Brennen Uquenyondo
De reis naar Isengard was voor Brennen niet zo lang als voor de meeste anderen. Het was toch nog een aardig stuk reizen vanuit Lothlorien, maar hij moest maar half zo ver als de dwergen en de elven uit Demsterwold. Echter was hij wel later vertrokken dan de meeste anderen, doordat de vrouwe Galadriel als laatste de brief had gekregen. Hem was nog verteld dat hij haast moest maken, dus besloot hij door Fangorn heen te gaan. Het bos werd gevreesd door velen, maar Brennen had al jong geleerd dat de meeste verhalen over dat woud maar verzinsels waren om de mensen het stuipen op het lijf te jagen. Het was voor hem een stuk sneller om door dat bos te gaan en dan zou hij tenminste geen last van orks hebben onderweg, want die zouden zich nooit in het domein van de enten begeven. Hij vond makkelijk een weg door de bossen, zijn richtingsgevoel was goed en de zon liet zich nog wel een beetje zien. Behalve dat hij af en toe schrok van onverwachte geluiden, had hij onderweg geen problemen. Wel voelde hij dat het bos leefde. De wouden van Lórien leefden ook, maar op een andere manier dan Fangorn. Het leven, de aanwezigheid in Fangorn was enigszins dreigend en liet Brennen niet heel erg op zijn gemak voelen.
Toen hij na enkele dagen reizen de rand van het grote woud had bereikt, kon hij in de verte een grote zwarte toren zien. De Orthanc, zoals hij geleerd had. Het feit dat hij eindelijk het bos uit was, vond hij wel een pauze waardig. Ondanks dat hij wist dat hij weinig had te vrezen, had het woud hem niet zo op zijn gemak gesteld. Zijn water was zo goed als op, dus besloot hij om een beekje of riviertje te zoeken, waar hij zijn dorst zou kunnen lessen. De uitlopers van de Nevelbergen waren niet ver weg en hij verwachtte daar wel een of ander bergbeekje te vinden. Het kostte hem een halfuur om stromend water te vinden en hij was erg blij toen hij het water ervan zag schitteren in het zonlicht. Gulzig dronk hij van het water en hij zijn palmino hengst deed zich ook tegoed aan het water. Toen hij klaar was met drinken, zag hij in het water zijn spiegelbeeld. Een baard had zich in de loop van de dagen op zijn gezicht gevormd en hij vervloekte dat. Nog een duidelijk teken dat hij geen elf was, zij hadden geen gezichtsbeharing. Op de lange reizen, met zijn vrienden maakte het niet uit. Thuis kon hij zich altijd makkelijk scheren, maar nu zou dat een stuk moeilijker zijn. Hoewel hij zijn eigenlijke afkomst liever verborgen wilde houden, zou dit erg moeilijk worden. Het zou op een gegeven moment gewoon gaan opvallen. En dat gegeven moment zou door de vorming van gezichtsbeharing wel erg snel kunnen zijn. Waarom moest hij nou anders dan anderen zijn. Hij was geen elf, maar hij vond zichzelf eigenlijk ook geen mens. Echter was hij ook geen echte halfelf, er zat heel waarschijnlijk geen elvenbloed in hem. Voor zijn gevoel hoorde hij tot geen enkel ras thuis, hing een beetje tussen twee rassen in, zonder echt bij één ervan te horen.
Het zou nog maar een paar uur reizen zijn naar Isengard, dus besloot hij om maar die baard van hem af te scheren. Dat was hij tenminste een beetje toonbaar wanneer hij aankwam. Na dat gedaan te hebben en nog wat lembas genomen te hebben, begon hij aan het laatste deel van zijn reis naar Isengard. Al zou niet veel later pas de echte reis beginnen. Enkele uren later kwam hij ook aan en bij de ingang van de enorme toren zag hij nog twee personen staan. Het laatste stuk liep hij te voet met met zijn paard aan de teugels en toen hij er bijna was, zag hij dat de twee personen waarschijnlijk een elf en een mens waren. De man had tenminste de puntige oren van een elf en de vrouw had niet erg veel elfachtigs.
'Mae Govannen,' begroette Brennen hen met een hoofdknik. 'Zijn jullie hier ook heen gekomen voor de draak?'
Elrohir Elrondion
Ze reden het park van de toren binnen en Elrohir merkte dat Angel haar ogen uitkeek. Hij was hier al eerder geweest, maar hij geloofde dat het indruk op haar maakte. Het was een van de grootste bouwwerken in Midden-Aarde en zeker machtig om te zien.
'Hier worden we verwacht ja, tenminste, dat zij adar tegen mij.' Toen ze het laatste stuk galoperend aflegden, viel het hem op dat er niemand te zien was. Waarschijnlijk was iedereen binnen en hij hoopte dat ze niet te laat zouden zijn. Wat als ze zonder hen weg waren gegaan?
Ook Elrohir steeg af toen de ze grote deuren hadden bereikt. Hij besloot om zijn paard later af te zadelen en zijn rijdier eerst rustig van het gras te laten eten. Hij had ook geen idee waar ze hun paarden moesten laten en hij hoopte dat hij dat daarbinnen wel te horen zou krijgen. Angel was ondertussen al naar de deur gelopen en hij aangeklopt. Ook zij bleek met dezelfde vraag te zitten.
'Ik weet het niet, ik hoop van niet,' antwoordde hij haar vraag, waarna de deuren plots openvlogen. 'Kom binnen!' Maar wees stil en raak niets aan! Ik heb geen zin in nóg meer idioten, deze ochtend!' hoorde hij roepen en verbaasd trok hij een wenkbrauw op. Kennelijk had de tovenaar het zwaard gehad met zijn andere bezoekers.
'Laten we naar binnen gaan,' zei hij tegen Angel, maar meteen daarna hoorde hij het geluid van paardenhoeven. Hij keek om en zag een ruiter aankomen. 'Maar laten we eerst kijken wie deze ruiter is,' vervolgde hij tegen Angel. Niet gauw daarna hield de ruiter voor hen halt. Het was nog een elf, maar hij kwam Elrohir niet bekend voor.
'Mae Govannen,' begroette de elf hen. 'Zijn jullie hier ook heen gekomen voor de draak?'
'Mae Govannen,' groette Elrohir terug. 'En ja, ook wij zijn hier voor de draak. Mag ik trouwens weten wie jij bent? Mijn naam is Elrohir en haar naam is Angel.'
[ bericht aangepast op 12 jan 2014 - 21:45 ]