Een man wandelde met daadkrachtige stappen de kamer binnen. Hij plofte in een enigszins markante leunstoel die het vrolijk knetterende vuur gezelschap hield en sloeg zijn in bruin lederen laarzen gehulde voeten over elkaar wat hem een air van nonchalance schonk. ‘Bedankt dat je me wilde ontvangen,’ Zijn stem klonk spottend alsof hij maar al te goed wist dat de andere persoon in de kamer nog liever waterscheerling zou eten, dan hem langer dan een halfuur gezelschap te houden. Hij wist ook dat er een zeer grote waarschijnlijkheid bestond dat ze zijn verzoek weigerde en dan was hij ten dode opgeschreven. Of erger. Geketend. Geketend aan een plicht waar hij niks mee te maken wou hebben. Daarom had hij de vrijheid genomen om de nodige maatregelen te treffen waardoor zijn kansen aanzienlijk groeiden. Zijn donkere ogen priemden naar een figuur die aan een gammele tafel zat. De gestalte was slank maar duidelijk gespierd. Ze had een fijn gezicht dat onder een gordijn van plukken wit haar verscholen zat. In haar haren zaten hier en daar lederen koordjes en schelpen geweven. De jonge vrouw mompelde wat en stond op. Met een besliste maar elegante tred liep ze naar haar gast en nam ze plaats op een egaal houten stoel die wat dichter tegen het vuur stond. Onderzoekend en tegelijk onverschillig staarde ze hem aan. Een verborgen, ijskoude rilling liep over zijn ruggengraat bij het zien van haar ogen. Bleke ogen. Bleek als de maan. Maar fonkelend en vervaarlijk. Dreigend en waarschuwend, op hun hoede. Haar ogen maakten haar elfachtige verschijning tot wat ze was. Prachtig… ‘Wat moet je?’ blafte ze. In tegenstelling tot wat hij verwacht had, klonk haar stemgeluid rauw alsof het al maanden geleden was dat ze voor het laatst nog een woord gesproken had. Hij zweeg even, nog onder de indruk van zijn rivale. ‘Ik wil met je trouwen,’ Stilte.
Frankly my dear, I don't give a damn.