Ik zet mijn verhaal tevens ook hieronder, maar die is ook gewoon te vinden als je deze link volgt!
Alvast bedankt!
Het verhaal
Dit is het einde, dacht ze. Niemand kan me nog redden.
Het is te laat.
Het was op een maandagochtend. Vele mensen waren al op pad, ondanks dat het nog zo vroeg was. Ze keek niet naar beneden, wilde niet weten wat er onder haar was, maar het geraas vertelde genoeg. Auto’s – misschien enkele motors – op weg naar een voor haar onbekende bestemming. Misschien haastten ze zich voort omdat een geliefde op sterven lag, of kwamen ze juist terug van een nacht voor feesten en festiviteiten. Misschien waren ze op weg naar hun werk, of kwamen ze juist terug van hun nachtdienst. Duizenden levens vol kansen, liefde, vrolijkheid en geluk. Maar het zat ook vol verlies: vrienden, familie, geliefden…
Zou er iemand komen voor haar, als ze te horen kregen dat ze zichzelf van het leven had beroofd. Zouden mensen treuren? Was er iemand die genoeg om haar gaf daarvoor? Of zou iedereen pas zien hoe alleen ze al die tijd was geweest als ze onder de grond lag? Zouden mensen spijt hebben voor alles wat ze hadden gedaan, of zouden ze juist opgelucht zijn dat ze eindelijk van haar af waren? Haar adem stokte in haar keel toen ze aan haar verleden dacht.
Je moet het vergeten, stelde ze. Straks lig je daar, vredig. Dan is er geen angst of pijn. Niemand die je meer iets aan kan doen. Ze stelde zich voor hoe het zou zijn om dood te gaan. Zou het snel gaan, of zou ze juist langzaam wegzweven, als een duif op de wind? Zoveel vragen spookten door haar hoofd, maar antwoorden wist ze niet.
Haar hart bonkte in haar keel en haar ogen verwijdden. Ze besloot dat de tijd gekomen was. Langzaam schoven haar tenen over de rand van de brug, en net op het moment dat ze zich over wilde geven aan de wind, klonk er een melodieuze stem achter haar.
“Meisje?” Het was een klein meisje, wiens ouders een stukje verderop, in het park naast de brug stonden te praten. Ze moest helemaal in haar eentje langs de gevaarlijke weg zijn gelopen om bij mij te komen. “Wat doe je daar op de rand? Mama zegt dat ik daar niet mag komen omdat het gevaarlijk is.”
Ze stond even met haar mond vol tanden. Ze wilde niet dat het kleine meisje zou zien wat ze deed – zo’n trauma zou ze niemand toewensen. Ze kon niet springen, niet nu.
“Je hebt helemaal gelijk,” mompelde ze dus maar. “Ik heb geen mama die zo slim is om me te waarschuwen, helaas. Ga jij maar weer naar je mama terug dan ga ik van de rand af.”
Ze maakt aanstalten om terug te gaan, maar draaide zich toen weer om. “Geloof jij in Engelen?” Vroeg het meisje.
“Wat bedoel je?” Haar armen vielen langs haar zij toen ze dacht aan haar moeder. Die had het vroeger ook altijd over Engelen, en dat ze later in de hemel zou vragen of ze mij mocht beschermen. Ze wist dat ze dood zou gaan, maar dat vertelde ze me niet. Ze had het stil gehouden tot ze haar laatste adem uit had geblazen.
“Ik bedoel van die Engelen van God, die je beschermen,” zei het meisje met een glimlachje om haar lippen. “Ik denk dat jij er eentje bij je hebt, anders was je al lang gevallen.”
Het kleine meisje leek de betekenis van haar woorden niet door te hebben en huppelde weg alsof ze nooit iets had gezegd. Verbluft om de woorden van het meisje, stapte ze van de rand van de brug af. Misschien was haar moeder toch bij haar. Onzichtbaar aanwezig.
Bedankt mama, fluisterde ze. Ik hou van je.
En het kon haar verbeelding zijn, maar in het briesje dat over de brug in haar gezicht woei, meende ze te horen: Ik ook van jou, mijn kleine meisje. Het is nog niet te laat.
Het is te laat.
Het was op een maandagochtend. Vele mensen waren al op pad, ondanks dat het nog zo vroeg was. Ze keek niet naar beneden, wilde niet weten wat er onder haar was, maar het geraas vertelde genoeg. Auto’s – misschien enkele motors – op weg naar een voor haar onbekende bestemming. Misschien haastten ze zich voort omdat een geliefde op sterven lag, of kwamen ze juist terug van een nacht voor feesten en festiviteiten. Misschien waren ze op weg naar hun werk, of kwamen ze juist terug van hun nachtdienst. Duizenden levens vol kansen, liefde, vrolijkheid en geluk. Maar het zat ook vol verlies: vrienden, familie, geliefden…
Zou er iemand komen voor haar, als ze te horen kregen dat ze zichzelf van het leven had beroofd. Zouden mensen treuren? Was er iemand die genoeg om haar gaf daarvoor? Of zou iedereen pas zien hoe alleen ze al die tijd was geweest als ze onder de grond lag? Zouden mensen spijt hebben voor alles wat ze hadden gedaan, of zouden ze juist opgelucht zijn dat ze eindelijk van haar af waren? Haar adem stokte in haar keel toen ze aan haar verleden dacht.
Je moet het vergeten, stelde ze. Straks lig je daar, vredig. Dan is er geen angst of pijn. Niemand die je meer iets aan kan doen. Ze stelde zich voor hoe het zou zijn om dood te gaan. Zou het snel gaan, of zou ze juist langzaam wegzweven, als een duif op de wind? Zoveel vragen spookten door haar hoofd, maar antwoorden wist ze niet.
Haar hart bonkte in haar keel en haar ogen verwijdden. Ze besloot dat de tijd gekomen was. Langzaam schoven haar tenen over de rand van de brug, en net op het moment dat ze zich over wilde geven aan de wind, klonk er een melodieuze stem achter haar.
“Meisje?” Het was een klein meisje, wiens ouders een stukje verderop, in het park naast de brug stonden te praten. Ze moest helemaal in haar eentje langs de gevaarlijke weg zijn gelopen om bij mij te komen. “Wat doe je daar op de rand? Mama zegt dat ik daar niet mag komen omdat het gevaarlijk is.”
Ze stond even met haar mond vol tanden. Ze wilde niet dat het kleine meisje zou zien wat ze deed – zo’n trauma zou ze niemand toewensen. Ze kon niet springen, niet nu.
“Je hebt helemaal gelijk,” mompelde ze dus maar. “Ik heb geen mama die zo slim is om me te waarschuwen, helaas. Ga jij maar weer naar je mama terug dan ga ik van de rand af.”
Ze maakt aanstalten om terug te gaan, maar draaide zich toen weer om. “Geloof jij in Engelen?” Vroeg het meisje.
“Wat bedoel je?” Haar armen vielen langs haar zij toen ze dacht aan haar moeder. Die had het vroeger ook altijd over Engelen, en dat ze later in de hemel zou vragen of ze mij mocht beschermen. Ze wist dat ze dood zou gaan, maar dat vertelde ze me niet. Ze had het stil gehouden tot ze haar laatste adem uit had geblazen.
“Ik bedoel van die Engelen van God, die je beschermen,” zei het meisje met een glimlachje om haar lippen. “Ik denk dat jij er eentje bij je hebt, anders was je al lang gevallen.”
Het kleine meisje leek de betekenis van haar woorden niet door te hebben en huppelde weg alsof ze nooit iets had gezegd. Verbluft om de woorden van het meisje, stapte ze van de rand van de brug af. Misschien was haar moeder toch bij haar. Onzichtbaar aanwezig.
Bedankt mama, fluisterde ze. Ik hou van je.
En het kon haar verbeelding zijn, maar in het briesje dat over de brug in haar gezicht woei, meende ze te horen: Ik ook van jou, mijn kleine meisje. Het is nog niet te laat.
Clicky
Vergeet niet jouw e-mail te checken en op het linkje in je mail te klikken!
[ bericht aangepast op 19 jan 2016 - 14:42 ]
in love with the fictional characters, I'm sorry