Glordion, zoon van tunir
Vermoeid en dorstig reed Glordion door het bos. Drie dagen geleden was hij nog een doodgewone jongen die kruiden aan het plukken was voor zijn zieke zusje. Toen hij terug was gegaan zag hij zijn dorpje verwoest en vol met lijken. In paniek was hij naar zijn ouderlijk huis gerend. Het enige wat hij had gevonden was een hoopje puin en de lijken van zijn ouders, zijn jonge zusje, alle dieren die op stal stonden en de herdershond met zijn jonkies. Zijn Vader, met de zeis nog in zijn dode handen, Besmeurd met bloed. Zijn moeder, naast haar zusje, met een zwarte pijl door haar buik. Zijn zusje, Met nog sporen van tranen en angst, Doorboord door een mes dat nog in haar zat. Geen van hen had dit verdiend. Een dag had hij naast de lijken van zijn ouders gehuild. Uiteindelijk had hij een dekentje over hen allen gelegd want hij durfde hen niet aanraken. Toen hij klaar was hoorde hij een klagelijke jank achter hem. Hij had achter zich gekeken en had zijn lievelingswelpje van het nest gezien. Samen, met alleen het voedsel dat ze onderweg vonden, waren ze op pad gegaan. Voor ze het rampgebied goed en wel achter zich lieten was hij langs de verstopte wei wat verder van het bos gegaan. Daar had hij het paard van de familie ongeschonden gevonden. Gelukkig had zijn vader hem leren rijden zonder zadel, want een zadel konden ze niet betalen. Dus was Glordion op het hek geklommen, Had hij het het paard geroepen en was hij, met de puppy jankend onder zijn arm, opgestegen.
Drinkend uit riviertjes en etend van de wortels en kruiden die hij onderweg vond reed hij voort. Na de derde dag hoorde hij stemmen. voorzichtig steeg hij af en sloop hij dichterbij. Hij vond een kampement waar hij personen van verschillende groottes en breedtes met lichamen zag sleuren. Voorlopig liet hij zich niet zien want misschien waren het wel de moordenaars van zijn familie. Hij voelde hoe er een steen in zijn maag viel toen hij aan zijn familie dacht. Hopelijk betrapte niemand hem.
Alles heeft betekenis, ook niets