Uitleg:
Persoon 1 noemt iets wat er in een kledingkast kan liggen. Persoon 2 bezit dit genoemde item of niet en antwoord daar dus op. Vervolgens zet hij een nieuw woord neer wat in een kledingkast kan liggen.
[dit kan vanalles zijn]
Voorbeeld:
Pietje: Zwart gebreide muts
Klaas: Nee, heb ik niet.
Witte jurk.
etc, etc.
Ik begin:
-Paars met wit gestreepte sok.
You are beautiful, you are love.