mens. Een ander perspectief dan dat van hemzelf. Het kwam immers door zijn eigen betoveringen dat zijn katten waren zoals ze waren, en hij was zich er terdege van bewust dat zijn tekortkomingen ook in hen terug te zien waren. De ideeën die zij aandroegen lagen vaak in het verlengde van zijn eigen ideeën.
Opeens gingen de haartjes in zijn nek overeind staan. Iets donkers gonsde in de lucht. Orion wist precies wat het was – wie het was. Een tel geleden had hij nog gewenst dat er menselijk gezelschap was en nu die wens zo plotseling uitkwam, wrong het.
Hoewel het beter was om hem te negeren, om gewoon weg te lopen, lukte dat Orion niet. Zijn blik dwaalde langs de bomen tot hij hem zag staan. Zijn zwarte mantel reikte tot aan de grond en ging moeiteloos in de grauwe omgeving op, maar zijn bleke lokken vingen het zonlicht.
‘Tot stof zal alles wederkeren. Een van de oudste wijsheden die er zijn.’
Astoria zette haar vacht op en gromde. Ze ging voor Orion staan. ‘Laat ons met rust.’
‘Ons?’ Locke nam niet de moeite om zich om te draaien. ‘Je weet best dat ik hier niet voor jou ben, vlooienbaal.’
Ze blies naar hem, haar staart werd nu zo dik als een boomstam.
Locke draaide zich om. Hij wandelde rustig op hen af en bleef op een meter afstand staan. Zijn handen gleden nonchalant in de zakken van zijn mantel. ‘Hartzeer, ken je dat, Orion?’
‘Wat doe je hier?’
‘Dat bedoel ik. Altijd die koele toon.’ Locke fronste en wreef over zijn borst. ‘Dat doet pijn.’ Hij hield zijn hoofd iets schuin en bestudeerde Orions gezicht.
Orion wendde zijn blik af. Hij haatte Lockes gezicht. Bij de eerste glimp had dat zo vertrouwd geleken, met nu kende hij alle scherpe trekken, de donkere gloed die in zijn ogen huisde en dat spottende rijzen van zijn mondhoeken.
‘Ik ben geen mens. Dat weet je, toch?’
‘Ga. Weg.’
‘Nee. Want dit is belangrijk.’ Hij leunde naar voren, alsof hij daarmee een grens oprekte en wist dat er geweld zou volgen als die overschreden werd. ‘Misschien lijdt het woud wel omdat ik lijd. Omdat jij me afstoot.’
Astoria snoof. ‘Zo belangrijk ben jij niet.’
‘Je bent slimmer dan dat, Astoria. Jij weet wat het is om verheven te worden boven alle andere schepsels. Magie huist in jou, net zoals ze in mij huist.’
Orions tong kleefde aan zijn gehemelte. De woorden die zijn vader talloze keren tegen hem uitgesproken had, spookten door zijn hoofd. Dat hij chaos in zich draagt, dat die alleen bedwongen kan worden als hij zich onderwerpt aan orde. Dat hij duisternis zal ontketenen als hij van de gebaande paden afwijkt.
Woorden die hij altijd in de wind had geslagen, die hij toeschreef aan rouw en angst. Maar wat als zijn vader toch gelijk had? Hij had de gebaande paden achter zich gelaten. Zijn weg had hem langs Locke gevoerd. Wat als hij inderdaad degene was die het woud vergiftigde, puur om hem te kwellen? Om te kunnen nemen wat Orion hem niet wilde geven?
‘Wat wil je van me?’ Zijn stem klonk schor. Verslagen misschien zelfs.
‘Je weet wat ik wil.’
‘En jij weet dat ik je dat niet kan geven. Zelfs als ik dat zou willen.’
Locke snoof. ‘Dan moet je het harder proberen.’
‘Bewijs eerst maar eens dat jij echt de bron van het verval bent,’ kwam Astoria tussenbeide. ‘Je probeert gewoon misbruik te maken van de situatie. Alwéér.’
Locke grimaste, zijn gelaatstrekken waren zo verwrongen dat Orion de jongen op wie hij eens zo erg had geleken er niet meer in terugzag. ‘Onze levens zijn verbonden met elkaar,’ gromde hij – dierlijk nu bijna. ‘Je zult je nooit van mij kunnen ontdoen.’
Hij draaide zich om zijn as – en nog eens, tot hij wervelde en opging in zwarte rook.
Een zwaar gevoel nestelde zich in Orions borstkas. Herinneringen schuurden tegen zijn geest, herinneringen waarin Locke hem aan het lachen maakte, waarin ze lange wandelingen maakten en Orion soms alles vergat. Letterlijk alles – als een betovering die je zoetjes aan omhulde en je blik daarna vertroebelde.
Astoria draaide om zijn benen. ‘Laat hem je niet gek maken, Orion.’
Te laat. Hij beet op zijn wang. ‘Laten we teruggaan.’
Miauwend stemde ze in.
Orion draaide zich om en begon terug te lopen. Hoewel hij geen voetstappen hoorde, wist hij dat Locke hem volgde, als de schaduw waar hij niet vanaf kon komen.
Reageer (1)
Ik blijf dit echt zo'n onwijs goed verhaal vinden
4 maanden geledenDankjewel! Dat herinnert me eraan dat ik nog twee hoofdstukken af heb!
4 maanden geleden